Campus

Sportgek – Anna van Gils (roeien, fietsen)

Roeien doet Anna van Gils (civiele techniek, derdejaars) sinds haar veertiende, met dank aan haar oudere zus. “Die studeerde in Den Haag en was daar lid van een roeivereniging.

Ze zei: Anna, dat is leuk, moet jij ook gaan doen.” 

Een jaar daarvoor was ze gaan tennissen. “Dat kon ik gewoon niet. Ik en een bal gaan niet goed samen. Als ik iets doe wil ik het goed doen, dat zit in mijn aard. Na één seizoen ben ik gestopt. Dan maar iets anders, dacht ik. Dat werd dus roeien.” 

Met een vriendin in een dubbeltwee won de Enschedese regionale wedstrijden. Hoogtepunt was de slotwedstrijd van de studentenroeibond op de Bosbaan in Amstelveen. “We eindigden in het middenveld. Daar waren we wel blij mee, we hadden maar zes weken met een coach kunnen trainen.” 

In Delft werd ze lid van Proteus. Ze faalde. “Ik deed aan wedstrijdroeien, in een eerstejaars damesacht. Die functioneerde totaal niet. Daarom begon ik in het tweede jaar in de skiff, een eenpersoonsboot. In maart 2010 startte ik op de Winterwedstrijden. Dat was wel leuk, maar bij Proteus waardeerden ze het niet zo dat ik ging skiffen. Dat was niet volgens het geijkte pad. Na de Winterwedstrijden ben ik gestopt, ik had het gehad met Proteus. Ik ben toen veel gaan fietsen. Dit jaar heb ik het roeien weer opgepakt. Nu doe ik in een dubbelvier aan clubroeien, een treetje lager dan wedstrijdroeien. De eerste race, tijdens de Head in maart, ging over acht kilometer. We wonnen. Dat was misschien wel een keerpunt. Het gaf het gevoel: ik kan toch wel iets.” 

Het mislukte damesachtavontuur had haar passie gedoofd. “Nu het weer leuk is zou dat gevoel terug kunnen komen. Ik roei nu bij elke training met een ander idee in mijn hoofd. De nadruk ligt op de lol. Daarnaast is het ook nog eens leuk als het hard gaat. Ik zit op slag, ben technisch de beste van de vier. Ik doe het voor, de drie sterke mensen achter mij zorgen voor de kracht. Voor een wedstrijd gaan we op woensdag ‘ploeghappen’, met elkaar eten, dan bespreken we het parkoers. We zijn vriendinnen geworden.”

Nu het weer langer licht is kan ze vaker ’s avonds gaan fietsen. “Meestal rijd ik een rondje van dertig, veertig kilometer. Soms doe ik mee aan een toertocht. Op het sportcentrum ga ik wel eens spinnen.”

De harde knip noopt haar om haar bachelor tijdig af te ronden. “Maar ik kan niet zonder sport, daar krijg ik energie van. Als ik een week niet sport schijn ik er niet gezelliger op te worden. Ik zou er graag veel meer tijd in stoppen. Het is lastig om een goede afweging te maken tussen sport en studie.” 

Architecten en stedenbouwkundigen gebruiken de term open city maar al te graag. Maar wat het nu precies is, weet eigenlijk niemand. Zelfs niet in een essaybundel die ‘Open City’ als titel draagt. De Franse filosoof Roland Barthes noemde de open stad een mythe. In de essaybundel ‘Open City’, onder redactie van TU-alumnus Kees Christiaanse, staat een aantal visies op die mythe.
Het essay van Arnold Reijndorp (Universiteit van Amsterdam) komt het dichtst in de buurt van een bruikbare definitie. Volgens hem zijn er grofweg twee perspectieven. Of men beschouwt de open stad als een emancipatiemachine, waarbij mensen naar steden verhuizen om vooruit te komen in het leven; of de open stad is een bazaar. Men wisselt er cultuur, kennis, ervaringen en nieuws uit. Naast open steden zijn er zogenaamde transnational spaces, betoogt hij. Expats en studenten die in het buitenland studeren, creëren wereldwijd nieuwe verbindingen en netwerken tussen steden. Moderne communicatie maakt het eenvoudig om dagelijks contact te hebben met mensen waar dan ook ter wereld. Ook de bijdrage van de Amerikaanse journalist Robert Neuwirth valt op door treffende typeringen. Hij beschrijft het zogenaamde informele deel van de samenleving. De Amerikaan vergelijkt de straat- en handelscultuur van moderne steden in Zuid-Amerika met die van steden uit het verleden. ‘In the eighteenth and nineteenth centuries, unauthorized editions of books, pamphlets and broadsheets were hawked openly on city streets as pirate CDs and DVDs are sold on the streets today. The informal was always the way that people who were disenfranchised and discriminated against, got their economic footing.’

Niet alle bijdragen zijn helaas zo duidelijk geschreven. Een aantal schrijvers stelt teleur met gortdroog taalgebruik.
Er is ook aandacht voor de tegenhanger van de open stad. Neem de steden uit het verleden met dikke muren, die vreemdelingen resoluut buiten de deur hielden. Nog altijd zijn er mensen die voor een gesloten stad pleiten. ‘If security experts would have their way, they would immediately declare the Open City a danger zone’, schrijft Tim Rieniets, onderzoeker aan de ETH Zurich. Daartegen strijden de auteurs van dit boek. Helaas komt niet altijd even goed uit de verf hoe dat precies moet gebeuren. 

Kees Christiaanse (red.), Open City. Designing Coexistence, SUN, 464p., €42,50

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.