Campus

’Studenten slaan nieuwe wegen in’

Na 22 jaar neemt prof.dipl.ing. Jan Vambersky afscheid als hoogleraar constructies van gebouwen aan de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen. In zijn afscheidsrede wijst hij op een ‘tikkende tijdbom onder de bouw’.

WIE IS JAN VAMBERSKY
De Mondriaantoren in Amsterdam en het kunstwerk ‘Het geheim van de Nano’, maar ook nieuwe projecten als kantoorgebouw De Haagsche Zwaan en het multifunctionele gebouw De Rotterdam van Rem Koolhaas: Jan Vambersky (Lety, Tsjechoslowakije, 1945) is een veelgevraagd constructief ontwerper met een passie voor hoogbouw. Na de hts werkte hij twee jaar als hoofduitvoerder bij een aannemersbedrijf. In 1969 haalde hij cum laude zijn diploma civiel ingenieur aan de Technische Universiteit van Praag.
Na zijn immigratie naar Nederland werkte hij eerst twee jaar bij een ingenieursbureau voor de petrochemie. “Daar maakte het niet zoveel uit dat ik nog nauwelijks Nederlands sprak.” In 1972 trad hij als constructeur in dienst bij het ingenieursbureau Corsmit. Daar is hij inmiddels al dertig jaar directeur. Sinds 1988 combineert hij dat werk met een hoogleraarschap constructies van gebouwen in Delft. Vambersky is getrouwd en heeft twee volwassen zoons.

Houdt u straks helemaal op met uw werk als hoogleraar?“Ik blijf mijn promovendi begeleiden. Binnen drie jaar hebben ze hopelijk alle vijf hun onderzoek afgerond. De afstudeerders kunnen tot eind 2010 op me rekenen, en ik blijf nog even college geven. Het is leuk werk. Het is altijd een feest geweest om hier te werken.”

Wat maakt het leuk?“Zien hoe begaafde, enthousiaste mensen hier komen en uiteindelijk met meer kennis vertrekken dan jij als hoogleraar bezit. Hun gebrek aan ervaring werkt als een voordeel. Ze slaan wegen in die ik onbegaanbaar had verklaard.
Een voorbeeld: ik heb lange tijd geroepen dat prefab beton niet goed samen gaat met hoogbouw van boven de negentig meter. Het is geweldig dat je bepaalde bouwonderdelen vooraf in de fabriek kunt produceren, maar naarmate het gebouw hoger wordt, blijkt het steeds lastiger en tijdrovender om die onderdelen met hijskranen naar boven te takelen. Op de bouwplaats beton naar boven pompen is dan sneller.
Zo dacht ik er over, maar mijn studenten en promovendi kwamen tot veel optimistischere conclusies. Ze hebben gelijk gekregen. De Haagse torenflat Het Strijkijzer, opgeleverd in 2007 en 132 meter hoog, is afgezien van de onderste verdiepingen helemaal opgebouwd uit prefab beton. In nieuw onderzoek stellen mijn studenten dat prefab beton bij gebouwen van wel tweehonderd meter kan worden toegepast.”

Hoe kwam u als student civiele techniek aan de Praagse Technische Universiteit in Nederland terecht?“Via een uitwisselingsprogramma van Iaeste (uitwisselingsprogramma voor studenten om technische ervaring op te doen, red.). Het was begin augustus 1968, en ik kwam voor twee maanden naar Nederland. Maar op een bouwplaats gebeurde een ongelukje. Ze waren damwanden aan het heien en ik zag hoe een groepje mensen tevergeefs probeerde slots van een stapel te trekken: van die stalen profielen waarmee je damplanken met elkaar verbindt. Ik deed enthousiast mee, de stapel kwam in beweging en zo’n slot tikte me op de voet. Niks aan de hand, dacht ik, maar later bleken de middenvoetsbeentjes te zijn gebroken en moest de voet in het gips. Bij het bureau van Iaeste werkte een meisje dat me hielp met het regelen van de verzekeringen. Veertien dagen later – ik kon alweer lopen en fietsen – vielen de Russen het toenmalige Tsjecho-Slowakije binnen om een einde te maken aan de Praagse Lente. Dat Nederlandse meisje dacht: gebroken voet, thuis oorlog – laat ik die arme jongen maar uitnodigen voor een zeilweekend in Veere. We werden verliefd, en dat meisje is nu mijn vrouw.”

Bleef u in 1968 in Nederland?“Dat heb ik overwogen. Ik heb gepraat met Dick Dicke, de constructeur van de aula. Ik kon toen nog niet vermoeden dat ik hem twintig jaar als hoogleraar constructieleer zou opvolgen. We kwamen tot de conclusie dat het me drie jaar zou kosten om in Delft mijn studie af te maken: waterbouwkunde was nieuw voor me en ik moest natuurlijk eerst Nederlands leren. In Praag zou ik in een jaar klaar zijn. Daarom gaf Dicke – hij is in 2003 helaas overleden – me het advies om voorlopig terug te gaan naar Tsjecho-Slowakije.
Natuurlijk draaiden de Russen in dat land steeds verder de duimschroeven aan. Dat leidde tot een ware exodus. Het werd steeds moeilijker om het land te verlaten. Het is me in 1970 nog maar net gelukt om naar Nederland te komen, via een georganiseerde reis – één van de laatste.
Mijn vrouw had me in de tussenliggende periode twee of drie keer bezocht. Ik verliet Tsjecho-Slowakije in de allereerste plaats om bij haar te zijn.”

