Het verdwijnen van de gesubsidieerde woningbouw zal tot gevolg hebben dat de woningbouw grotendeels verwordt tot eenheidsworst. Althans, dat is de mening van prof.i
r. Wytze Patijn, de nieuwe hoogleraar woningbouw bij de vakgroep architectuur aan de faculteit Bouwkunde. Patijn hield medio november zijn intreerede getiteld ’tussen schraalheid en overdaad’.
Per 1 januari verdwijnt de ‘oude’ gesubsidieerde woningbouw. De particuliere markt zal het dan overnemen. Patijn is bang dat de markt zich teveel gaat richten op de middenmoot van de woningmarkt; de laagbouw voor gezinnen. En dan gaat de aandacht vooral uit naar het uiterlijk van de woning, en niet naar het innerlijk. Patijn: ,,De gemiddelde burger wil een alleenstaand huis, maar kan dat niet betalen. ‘Doe dan maar een erker of zo’, zegt dan de ontwikkelaar. Dan lijkt het al heel wat.”
Hij vervolgt: ,,Architectuur wordt teruggebracht tot de buitenkant en vaak dan nog tot cataloguswerk. Inbreng en bemoeienis met het wonen zelf wordt moeilijker en hooguit als een hobby van de architect beschouwd. De architect wordt gevraagd voor de uitelijke verschijningsvorm. Hij wordt gevraagd om de standaardwoning steeds een nieuw aangezicht te geven door een erker, roomgele bakstenen, een bevallige dakrand. Het uiterlijk moet gevarieerd, maar binnen is het wonen op het gemiddelde afgestemd. Buiten schijnt de zon, binnen mag het regenen. De programma’s worden schraler.”
Maar als ‘het volk’ dat wil, wat is er dan tegen deze ‘middenstandsarchitectuur?’ ,,Als we alles zouden conformeren naar de smaak van het gemiddelde, dan zouden we elke dag patat met cola eten. Misschien ben ik dan een wetenschapper die de mensen toeroept dat ze de verkeerde smaak hebben; ik ga me daar niet bij neerleggen. Ik leg me niet neer bij de patat-en-cola-cultuur. Ik verwijs dan graag naar de Scandinavische landen, daar gebeurt dat ook niet”, meent Patijn.
,,Ten tweede verschuilen ontwikkelaars zich ook graag achter de zogenaamde vraag op de markt. Of een bepaald soort woning wel of niet verkocht wordt, blijkt pas later. Ze durfen gewoon het risico niet te nemen om eens wat nieuws te proberen en kiezen dan maar voor het simpelste”, vervolgt Patijn.
Doolhoven
Particuliere woningbouw houdt ook geen rekening met de diffuse opbouw van de samenleving: ,,De gesubsidieerde woningbouw richtte zich op een veel bredere en dus veel meer gevarieerde groepen huishoudens. Woningbouw voor de grote gezinnen, ook die van de immigranten, voor jongeren en ouderen, woongroepen, alleenstaanden of gemeenschappelijke huishoudens maakte in de jaren tachtig een veel structureler deel uit van de bouwopgave”, zegt Patijn. ,,De ontwikkelaar gaat nu uit van het gemiddelde, terwijl er helemaal geen gemiddelde bestaat. Daarom pleit ik ervoor, en dat zal ik mijn studenten ook meegeven, om de aandacht te richten op het bijzondere.”
Patijn vestigt zijn hoop op jonge architecten: ,,Juist zij weten wat er leeft in de maatschappij, waar wens naar is.”
Hij ziet een taak voor de gemeentelijke overheid om de geschetste ontwikkelingen tegen te gaan. ,,Daar moet men zich bewust worden van het probleem.” Voor zichzelf ziet hij de taak om studenten ook te wijzen op de programmatische kant van een woning: ,,Dus niet alleen het ontwerp en vorm, maar ook de belevingswijzen van een woning benadrukken, hoe een woning bewoond kan worden.”
