Opinie

Schiep God de mens of schiep de mens God?

Volgende maand verschijnt ‘En God beschikte een worm’, het nieuwe boek van de groep christelijke geleerden rond TU-fysicus Cees Dekker die vorig jaar stof deden opwaaien met hun pleidooi voor intelligent ontwerp.

Hun nieuwe boek presenteert een waaier van opinies over de relatie tussen schepping en evolutie, en over de verhouding tussen geloof en wetenschap in het algemeen. Delta publiceert een gedeelte uit Dekkers bijdrage.

Hoe begrijp ik de wereld om me heen? Wat is het wezen der dingen? Levend in deze wereld onderga ik als mens een bont spectrum van ervaringen: mijn verwondering over een macrokosmos van miljarden sterrenstelsels, een microkosmos van moleculaire biomotoren, atomen en elementaire deeltjes, het complexe leven dat een mix kent van schoonheid en pijn, de vreugde van het zien opgroeien van mijn kinderen, het verdriet om een vriend die ziek is, de verlichting van mijn ziel als ik bid tot God, en nog veel meer. Hoe duid ik dat alles?

Ieder mens beschouwt de wereld, bewust of onbewust, vanuit een zekere grondhouding, een christen zowel als een overtuigde atheïst. Want elk mens gaat uit van bepaalde onbewijsbare vooronderstellingen, fundamentele geloofsaannames op basis waarvan je een beeld van de wereld opbouwt.

Ik ben natuurwetenschapper. Ik ben christen. In mijn persoonlijke geschiedenis ben ik uitgekomen bij het punt waar mijn basis, het uitgangspunt voor mijn denken mijn commitment naar God is. Voor een niet-gelovige buitenstaander klinkt dit misschien alsof ik mij hiermee diskwalificeer als kritisch wetenschapper. Ik meen echter dat dit niet zo is. Geloven is niet het domweg aanvaarden van een aantal dogma’s en regels, maar een relatie met God die naast het hart het hoofd betreft, waar je met een open houding kunt zoeken naar wat waar en goed is. In het geloof is ruim plaats voor een kritische, intellectueel uitdagende doordenking van geloofswaarheden. In die traditie sta ik niet alleen. De historie staat bol van wetenschappers (Newton, Pascal, Boyle, Kelvin, Maxwell) die uitstekend hun christelijk geloof combineerden met hun wetenschappelijke arbeid.

Een wereldbeeld is een fundamentele oriëntatie van het hart, een raamwerk van veelal onbewezen vooraannames waarmee je de werkelijkheid interpreteert. In een boek over wereldbeelden schrijft Al Wolters: “Mensen kunnen geen puur willekeurige opinies hebben of volslagen zonder enig principe beslissingen nemen. […] We hebben een of ander leidend principe nodig om ons te oriënteren in het leven, een soort kaart waar we onze koers mee kunnen uitzetten.”

Je wereldbeeld is een uitgangspunt voor je praktische oriëntatie in het leven, voor het nemen van beslissingen. Het biedt ook antwoord op oervragen zoals: Wat is de ultieme realiteit, de diepste grond van het bestaan? Wat is de aard van de werkelijkheid, de natuur van de kosmos? Wat is de mens? Waar kom ik vandaan en wat gebeurt er met mij na mijn dood? Wat is goed en kwaad? Wat is de betekenis van de geschiedenis? Enzovoorts.