Tien jaar geleden organiseerde u met architect Pi de Bruijn een symposium over de kloof tussen architecten en constructeurs. Bestaat dat probleem nog steeds?“Daar is de laatste jaren verandering in gekomen. Vroeger moest de constructie zoveel mogelijk ‘achter het behang geplakt worden’, nu zijn er stromingen in de architectuur die de constructie juist willen tonen als onderdeel van de architectuur. En bij de grillige free form-architectuur heeft de architect de kennis en kunde van een civiel ingenieur nodig: samen moeten ze de grillige vormen zo weten te kneden dat de krachten die op het gebouw inwerken ook op een goede manier worden afgedragen. Bovendien kan de civiel ingenieur helpen bepalen of de uitvoering van een ontwerp financieel haalbaar is.”

Met architecten valt goed samen te werken?“Ja, als de architect het belang van een goede, creatieve constructeur onderkent en niet bang is om in de beginfase ideeën aan de constructeur voor te leggen die technisch misschien niet helemaal blijken te kloppen.
Het zijn vooral de grote architecten die zo’n open houding hebben. Zij hebben internationaal naam gemaakt en staan sterk in de schoenen.
Eind jaren negentig heb ik als constructief ontwerper met de Italiaanse architect Renzo Piano gewerkt aan het ontwerp voor de Toren op Zuid, het kantoorgebouw van KPN aan de zuidzijde van de Erasmusbrug. Zijn eerste schetsen zaten vol verkeerde perspectieven en andere fouten, maar dat gaf niet: met die schetsen liet hij zien welke kant hij op wilde. Hij durfde fouten te maken en wilde graag met de constructeur te kijken hoe het nog beter kon. Zo kom je tot een bijzonder resultaat. Een mindere architect zou misschien angstvallig dat eerste idee afschermen en zijn ‘kindje’ niet meer willen loslaten.”

In uw afscheidsrede wijst u op ‘de tikkende tijdbom onder de bouw’. Ontwerpfouten komen niet meer tijdig aan het licht, met soms ernstige gevolgen. U legt een verband met een aantal structurele veranderingen in de bouw.“Er is in de bouw sprake van versnippering. Steeds meer werk wordt uitbesteed aan onderaannemers. Steeds minder mensen willen nog werken op de bouwplaats, die geldt als dirty, dangerous and difficult. Het zijn ontwikkelingen die je niet tegenhoudt. Door die versnippering worden nu op meer plekken meer fouten gemaakt.
Er speelt meer mee. Omdat we verlangen naar hightech snufjes in onze huizen en kantoren, groeit het aantal specialismen. En sommige architecten tarten graag de natuurwetten. Dat is prachtig: zonder zulke ambities krijgen we straks steden die je doen denken aan op elkaar gestapelde bierkratten. Maar al deze ontwikkelingen betekenen ook dat de constructeur met extra aandacht naar de constructie van een gebouw moet kijken. Die noodzaak is nog niet tot de markt doorgedrongen.”

In uw afscheidsrede geeft u voorbeelden van wat kan gebeuren als de constructieve veiligheid onvoldoende is gecontroleerd. De noodgedwongen ontruiming van een Amsterdamse gebouwencomplex in 2006. En drie jaar eerder: het instorten van vijf balkons in een appartement in een Maastrichtse nieuwbouwwijk, waarbij twee doden vielen.“Van zulke gebeurtenissen zijn bouwwereld en overheid geschrokken. Er zijn hoopvol stemmende ontwikkelingen: de Vrom-inspectie heeft nuttig onderzoek gedaan, er is een Platform Constructieve Veiligheid opgericht. Maar het is niet genoeg. Er lijkt een schok nodig te zijn om voor fundamentele veranderingen te zorgen. Ik hoop dat die schok niet al te groot hoeft te zijn.”

Er moet een ramp gebeuren voor het tot overheid en bouwwereld doordringt dat er echt iets moet veranderen?“Misschien wel, ja.”

U zegt in de afscheidsrede dat de door u genoemde voorbeelden ‘het toppuntje van de ijsberg’ vormen. ‘De meeste gevallen worden angstvallig in de vertrouwelijke sfeer gehouden vanwege de mogelijke imagoschade, financiële claims en dergelijke.’“Ja. Dat leert de ervaring. Er moet dus echt meer controle plaatsvinden. In de bouw denkt men tegenwoordig al snel: ach, de controle, dat doet de gemeentelijke dienst Bouw- en Woningtoezicht wel. Terwijl die controle in de allereerste plaats de taak is van de bouwwereld zelf. Helaas heeft Bouw- en Woningtoezicht veel te weinig bevoegdheden om zo’n controle af te dwingen. Als ze alle tekeningen en berekeningen van een nieuw gebouw krijgen, zouden ze slechts moeten hoeven kijken of dat pakket aantoonbaar en degelijk is gecontroleerd. Als dat niet het geval blijkt: geen bouwvergunning!
Maar in de praktijk moeten die arme lui van Bouw- en Woningtoezicht, die echt hun stinkende best doen, dat pakket zelf controleren, tot het laatste stuk toe. En pas als ze een aantoonbare fout hebben gevonden, mogen ze ingrijpen.”

