Bij Bouwkunde is sinds vorige week de tentoonstelling ‘Zwei deutsche Architekturen 1949-1989’ te zien. Alleen maar interessant voor bouwkundestudenten en architecten, of valt er voor de leek ook iets te halen?
Maandagmiddag, 14.00 uur. De hal van Bouwkunde gonst van de bedrijvigheid. Studenten drinken koffie, roken een sigaret en praten met elkaar. Even pauze.
Eén verdieping hoger, op de vide, is het geroezemoes van beneden goed te horen. Op de eerste verdieping is niemand te bekennen, op die ene mevrouw na die met een thermoskan in de hand op weg is naar de koffieautomaat. Hier begint de tentoonstelling ‘Zwei deutsche Architekturen 1949-1989‘, die duidelijk niet helemaal in de tentoonstellingszaal even verderop paste.
Enorme zuilen met teksten en foto’s vullen een groot deel van de hal. Ze staan er net als de talloze modellen van Duitse gebouwen eenzaam bij, geen ziel die naar ze omkijkt. Zou het komen doordat het er zoveel zijn? Of doordat de teksten alleen in het Engels en Duits zijn? Misschien komt het wel doordat het geheel een typisch geval is van een ouderwetse tentoonstelling. Niks interactie, niks afwisseling. Ook geluid en beeld ontbreken, of zou de krakende televisie in de hoek van de tentoonstellingszaal ook beeld kunnen produceren? Niemand die het kan vertellen.
Deze tentoonstelling vergt het uiterste van de bezoeker. De informatie komt niet naar hem toe, zeker niet als de houten modellen en foto’s van schijnbaar lukraak uitgekozen gebouwen hem niet meteen iets zeggen – omdat hij niet heeft doorgestudeerd voor architect, bijvoorbeeld.
Het is volgens het persbericht niet de bedoeling dat hier de enige echte waarheid te zien is over de geschiedenis van de architectonische ontwikkelingen in de beide Duitslanden tussen 1949 en 1989. De tentoonstelling wil vragen oproepen, discussies losmaken. Geen antwoorden geven.
En dat is voor de simpele bezoeker een probleem. Die wil de tentoonstelling verlaten met het gevoel iets geleerd te hebben. Over het verschil in architectuurinterpretatie in de beide Duitslanden, bijvoorbeeld. Maar zo algemeen wil de tentoonstelling niet worden.
Ook een chronologisch overzicht van de architectuurontwikkeling in beide landen is de bezoeker niet gegund. Het zou volgens de curator, zo leert weer het persbericht, de veelheid en verscheidenheid van de twee richtingen in de Duitse architectuur alleen maar vertroebelen.
Een thematische indeling moet voorkomen dat het onderwerp alleen maar vanuit de invalshoek van de chronologie zou worden geïnterpreteerd. Ook wil de curator niet hebben dat de tentoonstelling opgesplitst raakt in ’twee profielen, één van de Duitse Bondsrepubliek en één van de Duitse Democratische Republiek’.
Misschien is dat allemaal heel verantwoord, jammer is het ook. Het geheel is door de veelheid van thema’s waarvoor nu is gekozen nauwelijks te behappen, al zijn die thema’s op zichzelf interessant.
Zoals de strijd om het positieve culturele erfgoed van Duitsland. Beide naties wilden zich die nalatenschap toe-eigenen. Daarom bouwden beide een Duitse opera, een nationaal theater, een Goethe-huis, een Schiller-museum en een veelheid aan andere culturele instellingen.
Andere thema’s die in de tentoonstelling aan bod komen zijn industrie, verkeer, massawoningbouw, vrije tijd, boodschappen doen, eengezinswoningen, kantoren en scholen. Steeds krijgt de bezoeker een beknopte uitleg over hoe zich op deze terreinen de architectuur in beide Duitslanden ontwikkelde.
Vooroordelen over blokvormige lelijkheid aan de Russische kant van het IJzeren Gordijn verdwijnen vooral bij het bekijken van de bijbehorende foto’s. Voor architecten ligt het misschien anders, maar de leek moet wel van goeden huize komen om aan een foto te zien waar het betreffende gebouw is ontworpen; in oost of in west.
Het was een leuk interactief spelletje geweest om de tentoonstelling iets speelser te maken: raad bij elk gebouw in welk Duitsland het staat. Misschien dat de rust op de tentoonstellingsvloer dan wat vaker verstoord zou worden.
