Campus

Sterven in het harnas

Oorlog en vrede In 1648 maakte de Vrede van Munster een eind aan de Tachtigjarige Oorlog. De onafhankelijkheid van de Republiek der Verenigde Nederlanden was daarmee vastgelegd. In dit herdenkingsjaar blikken het Legermuseum en Stedelijk Museum Het Prinsenhof terug op de strijd.

br />
Nederlanders weten niet veel van de eigen geschiedenis, lezen we regelmatig. De inname van Brielle (1572), de moord op Willem van Oranje (1584) en de slag bij Nieuwpoort (1600) klinken bekend in de oren, maar daarmee is voor de meesten alles gezegd. Het is als met het Wilhelmus: iedereen kent de melodie, slechts een enkeling weet de volledige tekst.

De Tachtigjarige Oorlog is ook zo’n begrip dat we nog steeds horen nadreunen in het klaslokaal. Wat moeten we ons in hemelsnaam voorstellen bij een oorlog die tachtig jaar duurt? Het gaat elk bevattingsvermogen te boven. Na tachtig jaar oorlogvoeren is iedereen al lang dubbel en dwars uitgeroeid, zijn we geneigd te denken. Dat er dan ook nog een vrede op volgt, lijkt op mosterd na de maaltijd.

De benaming ‘Tachtigjarige Oorlog’ wordt door historici niet meer gebruikt. Liever spreekt men van de ‘Nederlandse Opstand’ tegen de Spaanse overheersing. Het begin van de strijd – de Slag bij Heiligerlee of de onthoofding van de graven Van Egmond en Van Hoorne in 1568 – is namelijk vrij willekeurig gedateerd. Bovendien was het tot de ondertekening van de Vrede van Munster niet onafgebroken oorlog. Tussen 1609 en 1621 was er een Twaalfjarig Bestand.

En dan nog is oorlog een groot woord voor een strijd die soms trekken had van een guerilla, maar vooral bekend is geworden door het beleg van steden. Pas aan het eind van de zestiende eeuw, zo leren we in het Legermuseum, organiseerde prins Maurits een echt leger, het zogeheten Staatse leger dat betaald werd door de provincies. In grootte varieerde deze tussen de vijftien en vijftig duizend manschappen, die geen uniform droegen maar herkenbaar waren aan een oranje sjerp.
Musket

Van de uitrusting van het Staatse leger staat in het Legermuseum een reeks fraaie wapenstukken tentoongesteld. Meterslange spiesen waarmee de infanterie de Spaanse cavalerie van zich afhield. In opdracht van Maurits hadden de ruiters hun lansen vervangen door pistolen en houwdegens. De artillerie van beide legers beschikten over musketten, zware enkelschotwapens die men pas na twee minuten kon herladen. Om de slagvaardigheid van de artillerie te vergroten had Maurits de contra-mars ingevoerd. Als de voorste linie van een compagnie had geschoten, moest deze zich omdraaien en achteraanaansluiten, zodat de volgende linie meteen daarna zijn musket kon afvuren.

Gezien de scherpte van de spiesen en hellebaarden, de zwaarte van de houwdegens en de vuurkracht van de musketten ging het er allesbehalve verfijnd aan toe tijdens de gevechten. Het enige wat bescherming bood was een harnas. Op de expositie staat een imposant exemplaar van Maurits, dat zelfs de bovenkant van de vingers bedekt. Aan de voorkant zit een opvallende deuk van een musketkogel. Het gold als bewijs dat het harnas ‘kogelvrij’ was. Aangezien een kogel er slechts doorheen drong als het van zeer dichtbij werd afgeschoten, bleef het harnas nog lange tijd in zwang.

In het Legermuseum mag dan vooral keurig schoon gepoetst wapentuig te zien zijn, waaronder prachtig geornamenteerde musketten, er hangen ook drie schilderijen die door de slechte belichting helaas niet goed tot hun recht komen. Op de één staat een legerofficier in harnas afgebeeld en op de ander zien we Maurits in civiele dracht, maar de meeste aandacht trekt ‘Na de veldslag’ van de Zuid-Nederlandse schilder Sebastiaen Vrancx (1573-1647). Vergeleken bij de Golfoorlog was oorlogvoeren in de zeventiende eeuw kinderspel, maar daarom niet minder wreed.
Ramptoerisme

Om dat in zijn volle omvang te zien, moeten we naar Het Prinsenhof. Het toeval wil dat het museum honderd jaar bestaat en dat de strijd tegen de Spaanse overheersing één van zijn ‘verzamelgebieden’ is. Er zijn penningen, prenten, schilderijen en tegels van Delfts aardewerk tentoongesteld. Het meeste materiaal heeft betrekking op de periode na het Twaalfjarig Bestand, toen Frederik Hendrik succesvol het stokje van zijn halfbroer Maurits overnam.