Er zijn veel verschillende wereldbeelden mogelijk: theïsme, deïsme, naturalisme, nihilisme, existentialisme, pantheïsme, new-agedenken, post-modernisme… Ik concentreer hier de discussie op slechts twee wereldbeelden: 1. het (christelijk) theïsme dat uitgaat van een eeuwige God die deze werkelijkheid heeft geschapen en die nog steeds actief is in die schepping, en 2. het naturalistisch atheïsme, dat . naar de passende omschrijving van de ‘website voor ongelovigen’ www.infidels.org . inhoudt dat de natuurlijke wereld alles is wat er is, een gesloten systeem dat geen bovennatuurlijke verklaring nodig heeft en dat geheel zelfvoorzienend is. Ik kies bewust voor deze twee wereldbeelden omdat dit voor mij de twee fundamentele mogelijkheden zijn waarop ik de wereld kan beschouwen. Het bestaan van God is voor mij zo’n cruciaal punt dat dit dé waterscheiding maakt. óf Hij bestaat, en dan kom je uit bij een theïstisch wereldbeeld, óf Hij bestaat niet en dan eindig je bij een variant van het atheïsme. Wat ik hier aanduid onder ‘atheïsme’ of ‘naturalisme’ kan overigens ook worden benoemd als materialisme, sciëntisme, fysicalisme, modernisme of seculier humanisme. Ondanks nuanceverschillen komen al deze filosofieën in de kern op hetzelfde neer.

Het kernverschil tussen beide wereldbeelden is hun grondslag: is de ultieme realiteit een persoonlijke transcendente God zoals in het theïstische beeld? Of is materie alles wat er was, is, en altijd zal zijn, zoals gesteld wordt in het naturalistische wereldbeeld? Uit die basis vloeit al het andere voort: de aard van de natuur, de zin van het bestaan, je visie op je mens-zijn, de basis voor ethiek, et cetera.

Het rationele debat tussen de twee tegenpolen, de wereldbeelden van theïsme en atheïsme, vinden we al bij de Griekse filosofen: Socrates, Plato en Aristoteles pleitten sterk voor een theïstisch wereldbeeld en reageerden daarmee op het naturalistische wereldbeeld van Epicurus en Democritus, die reeds in de vierde eeuw voor Christus de idee hadden geopperd dat atomen door toeval alle structuren vormden in de wereld om ons heen. Het pleit werd voor lange tijd gewonnen door de theïstische school, mede door de opkomst van het christendom. Onze westerse cultuur heeft in het afgelopen millennium een verandering ondergaan van het voormoderne christelijk theïsme, naar het modernisme van de Verlichting, naar het postmodernisme van nu. Dat uit zich in allerlei zaken, van de inrichting van de maatschappij (van hiërarchie naar democratie naar individualisering) tot ons mensbeeld (van de waardigheid van de mens als beelddrager Gods, naar de mens als product van een blinde DNA-evolutie, naar de mens die een zelfbeeld heeft dat louter geconstrueerd wordt door de verhalen waarmee hij zich beschrijft).

Het atheïsme is in de twintigste eeuw in de westerse wereld een kracht van betekenis geworden, en is onder de intellectuele elite het leidende wereldbeeld. Zoals de schrijver Chesterton al in 1927 opmerkte: “Wetenschappelijk materialisme is het overheersende credo van de westerse cultuur geworden, een die begon met evolutie en eindigde met rasverbetering. […] Dit materialisme is ‘de nieuwe kerk’.”

Het atheïsme kwam op aan het einde van de negentiende eeuw, en kreeg een sterke impuls door Darwins evolutietheorie. In de woorden van evolutiebioloog Ernst Mayr: “Darwins revolutie was niet zomaar het vervangen van de ene wetenschappelijke theorie door een andere, maar het vervangen van een wereldbeeld waar het bovennatuurlijke geaccepteerd werd als een normaal en relevant verklarend principe, door een nieuw wereldbeeld waar geen plaats was voor bovennatuurlijke krachten.”

Laten we deze wereldbeelden eens kritisch onder de loep nemen. Een eerste eis is dat zo’n beeld intern consistent is en zichzelf niet tegenspreekt. Hier heb ik direct al een probleem met het atheïsme-naturalisme omdat zijn interne consistentie aanvechtbaar is, alleen al om de volgende reden: is het nadenken over wereldbeeld úberhaupt wel zinvol, want hoe kun je vertrouwen op de uitkomst van logisch redeneren als de menselijke geest met zijn rede slechts een bijproduct is van de evolutie? Er is voor de atheïst geen enkele objectieve grond om te denken dat zijn/haar eigen redenering betrouwbaar zou zijn. Darwin zelf verwoordde dit reeds: “Mij bekruipt altijd de horror-achtige twijfel of de overtuigingen van het bewustzijn van de mens, dat zelf ontwikkeld is uit het bewustzijn van lagere dieren, van enigerlei waarde zijn of úberhaupt betrouwbaar.”