Patijn ageert tegen de onderschatting door ontwikkelaars van de stedebouwkundige structuur van een stad. ,,Een goed stedebouwkundig plan is essentieel voor het functioneren van een wijk of stad. Neem de woonerven die aan het eind van de jaren zeventig gebouwd zijn, dat leken wel doolhoven”, meent Patijn. ,,Een slecht stedebouwkundig plan kan nooit door goede architectuur gecompenseerd worden. De stedebouwkundige structuur geeft richting aan de architectonische uitwerking. Het is er een voorwaarde voor. Architectuur lijkt belangrijker omdat het zichtbaarder is, terwijl de onderliggende ordening vaak niet direct afleesbaar is.”
Patijn constateert dat ,,architectuur een veel bredere maatschappelijke waardering ondervindt dan in het verleden het geval was”. ,,Architectuur is een publieke zaak geworden. De keerzijde is echter dat de ogen soms te sterk gericht zijn op het spectaculaire en het unieke van de architectuur.” Zijn waarschuwing: ,,Dit kan ten koste gaan van stad. Wanneer de bijdrage van de gebouwen alleen de manifestatie betreft, wordt de stad een kermis. Met reeksen hoogstandjes kun je geen stad maken.”
,,Bij woningbouw zijn reeksen en rijen juist altijd aanwezig, maar eenvoud en herhaling hoeven niet saai te zijn. De negentiende eeuwse wijken zijn daar een goed voorbeeld van. Ik heb het ook niet over soberheid”, stelt Patijn, ,,Woningbouw is bijna per definitie repetitie, bijna per definitie seriebouw, en dan bedoel ik niet massabouw, zoals in de jaren zestig; dat had met architectuur weinig van doen.” Patijn besluit: ”Architectuur hoeft niet altijd te schreeuwen. De stad hoort haar toch wel.” (T.K.)
Patijn: ,,Buiten schijnt de zon, binnen mag het regenen”
Het verdwijnen van de gesubsidieerde woningbouw zal tot gevolg hebben dat de woningbouw grotendeels verwordt tot eenheidsworst. Althans, dat is de mening van prof.ir. Wytze Patijn, de nieuwe hoogleraar woningbouw bij de vakgroep architectuur aan de faculteit Bouwkunde. Patijn hield medio november zijn intreerede getiteld ’tussen schraalheid en overdaad’.
Per 1 januari verdwijnt de ‘oude’ gesubsidieerde woningbouw. De particuliere markt zal het dan overnemen. Patijn is bang dat de markt zich teveel gaat richten op de middenmoot van de woningmarkt; de laagbouw voor gezinnen. En dan gaat de aandacht vooral uit naar het uiterlijk van de woning, en niet naar het innerlijk. Patijn: ,,De gemiddelde burger wil een alleenstaand huis, maar kan dat niet betalen. ‘Doe dan maar een erker of zo’, zegt dan de ontwikkelaar. Dan lijkt het al heel wat.”
Hij vervolgt: ,,Architectuur wordt teruggebracht tot de buitenkant en vaak dan nog tot cataloguswerk. Inbreng en bemoeienis met het wonen zelf wordt moeilijker en hooguit als een hobby van de architect beschouwd. De architect wordt gevraagd voor de uitelijke verschijningsvorm. Hij wordt gevraagd om de standaardwoning steeds een nieuw aangezicht te geven door een erker, roomgele bakstenen, een bevallige dakrand. Het uiterlijk moet gevarieerd, maar binnen is het wonen op het gemiddelde afgestemd. Buiten schijnt de zon, binnen mag het regenen. De programma’s worden schraler.”