Maar eerst kreeg de Republiek nog een flinke nederlaag te verduren. In 1625 veroverden de Spanjaarden namelijk Breda. Dat is veelvuldig vastgelegd. In Het Prinsenhof hangt de ‘Omgevingskaart in vogelvlucht van het beleg van Breda’ van de Franse tekenaar Jacques Callot. Opvallend aan deze kaart is de toepassing van twee perspectieven die de voorstelling in tweeën splitst. Op de voorgrond zien we taferelen uit het soldatenbestaan in een landelijke omgeving. Verder naar boven gaat het landschap geleidelijk over in een plattegrond van de vesting Breda.

Het werk van Callot inspireerde de cartograaf Balthasar Florisz. van Berckenrode tot het maken van een soortgelijke wandkaart van het beleg van ’s Hertogenbosch in 1929. De verovering van deze stad was de eerste grote overwinning van Frederik Hendrik en is vele malen afgebeeld. Dat gold ook voor de uittochten van het Spaanse leger, die als een soort voorloper van ramptoerisme veel mensen op de been brachten. Op een langwerpige gravure zien we hoe het Spaanse garnizoen in 1632 de aftocht blaast uit Maastricht.

Een hoogtepunt van de tentoonstelling wordt gevormd door de ruitergevechten en slachtveldscénes. Vrancx was één van de voorlopers van het genre. In tegenstelling tot zijn Noord-Nederlandse collega’s zijn de gevechtshandelingen dynamisch weergegeven. Er wordt lustig op elkaar ingehakt, en na de strijd ontfutselt men de halve doden en lijken alles wat maar enige waardeheeft. De Delftenaar Palamedes Palamedesz. (1607-1638) wist de barbarij op het slagveld eveneens gedreven vast te leggen.

Zijn broer Anthonie Palamedesz. (1600-1673), die zich in 1621 bij het plaatselijke Sint-Lucasgilde liet inschrijven en daar later met Vermeer nog leiding aan heeft gegeven, hield ook van het militaire genre. Anders dan zijn broer die zich specialiseerde in ruitergevechten en legerkampen, schilderde hij vooral kortegaarden: afbeeldingen van soldaten die de tijd doden met dobbelen, kaarten, roken of die zich vermaken met lichtekooien. Dat aspect van het soldatenleven schijnt van alle tijden.

De tentoonstelling ‘Van Maurits naar Munster. Tactiek en triomf van het Staatse leger’ loopt t/m 3 jan. in het Legermuseum, Korte Geer 1. ‘Beelden van een strijd. Oorlog en kunst vóór de Vrede van Munster, 1621-1648’ is t/m 14 juni te zien in Stedelijk Museum Het Prinsenhof.

In 1648 maakte de Vrede van Munster een eind aan de Tachtigjarige Oorlog. De onafhankelijkheid van de Republiek der Verenigde Nederlanden was daarmee vastgelegd. In dit herdenkingsjaar blikken het Legermuseum en Stedelijk Museum Het Prinsenhof terug op de strijd.

Nederlanders weten niet veel van de eigen geschiedenis, lezen we regelmatig. De inname van Brielle (1572), de moord op Willem van Oranje (1584) en de slag bij Nieuwpoort (1600) klinken bekend in de oren, maar daarmee is voor de meesten alles gezegd. Het is als met het Wilhelmus: iedereen kent de melodie, slechts een enkeling weet de volledige tekst.

De Tachtigjarige Oorlog is ook zo’n begrip dat we nog steeds horen nadreunen in het klaslokaal. Wat moeten we ons in hemelsnaam voorstellen bij een oorlog die tachtig jaar duurt? Het gaat elk bevattingsvermogen te boven. Na tachtig jaar oorlogvoeren is iedereen al lang dubbel en dwars uitgeroeid, zijn we geneigd te denken. Dat er dan ook nog een vrede op volgt, lijkt op mosterd na de maaltijd.

De benaming ‘Tachtigjarige Oorlog’ wordt door historici niet meer gebruikt. Liever spreekt men van de ‘Nederlandse Opstand’ tegen de Spaanse overheersing. Het begin van de strijd – de Slag bij Heiligerlee of de onthoofding van de graven Van Egmond en Van Hoorne in 1568 – is namelijk vrij willekeurig gedateerd. Bovendien was het tot de ondertekening van de Vrede van Munster niet onafgebroken oorlog. Tussen 1609 en 1621 was er een Twaalfjarig Bestand.

En dan nog is oorlog een groot woord voor een strijd die soms trekken had van een guerilla, maar vooral bekend is geworden door het beleg van steden. Pas aan het eind van de zestiende eeuw, zo leren we in het Legermuseum, organiseerde prins Maurits een echt leger, het zogeheten Staatse leger dat betaald werd door de provincies. In grootte varieerde deze tussen de vijftien en vijftig duizend manschappen, die geen uniform droegen maar herkenbaar waren aan een oranje sjerp.
Musket

Van de uitrusting van het Staatse leger staat in het Legermuseum een reeks fraaie wapenstukken tentoongesteld. Meterslange spiesen waarmee de infanterie de Spaanse cavalerie van zich afhield. In opdracht van Maurits hadden de ruiters hun lansen vervangen door pistolen en houwdegens. De artillerie van beide legers beschikten over musketten, zware enkelschotwapens die men pas na twee minuten kon herladen. Om de slagvaardigheid van de artillerie te vergroten had Maurits de contra-mars ingevoerd. Als de voorste linie van een compagnie had geschoten, moest deze zich omdraaien en achteraanaansluiten, zodat de volgende linie meteen daarna zijn musket kon afvuren.