De tentoonstelling ‘Zwei deutsche Architekturen 1949-1989’ is tot en met 20 mei te zien bij Bouwkunde.
Maandagmiddag, 14.00 uur. De hal van Bouwkunde gonst van de bedrijvigheid. Studenten drinken koffie, roken een sigaret en praten met elkaar. Even pauze.
Eén verdieping hoger, op de vide, is het geroezemoes van beneden goed te horen. Op de eerste verdieping is niemand te bekennen, op die ene mevrouw na die met een thermoskan in de hand op weg is naar de koffieautomaat. Hier begint de tentoonstelling ‘Zwei deutsche Architekturen 1949-1989‘, die duidelijk niet helemaal in de tentoonstellingszaal even verderop paste.
Enorme zuilen met teksten en foto’s vullen een groot deel van de hal. Ze staan er net als de talloze modellen van Duitse gebouwen eenzaam bij, geen ziel die naar ze omkijkt. Zou het komen doordat het er zoveel zijn? Of doordat de teksten alleen in het Engels en Duits zijn? Misschien komt het wel doordat het geheel een typisch geval is van een ouderwetse tentoonstelling. Niks interactie, niks afwisseling. Ook geluid en beeld ontbreken, of zou de krakende televisie in de hoek van de tentoonstellingszaal ook beeld kunnen produceren? Niemand die het kan vertellen.
Deze tentoonstelling vergt het uiterste van de bezoeker. De informatie komt niet naar hem toe, zeker niet als de houten modellen en foto’s van schijnbaar lukraak uitgekozen gebouwen hem niet meteen iets zeggen – omdat hij niet heeft doorgestudeerd voor architect, bijvoorbeeld.
Het is volgens het persbericht niet de bedoeling dat hier de enige echte waarheid te zien is over de geschiedenis van de architectonische ontwikkelingen in de beide Duitslanden tussen 1949 en 1989. De tentoonstelling wil vragen oproepen, discussies losmaken. Geen antwoorden geven.
En dat is voor de simpele bezoeker een probleem. Die wil de tentoonstelling verlaten met het gevoel iets geleerd te hebben. Over het verschil in architectuurinterpretatie in de beide Duitslanden, bijvoorbeeld. Maar zo algemeen wil de tentoonstelling niet worden.
Ook een chronologisch overzicht van de architectuurontwikkeling in beide landen is de bezoeker niet gegund. Het zou volgens de curator, zo leert weer het persbericht, de veelheid en verscheidenheid van de twee richtingen in de Duitse architectuur alleen maar vertroebelen.
Een thematische indeling moet voorkomen dat het onderwerp alleen maar vanuit de invalshoek van de chronologie zou worden geïnterpreteerd. Ook wil de curator niet hebben dat de tentoonstelling opgesplitst raakt in ’twee profielen, één van de Duitse Bondsrepubliek en één van de Duitse Democratische Republiek’.
Misschien is dat allemaal heel verantwoord, jammer is het ook. Het geheel is door de veelheid van thema’s waarvoor nu is gekozen nauwelijks te behappen, al zijn die thema’s op zichzelf interessant.
Zoals de strijd om het positieve culturele erfgoed van Duitsland. Beide naties wilden zich die nalatenschap toe-eigenen. Daarom bouwden beide een Duitse opera, een nationaal theater, een Goethe-huis, een Schiller-museum en een veelheid aan andere culturele instellingen.
Andere thema’s die in de tentoonstelling aan bod komen zijn industrie, verkeer, massawoningbouw, vrije tijd, boodschappen doen, eengezinswoningen, kantoren en scholen. Steeds krijgt de bezoeker een beknopte uitleg over hoe zich op deze terreinen de architectuur in beide Duitslanden ontwikkelde.
Vooroordelen over blokvormige lelijkheid aan de Russische kant van het IJzeren Gordijn verdwijnen vooral bij het bekijken van de bijbehorende foto’s. Voor architecten ligt het misschien anders, maar de leek moet wel van goeden huize komen om aan een foto te zien waar het betreffende gebouw is ontworpen; in oost of in west.
Het was een leuk interactief spelletje geweest om de tentoonstelling iets speelser te maken: raad bij elk gebouw in welk Duitsland het staat. Misschien dat de rust op de tentoonstellingsvloer dan wat vaker verstoord zou worden.
De tentoonstelling ‘Zwei deutsche Architekturen 1949-1989’ is tot en met 20 mei te zien bij Bouwkunde.
Comments are closed.