Maar als ‘het volk’ dat wil, wat is er dan tegen deze ‘middenstandsarchitectuur?’ ,,Als we alles zouden conformeren naar de smaak van het gemiddelde, dan zouden we elke dag patat met cola eten. Misschien ben ik dan een wetenschapper die de mensen toeroept dat ze de verkeerde smaak hebben; ik ga me daar niet bij neerleggen. Ik leg me niet neer bij de patat-en-cola-cultuur. Ik verwijs dan graag naar de Scandinavische landen, daar gebeurt dat ook niet”, meent Patijn.
,,Ten tweede verschuilen ontwikkelaars zich ook graag achter de zogenaamde vraag op de markt. Of een bepaald soort woning wel of niet verkocht wordt, blijkt pas later. Ze durfen gewoon het risico niet te nemen om eens wat nieuws te proberen en kiezen dan maar voor het simpelste”, vervolgt Patijn.
Doolhoven
Particuliere woningbouw houdt ook geen rekening met de diffuse opbouw van de samenleving: ,,De gesubsidieerde woningbouw richtte zich op een veel bredere en dus veel meer gevarieerde groepen huishoudens. Woningbouw voor de grote gezinnen, ook die van de immigranten, voor jongeren en ouderen, woongroepen, alleenstaanden of gemeenschappelijke huishoudens maakte in de jaren tachtig een veel structureler deel uit van de bouwopgave”, zegt Patijn. ,,De ontwikkelaar gaat nu uit van het gemiddelde, terwijl er helemaal geen gemiddelde bestaat. Daarom pleit ik ervoor, en dat zal ik mijn studenten ook meegeven, om de aandacht te richten op het bijzondere.”
Patijn vestigt zijn hoop op jonge architecten: ,,Juist zij weten wat er leeft in de maatschappij, waar wens naar is.”
Hij ziet een taak voor de gemeentelijke overheid om de geschetste ontwikkelingen tegen te gaan. ,,Daar moet men zich bewust worden van het probleem.” Voor zichzelf ziet hij de taak om studenten ook te wijzen op de programmatische kant van een woning: ,,Dus niet alleen het ontwerp en vorm, maar ook de belevingswijzen van een woning benadrukken, hoe een woning bewoond kan worden.”
Patijn ageert tegen de onderschatting door ontwikkelaars van de stedebouwkundige structuur van een stad. ,,Een goed stedebouwkundig plan is essentieel voor het functioneren van een wijk of stad. Neem de woonerven die aan het eind van de jaren zeventig gebouwd zijn, dat leken wel doolhoven”, meent Patijn. ,,Een slecht stedebouwkundig plan kan nooit door goede architectuur gecompenseerd worden. De stedebouwkundige structuur geeft richting aan de architectonische uitwerking. Het is er een voorwaarde voor. Architectuur lijkt belangrijker omdat het zichtbaarder is, terwijl de onderliggende ordening vaak niet direct afleesbaar is.”
Patijn constateert dat ,,architectuur een veel bredere maatschappelijke waardering ondervindt dan in het verleden het geval was”. ,,Architectuur is een publieke zaak geworden. De keerzijde is echter dat de ogen soms te sterk gericht zijn op het spectaculaire en het unieke van de architectuur.” Zijn waarschuwing: ,,Dit kan ten koste gaan van stad. Wanneer de bijdrage van de gebouwen alleen de manifestatie betreft, wordt de stad een kermis. Met reeksen hoogstandjes kun je geen stad maken.”
,,Bij woningbouw zijn reeksen en rijen juist altijd aanwezig, maar eenvoud en herhaling hoeven niet saai te zijn. De negentiende eeuwse wijken zijn daar een goed voorbeeld van. Ik heb het ook niet over soberheid”, stelt Patijn, ,,Woningbouw is bijna per definitie repetitie, bijna per definitie seriebouw, en dan bedoel ik niet massabouw, zoals in de jaren zestig; dat had met architectuur weinig van doen.” Patijn besluit: ”Architectuur hoeft niet altijd te schreeuwen. De stad hoort haar toch wel.” (T.K.)
Patijn: ,,Buiten schijnt de zon, binnen mag het regenen”
Comments are closed.