Gezien de scherpte van de spiesen en hellebaarden, de zwaarte van de houwdegens en de vuurkracht van de musketten ging het er allesbehalve verfijnd aan toe tijdens de gevechten. Het enige wat bescherming bood was een harnas. Op de expositie staat een imposant exemplaar van Maurits, dat zelfs de bovenkant van de vingers bedekt. Aan de voorkant zit een opvallende deuk van een musketkogel. Het gold als bewijs dat het harnas ‘kogelvrij’ was. Aangezien een kogel er slechts doorheen drong als het van zeer dichtbij werd afgeschoten, bleef het harnas nog lange tijd in zwang.

In het Legermuseum mag dan vooral keurig schoon gepoetst wapentuig te zien zijn, waaronder prachtig geornamenteerde musketten, er hangen ook drie schilderijen die door de slechte belichting helaas niet goed tot hun recht komen. Op de één staat een legerofficier in harnas afgebeeld en op de ander zien we Maurits in civiele dracht, maar de meeste aandacht trekt ‘Na de veldslag’ van de Zuid-Nederlandse schilder Sebastiaen Vrancx (1573-1647). Vergeleken bij de Golfoorlog was oorlogvoeren in de zeventiende eeuw kinderspel, maar daarom niet minder wreed.
Ramptoerisme

Om dat in zijn volle omvang te zien, moeten we naar Het Prinsenhof. Het toeval wil dat het museum honderd jaar bestaat en dat de strijd tegen de Spaanse overheersing één van zijn ‘verzamelgebieden’ is. Er zijn penningen, prenten, schilderijen en tegels van Delfts aardewerk tentoongesteld. Het meeste materiaal heeft betrekking op de periode na het Twaalfjarig Bestand, toen Frederik Hendrik succesvol het stokje van zijn halfbroer Maurits overnam.

Maar eerst kreeg de Republiek nog een flinke nederlaag te verduren. In 1625 veroverden de Spanjaarden namelijk Breda. Dat is veelvuldig vastgelegd. In Het Prinsenhof hangt de ‘Omgevingskaart in vogelvlucht van het beleg van Breda’ van de Franse tekenaar Jacques Callot. Opvallend aan deze kaart is de toepassing van twee perspectieven die de voorstelling in tweeën splitst. Op de voorgrond zien we taferelen uit het soldatenbestaan in een landelijke omgeving. Verder naar boven gaat het landschap geleidelijk over in een plattegrond van de vesting Breda.

Het werk van Callot inspireerde de cartograaf Balthasar Florisz. van Berckenrode tot het maken van een soortgelijke wandkaart van het beleg van ’s Hertogenbosch in 1929. De verovering van deze stad was de eerste grote overwinning van Frederik Hendrik en is vele malen afgebeeld. Dat gold ook voor de uittochten van het Spaanse leger, die als een soort voorloper van ramptoerisme veel mensen op de been brachten. Op een langwerpige gravure zien we hoe het Spaanse garnizoen in 1632 de aftocht blaast uit Maastricht.

Een hoogtepunt van de tentoonstelling wordt gevormd door de ruitergevechten en slachtveldscénes. Vrancx was één van de voorlopers van het genre. In tegenstelling tot zijn Noord-Nederlandse collega’s zijn de gevechtshandelingen dynamisch weergegeven. Er wordt lustig op elkaar ingehakt, en na de strijd ontfutselt men de halve doden en lijken alles wat maar enige waardeheeft. De Delftenaar Palamedes Palamedesz. (1607-1638) wist de barbarij op het slagveld eveneens gedreven vast te leggen.

Zijn broer Anthonie Palamedesz. (1600-1673), die zich in 1621 bij het plaatselijke Sint-Lucasgilde liet inschrijven en daar later met Vermeer nog leiding aan heeft gegeven, hield ook van het militaire genre. Anders dan zijn broer die zich specialiseerde in ruitergevechten en legerkampen, schilderde hij vooral kortegaarden: afbeeldingen van soldaten die de tijd doden met dobbelen, kaarten, roken of die zich vermaken met lichtekooien. Dat aspect van het soldatenleven schijnt van alle tijden.

De tentoonstelling ‘Van Maurits naar Munster. Tactiek en triomf van het Staatse leger’ loopt t/m 3 jan. in het Legermuseum, Korte Geer 1. ‘Beelden van een strijd. Oorlog en kunst vóór de Vrede van Munster, 1621-1648’ is t/m 14 juni te zien in Stedelijk Museum Het Prinsenhof.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.