Het contrast met een theïstisch beeld is groot: daar kan het resultaat van redenering betrouwbaar zijn omdat de mens gemaakt is naar het beeld van de God die (ook) de logos is, de rationele intelligentie die een geordende kosmos creëerde.

Het naturalistische wereldbeeld loopt aan tegen nog vele andere onbeantwoorde vragen: Waarom zijn er natuurwetten? Waarom is wiskunde zo verrassend effectief in een beschrijving van de natuur? Hoe weten we zeker dat wij op onze zintuigen kunnen vertrouwen? Waarom kent elk mens een diepdoorvoelde gewaarwording van zijn eigen persoonlijkheid? Waarom is het streven naar relaties van liefde en zelfs zelfopoffering een centrale karakteristiek van de mens? Op elk van deze vragen kent een naturalistisch wereldbeeld geen goed antwoord. Een christelijk wereldbeeld daarentegen wel, omdat deze vragen logischerwijs worden beantwoord uit het feit dat de mens geschapen is door een persoonlijke, relatiegerichte, betrouwbare God van orde.

Het theïsme en het atheïsme presenteren twee wereldbeelden die elkaar wederzijds uitsluiten en met elkaar in conflict zijn. In de woorden van C.S. Lewis: “Een christen en een materialist hebben een verschillend beeld van de wereld. Ze kunnen niet beiden gelijk hebben. Degene die ongelijk heeft zal handelen op een wijze die simpelweg niet past bij de werkelijke wereld.”

Terecht merkt Lewis hier op dat het formeren van een correct wereldbeeld geen vrijblijvende filosofische Spielerei is, maar essentieel voor ons menselijk begrip van de wereld en ons daaruit voortvloeiende handelen. De wereld is zoals hij is. Een correct beeld ervan leidt tot een adequate respons, een foutief beeld slaat de plank mis.

Natuurlijk is enige bescheidenheid op zijn plaats. Geen mens kan aanspraak doen op het ultieme gelijk van zijn wereldbeeld. Je wereldbeeld komt deels tot stand door rationele reflectie, maar wordt minstens zo sterk gevormd door je opvoeding, cultuur, levenservaringen en voorbeeldige mensen in je omgeving. Het is geen vaststaand gegeven, maar kan worden bijgesteld. Een open ruimdenkend mens zal zoeken en tasten naar het beste beeld van de werkelijkheid.

Hoe kom je tot dat beste beeld? Zo’n beeld moet minimaal de gegevens van de werkelijkheid serieus nemen. Laten we in onze zoektocht naar het meest passende beeld een benadering nemen die we ook in de wetenschap vaak kiezen: laten we beide wereldbeelden als modellen nemen voor de werkelijkheid, en in vogelvlucht bekijken welk model het beste past op de gegevens die we waarnemen in de realiteit, gegevens over de gehele breedte, van de natuurwetenschap rond de oerknal tot onze menselijke beleving van ethiek en zingeving.

Mijn persoonlijke conclusie is eenvoudig: een theïstisch wereldbeeld is veruit te prefereren boven het atheïstische perspectief. Het is rationeel bevredigender en past beter dan het kale naturalistische beeld op het totaal van de werkelijkheid die ik als mens waarneem om mij heen, van de structuur van de kosmos tot de persoonlijkheid van de mens. Een consequent naturalistisch wereldbeeld heeft grote moeite met het duiden van een aantal zaken in de natuur (de afstemming van een groot aantal natuurconstanten bijvoorbeeld), maar zit bovenal in grote problemen om uitgaande van een puur materiële basis te verklaren al da’tgene wat de mens juist menselijk maakt: zijn persoonlijkheid, ethiek, humor, abstract denken, geloof, avontuurlijkheid, kunstzinnigheid, verantwoordelijkheid, liefde, et cetera. Het theïstische beeld echter start met een persoonlijk God waar dit op natuurlijke wijze uit voortvloeit.