U hebt dit probleem al eerder aangekaart.“In 2004 zei de toenmalige Vrom-minister Sybilla Dekker dat niet een wet, maar meer marktwerking uitkomst kan bieden. Maar marktwerking pakt hier averechts uit. Concurrentie verleidt bedrijven tot kortzichtigheid. Een constructeur moet alles heel snel narekenen, tegen een zo laag mogelijk tarief.”

En Bouw- en Woningtoezicht heeft te weinig mensen om al die berekeningen en tekeningen na te pluizen?“Grote steden als Amsterdam en Rotterdam beschikken over een sterke dienst Bouw- en Woningtoezicht, maar als u een elektriciteitscentrale in een kleine gemeente bouwt, heeft het ambtelijke apparaat daar niet de capaciteit om alles te controleren.
Ik ben een realist. Dit is geen probleem dat je ooit volledig kunt oplossen. Zolang er mensen zijn zullen ze fouten maken, hoeveel maatregelen je ook treft. Maar als ik naar de huidige situatie kijk, zeg ik: het moet veel beter. Als er morgen een ramp gebeurt door een ontwerpfout in een gebouw, kunnen we niet zeggen: we hebben voldoende gedaan om dit te voorkomen.

 

Karel Luyben is momenteel decaan van de faculteit Technische Natuurwetenschappen. Hij bekleedt deze functie sinds 1 april 1998. Op 1 september wordt hij op die plek opgevolgd door prof.dr. Raoul Bino.

Luyben volgt prof.dr.ir. Jacob Fokkema op, die sinds 1 januari 2002 rector is. Zijn benoeming loopt op 1 januari 2010 ten einde. Volgens de raad van toezicht (rvt) is Luyben de juiste persoon om ‘de positie van de TU Delft als gerenommeerde internationale technische universiteit met kracht uit te bouwen’. Volgens de raad heeft de nieuwe rector veel uitdagingen in het vooruitzicht. Zo zal de eerste geldstroom (het geld dat de overheid direct overhevelt naar universiteiten)de komende jaren minder worden. Ook noemt de rvt het toenemend belang van internationale samenwerking in het onderwijs en onderzoek.

Zowel het college van bestuur als de ondernemingsraad (or) en de studentenraad (sr) hebben instemmend gereageerd op de benoeming van Luyben. “Je moet van goeden huize komen om draagvlak voor veranderingen te creëren bij hoogleraren die gezond eigenwijs zijn”, zegt Dineke Heersma van de or. “Met Luyben hebben we een allround man. Niets ontgaat hem. Hij is een sterke persoonlijkheid die ons kan overtuigen, maar die zich ook laat overtuigen.” Verder zegt ze met de nieuwe rector ‘leven in de brouwerij’ te verwachten.

Ook de studentenraad liet zich lovend uit. ‘Luyben lijkt ons een positieve aanvulling aan het team van het college van bestuur’, schreef ze vorige week aan het cvb. ‘De invulling van zijn decaanschap bij Technische Natuurwetenschappen heeft geleid tot een soepel draaiende organisatie. Wij hopen dat hij een dergelijk resultaat voor de gehele TU zal kunnen boeken, waarbij alle faculteiten net zoveel aandacht krijgen.’

Luyben studeerde chemical engineering aan de TU Eindhoven. Hij werkte als onderzoeker aan de Wageningen Universiteit en later korte tijd als contractonderzoeker bij Bayer in Duitsland en Cehave in Nederland. In 1983 werd hij hoogleraar in Delft, eerst met als leeropdracht biokinetiek en vanaf 1988 als hoogleraar bioprocestechnologie. In 1984 werd hij tevens voorzitter van het samenwerkingsverband biotechnologie Delft Leiden en van 1993 tot 1999 was hij wetenschappelijk directeur van de onderzoekschool biotechnological sciences Delft Leiden die hieruit voortkwam.

‘Prima met Karel aan de gang’
Collegevoorzitter Dirk Jan van den Berg is ‘zeer gelukkig’ met de keuze voor Karel Luyben. “Het is een heel goede zaak dat het iemand uit de academische gemeenschap van de TU Delft betreft. De raad van hoogleraren kwam met een interessante lijst uit de club van hoogleraren.”
Luyben ‘staat’ voor de TU en heeft ‘geweldig veel energie’, aldus Van den Berg. “Dat, gekoppeld aan scherpe inzichten, ziet er goed uit. Ik heb in de anderhalf jaar dat ik hier nu zit, ervaren hoe leuk het is om in de tandemverhouding voorzitter-rector te werken. Ik denk dat dat goed gegaan is. Dat hoor ik ook van anderen. Met dat model voor ogen kan ik prima met Karel aan de gang. Ik ben er heel tevreden over.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.