Hoewel de bovenstaande aanwijzingen voor een theïstisch wereldbeeld buitengewoon opmerkelijk zijn, wil ik toch enigszins voorzichtig zijn om te veel te claimen op basis van de huidige stand van de wetenschap. Wetenschap is tenslotte altijd ‘voorlopig’. Een theorie die nu als bewezen vaststaat, kan morgen toch weer vervangen worden door een andere. C.S. Lewis waarschuwde al: “We moeten heel voorzichtig zijn om te springen op enige wetenschappelijke theorie die voor het moment in ons voordeel lijkt te zijn. We kunnen zulke zaken wel noemen, maar we moeten ze dan slechts aanstippen, zonder enige claim dat ze meer zijn dan ‘interessant’.”

Toch is het zinvol om eens te vermelden dat een theïstisch beeld uitstekend past bij de moderne stand van de wetenschap, omdat dit feit weinig bekendheid geniet.

Betekent dit alles nu dat elk weldenkend mens automatisch theïst wordt en tot geloof in God komt? Nee, helaas niet. Hoe zinvol rationele discussies als deze ook moge zijn, pure logica zal een persoon zelden tot geloof in God brengen. Geloven is bepaald niet alleen een zaak van het hoofd, maar vereist ook een wilsbesluit. Het vraagt of men úberhaupt bereid is om het bestaan van God te overwegen; het vraagt om een existentiële overgave.

Het boek ‘En God beschikte een worm’ wordt op dinsdag 28 februari vanaf 13.00 uur gepresenteerd in Nieuwspoort in Den Haag, op een openbare bijeenkomst met twee debatten, met onder meer Kamerleden Bert Bakker en Tineke Huizinga, dr. Antoine Bodar en prof.dr. Piet Borst.

Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.), ‘En God beschikte een worm. Over schepping en evolutie’. (Ten Have, 2006), € 24,90. Met bijdragen van onder meer (ex)-TU’ers prof.dr.ir. Jan van Bemmel, prof.dr.ir. Arie van den Beukel, dr.ir. Tjerk Oosterkamp, dr. Juleon Schins en prof.dr. Piet Wesseling.

Hoe begrijp ik de wereld om me heen? Wat is het wezen der dingen? Levend in deze wereld onderga ik als mens een bont spectrum van ervaringen: mijn verwondering over een macrokosmos van miljarden sterrenstelsels, een microkosmos van moleculaire biomotoren, atomen en elementaire deeltjes, het complexe leven dat een mix kent van schoonheid en pijn, de vreugde van het zien opgroeien van mijn kinderen, het verdriet om een vriend die ziek is, de verlichting van mijn ziel als ik bid tot God, en nog veel meer. Hoe duid ik dat alles?

Ieder mens beschouwt de wereld, bewust of onbewust, vanuit een zekere grondhouding, een christen zowel als een overtuigde atheïst. Want elk mens gaat uit van bepaalde onbewijsbare vooronderstellingen, fundamentele geloofsaannames op basis waarvan je een beeld van de wereld opbouwt.

Ik ben natuurwetenschapper. Ik ben christen. In mijn persoonlijke geschiedenis ben ik uitgekomen bij het punt waar mijn basis, het uitgangspunt voor mijn denken mijn commitment naar God is. Voor een niet-gelovige buitenstaander klinkt dit misschien alsof ik mij hiermee diskwalificeer als kritisch wetenschapper. Ik meen echter dat dit niet zo is. Geloven is niet het domweg aanvaarden van een aantal dogma’s en regels, maar een relatie met God die naast het hart het hoofd betreft, waar je met een open houding kunt zoeken naar wat waar en goed is. In het geloof is ruim plaats voor een kritische, intellectueel uitdagende doordenking van geloofswaarheden. In die traditie sta ik niet alleen. De historie staat bol van wetenschappers (Newton, Pascal, Boyle, Kelvin, Maxwell) die uitstekend hun christelijk geloof combineerden met hun wetenschappelijke arbeid.

Een wereldbeeld is een fundamentele oriëntatie van het hart, een raamwerk van veelal onbewezen vooraannames waarmee je de werkelijkheid interpreteert. In een boek over wereldbeelden schrijft Al Wolters: “Mensen kunnen geen puur willekeurige opinies hebben of volslagen zonder enig principe beslissingen nemen. […] We hebben een of ander leidend principe nodig om ons te oriënteren in het leven, een soort kaart waar we onze koers mee kunnen uitzetten.”

Je wereldbeeld is een uitgangspunt voor je praktische oriëntatie in het leven, voor het nemen van beslissingen. Het biedt ook antwoord op oervragen zoals: Wat is de ultieme realiteit, de diepste grond van het bestaan? Wat is de aard van de werkelijkheid, de natuur van de kosmos? Wat is de mens? Waar kom ik vandaan en wat gebeurt er met mij na mijn dood? Wat is goed en kwaad? Wat is de betekenis van de geschiedenis? Enzovoorts.

Er zijn veel verschillende wereldbeelden mogelijk: theïsme, deïsme, naturalisme, nihilisme, existentialisme, pantheïsme, new-agedenken, post-modernisme… Ik concentreer hier de discussie op slechts twee wereldbeelden: 1. het (christelijk) theïsme dat uitgaat van een eeuwige God die deze werkelijkheid heeft geschapen en die nog steeds actief is in die schepping, en 2. het naturalistisch atheïsme, dat . naar de passende omschrijving van de ‘website voor ongelovigen’ www.infidels.org . inhoudt dat de natuurlijke wereld alles is wat er is, een gesloten systeem dat geen bovennatuurlijke verklaring nodig heeft en dat geheel zelfvoorzienend is. Ik kies bewust voor deze twee wereldbeelden omdat dit voor mij de twee fundamentele mogelijkheden zijn waarop ik de wereld kan beschouwen. Het bestaan van God is voor mij zo’n cruciaal punt dat dit dé waterscheiding maakt. óf Hij bestaat, en dan kom je uit bij een theïstisch wereldbeeld, óf Hij bestaat niet en dan eindig je bij een variant van het atheïsme. Wat ik hier aanduid onder ‘atheïsme’ of ‘naturalisme’ kan overigens ook worden benoemd als materialisme, sciëntisme, fysicalisme, modernisme of seculier humanisme. Ondanks nuanceverschillen komen al deze filosofieën in de kern op hetzelfde neer.

Het kernverschil tussen beide wereldbeelden is hun grondslag: is de ultieme realiteit een persoonlijke transcendente God zoals in het theïstische beeld? Of is materie alles wat er was, is, en altijd zal zijn, zoals gesteld wordt in het naturalistische wereldbeeld? Uit die basis vloeit al het andere voort: de aard van de natuur, de zin van het bestaan, je visie op je mens-zijn, de basis voor ethiek, et cetera.

Het rationele debat tussen de twee tegenpolen, de wereldbeelden van theïsme en atheïsme, vinden we al bij de Griekse filosofen: Socrates, Plato en Aristoteles pleitten sterk voor een theïstisch wereldbeeld en reageerden daarmee op het naturalistische wereldbeeld van Epicurus en Democritus, die reeds in de vierde eeuw voor Christus de idee hadden geopperd dat atomen door toeval alle structuren vormden in de wereld om ons heen. Het pleit werd voor lange tijd gewonnen door de theïstische school, mede door de opkomst van het christendom. Onze westerse cultuur heeft in het afgelopen millennium een verandering ondergaan van het voormoderne christelijk theïsme, naar het modernisme van de Verlichting, naar het postmodernisme van nu. Dat uit zich in allerlei zaken, van de inrichting van de maatschappij (van hiërarchie naar democratie naar individualisering) tot ons mensbeeld (van de waardigheid van de mens als beelddrager Gods, naar de mens als product van een blinde DNA-evolutie, naar de mens die een zelfbeeld heeft dat louter geconstrueerd wordt door de verhalen waarmee hij zich beschrijft).

Het atheïsme is in de twintigste eeuw in de westerse wereld een kracht van betekenis geworden, en is onder de intellectuele elite het leidende wereldbeeld. Zoals de schrijver Chesterton al in 1927 opmerkte: “Wetenschappelijk materialisme is het overheersende credo van de westerse cultuur geworden, een die begon met evolutie en eindigde met rasverbetering. […] Dit materialisme is ‘de nieuwe kerk’.”

Het atheïsme kwam op aan het einde van de negentiende eeuw, en kreeg een sterke impuls door Darwins evolutietheorie. In de woorden van evolutiebioloog Ernst Mayr: “Darwins revolutie was niet zomaar het vervangen van de ene wetenschappelijke theorie door een andere, maar het vervangen van een wereldbeeld waar het bovennatuurlijke geaccepteerd werd als een normaal en relevant verklarend principe, door een nieuw wereldbeeld waar geen plaats was voor bovennatuurlijke krachten.”

Laten we deze wereldbeelden eens kritisch onder de loep nemen. Een eerste eis is dat zo’n beeld intern consistent is en zichzelf niet tegenspreekt. Hier heb ik direct al een probleem met het atheïsme-naturalisme omdat zijn interne consistentie aanvechtbaar is, alleen al om de volgende reden: is het nadenken over wereldbeeld úberhaupt wel zinvol, want hoe kun je vertrouwen op de uitkomst van logisch redeneren als de menselijke geest met zijn rede slechts een bijproduct is van de evolutie? Er is voor de atheïst geen enkele objectieve grond om te denken dat zijn/haar eigen redenering betrouwbaar zou zijn. Darwin zelf verwoordde dit reeds: “Mij bekruipt altijd de horror-achtige twijfel of de overtuigingen van het bewustzijn van de mens, dat zelf ontwikkeld is uit het bewustzijn van lagere dieren, van enigerlei waarde zijn of úberhaupt betrouwbaar.”

Het contrast met een theïstisch beeld is groot: daar kan het resultaat van redenering betrouwbaar zijn omdat de mens gemaakt is naar het beeld van de God die (ook) de logos is, de rationele intelligentie die een geordende kosmos creëerde.

Het naturalistische wereldbeeld loopt aan tegen nog vele andere onbeantwoorde vragen: Waarom zijn er natuurwetten? Waarom is wiskunde zo verrassend effectief in een beschrijving van de natuur? Hoe weten we zeker dat wij op onze zintuigen kunnen vertrouwen? Waarom kent elk mens een diepdoorvoelde gewaarwording van zijn eigen persoonlijkheid? Waarom is het streven naar relaties van liefde en zelfs zelfopoffering een centrale karakteristiek van de mens? Op elk van deze vragen kent een naturalistisch wereldbeeld geen goed antwoord. Een christelijk wereldbeeld daarentegen wel, omdat deze vragen logischerwijs worden beantwoord uit het feit dat de mens geschapen is door een persoonlijke, relatiegerichte, betrouwbare God van orde.

Het theïsme en het atheïsme presenteren twee wereldbeelden die elkaar wederzijds uitsluiten en met elkaar in conflict zijn. In de woorden van C.S. Lewis: “Een christen en een materialist hebben een verschillend beeld van de wereld. Ze kunnen niet beiden gelijk hebben. Degene die ongelijk heeft zal handelen op een wijze die simpelweg niet past bij de werkelijke wereld.”

Terecht merkt Lewis hier op dat het formeren van een correct wereldbeeld geen vrijblijvende filosofische Spielerei is, maar essentieel voor ons menselijk begrip van de wereld en ons daaruit voortvloeiende handelen. De wereld is zoals hij is. Een correct beeld ervan leidt tot een adequate respons, een foutief beeld slaat de plank mis.

Natuurlijk is enige bescheidenheid op zijn plaats. Geen mens kan aanspraak doen op het ultieme gelijk van zijn wereldbeeld. Je wereldbeeld komt deels tot stand door rationele reflectie, maar wordt minstens zo sterk gevormd door je opvoeding, cultuur, levenservaringen en voorbeeldige mensen in je omgeving. Het is geen vaststaand gegeven, maar kan worden bijgesteld. Een open ruimdenkend mens zal zoeken en tasten naar het beste beeld van de werkelijkheid.

Hoe kom je tot dat beste beeld? Zo’n beeld moet minimaal de gegevens van de werkelijkheid serieus nemen. Laten we in onze zoektocht naar het meest passende beeld een benadering nemen die we ook in de wetenschap vaak kiezen: laten we beide wereldbeelden als modellen nemen voor de werkelijkheid, en in vogelvlucht bekijken welk model het beste past op de gegevens die we waarnemen in de realiteit, gegevens over de gehele breedte, van de natuurwetenschap rond de oerknal tot onze menselijke beleving van ethiek en zingeving.

Mijn persoonlijke conclusie is eenvoudig: een theïstisch wereldbeeld is veruit te prefereren boven het atheïstische perspectief. Het is rationeel bevredigender en past beter dan het kale naturalistische beeld op het totaal van de werkelijkheid die ik als mens waarneem om mij heen, van de structuur van de kosmos tot de persoonlijkheid van de mens. Een consequent naturalistisch wereldbeeld heeft grote moeite met het duiden van een aantal zaken in de natuur (de afstemming van een groot aantal natuurconstanten bijvoorbeeld), maar zit bovenal in grote problemen om uitgaande van een puur materiële basis te verklaren al da’tgene wat de mens juist menselijk maakt: zijn persoonlijkheid, ethiek, humor, abstract denken, geloof, avontuurlijkheid, kunstzinnigheid, verantwoordelijkheid, liefde, et cetera. Het theïstische beeld echter start met een persoonlijk God waar dit op natuurlijke wijze uit voortvloeit.

Hoewel de bovenstaande aanwijzingen voor een theïstisch wereldbeeld buitengewoon opmerkelijk zijn, wil ik toch enigszins voorzichtig zijn om te veel te claimen op basis van de huidige stand van de wetenschap. Wetenschap is tenslotte altijd ‘voorlopig’. Een theorie die nu als bewezen vaststaat, kan morgen toch weer vervangen worden door een andere. C.S. Lewis waarschuwde al: “We moeten heel voorzichtig zijn om te springen op enige wetenschappelijke theorie die voor het moment in ons voordeel lijkt te zijn. We kunnen zulke zaken wel noemen, maar we moeten ze dan slechts aanstippen, zonder enige claim dat ze meer zijn dan ‘interessant’.”

Toch is het zinvol om eens te vermelden dat een theïstisch beeld uitstekend past bij de moderne stand van de wetenschap, omdat dit feit weinig bekendheid geniet.

Betekent dit alles nu dat elk weldenkend mens automatisch theïst wordt en tot geloof in God komt? Nee, helaas niet. Hoe zinvol rationele discussies als deze ook moge zijn, pure logica zal een persoon zelden tot geloof in God brengen. Geloven is bepaald niet alleen een zaak van het hoofd, maar vereist ook een wilsbesluit. Het vraagt of men úberhaupt bereid is om het bestaan van God te overwegen; het vraagt om een existentiële overgave.

Het boek ‘En God beschikte een worm’ wordt op dinsdag 28 februari vanaf 13.00 uur gepresenteerd in Nieuwspoort in Den Haag, op een openbare bijeenkomst met twee debatten, met onder meer Kamerleden Bert Bakker en Tineke Huizinga, dr. Antoine Bodar en prof.dr. Piet Borst.

Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.), ‘En God beschikte een worm. Over schepping en evolutie’. (Ten Have, 2006), € 24,90. Met bijdragen van onder meer (ex)-TU’ers prof.dr.ir. Jan van Bemmel, prof.dr.ir. Arie van den Beukel, dr.ir. Tjerk Oosterkamp, dr. Juleon Schins en prof.dr. Piet Wesseling.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.