De een weet alles van robots, de ander van onderhandelen. De komende maanden versterkt prof. Maria Gini uit Minnesota de groep van prof.dr. Catholijn Jonker. Ze willen een robot inschakelen als receptioniste.
WIE IS MARIA GINI
Maria Gini (64) is Italiaanse van geboorte, met een sterke voorkeur voor espresso boven Douwe Egberts uit de automaat. Gini promoveerde in 1972 aan de Universiteit van Milaan, maar verliet Italië in de tweede helft van de jaren zeventig voor onderzoek naar kunstmatige intelligentie in Stanford. Begin jaren tachtig kreeg ze een aanstelling aan de Universiteit van Minnesota. Regelmatig maakt ze van daaruit uitstapjes naar andere universiteiten. Zoals nu, samen met haar echtgenoot, de wiskundige Daniel Boley, naar Delft. Gini wordt beschouwd als een van de kopstukken op het gebied van robotica en kunstmatige intelligentie van de afgelopen 25 jaar. Zelfstandig opererende robots in communicatie met elkaar en een centrale post hebben haar bijzondere belangstelling. In het lopend studiejaar is ze met een beurs van de KNAW als bezoekend hoogleraar verbonden aan de groep van prof.dr. Catholijn Jonker (Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica).
U bent hier als bezoekend hoogleraar, wat houdt dat in?
“In het Amerikaanse systeem bestaat er een sabbatical jaar – je werkt zes jaar en dan neem je een jaar vrij met behoud van de helft van je salaris. Dan kun je doen wat je wilt in de bedoeling dat je onderzoek er beter van wordt. Ik was bijna aan mijn sabbatical toe toen ik Catholijn (Jonker, red.) op een conferentie sprak, die me vertelde over de mogelijkheid van een bezoekend hoogleraarschap in Nederland. Dat zou mooi uitkomen om het salaris aan te vullen. Onze aanvraag is een tijd geleden gehonoreerd, maar nu gaat het beginnen.”
Hoe lang blijft u?
“We blijven dit academisch jaar, in mijn geval tot eind april omdat ik voor mei nog een aantal conferenties heb staan. De KNAW Visiting Professor-beurs is voor drie maanden, maar ik blijf een jaar omdat ik het leuk vind om een tijd ergens anders te wonen.”
Waar verblijft u?
“We hebben een huis van de universiteit in de binnenstad aan de Oude Delft.”
Is uw man ook meegekomen?
“Mijn man (prof. Daniel Boley, red.) doet ook een uitwisseling, hij zit bij een andere groep in dit zelfde gebouw. Hij werkt bij informatica, maar hij is toegepast wiskundige.”
Dat is goed geregeld.
“Ja, we hebben het een beetje georganiseerd. We gaan nu als Nederlanders wonen en op de fiets naar het werk.”
U hebt 25 jaar lang in de robotica gewerkt. Wat trok u destijds aan in dat veld?
“Ik ben met robotica begonnen omdat het veel gemeen heeft met kunstmatige intelligentie. Dat vond ik interessant: wat maakt ons intelligent? Hoe kunnen we ons zo goed aanpassen aan nieuwe omgevingen en daar functioneren? Dat is een verbazende eigenschap. In robotica komt dat ook naar voren, want als je robots in een nieuwe omgeving wilt sturen, zeg een flatgebouw, moeten ze een begrip hebben van die omgeving. Dat is een stuk ingewikkelder dan mensen denken. Ik vond dat interessant en daar houdt me in de robotica nog steeds mee bezig. Hoe laat je een robot reageren op onverwachte omstandigheden? Een deur die dicht is in plaats van open – wat doe je dan? De meeste robots blijven er tot in eeuwigheid zitten, omdat de programmeur er niet aan heeft gedacht. Mensen zijn juist goed in improvisatie, en dat vind ik boeiend.”
Je kunt natuurlijk zeggen dat de programmeur alles moet voorzien, maar kan de robot geen initiatief nemen?
“Precies, dat is wat we op lange termijn willen. Dat betekent dat de robot moet leren. Als kind leren we praten, lopen en handigheidjes. Dat gebeurt doordat iemand het voordoet, of we lezen erover of we doen ervaring op. Je komt bij een nieuwe deur waarvan je niet weet hoe die werkt. Dan probeer je van alles totdat de deur open gaat. Dat zou een robot ook moeten doen. Een programmeur kan nu eenmaal niet alles plannen. Daarom willen we op lange termijn lerende robots ontwikkelen.”
Zijn daar al voorbeelden van?
“Er zijn wat stukjes. Zo is er het bedrijf Willow Garage in de buurt van Stanford. Ze hebben veel geld en ze werken aan robots voor in de huishouding. Zorgrobots die mensen langer in hun eigen huis laten wonen, worden als kansrijke groeimarkt gezien. Het bedrijf heeft nu een rijdende robot op de markt gebracht met twee armen en een boel sensors.”
Hoeveel kost dat?
“Vierhonderdduizend dollar. (lacht) Ze geven ook een aantal robots aan onderzoeksgroepen.”
Wat kan die robot?
“Hij kan zijn weg vinden en met twee handen kan hij iets openmaken of vastpakken. Het probleem is: wie gaat hem programmeren? De robot is een lichaam zonder geest. Het brein is nog leeg. Ze zijn flink bezig geweest. Nu kunnen de robots deuren open maken.”
Hoe leer je een robot dat? Moet je het programmeren of voordoen?
“Dat gebeurt allebei. Je kunt hem op verschillende deuren laten oefenen en ervaring opbouwen. Tijdens het leren kun je laten zien hoe het moet, of je kunt de robot met afstandsbediening sturen. En dan moet je veralgemeniseren, want iedere deur is anders. Daar ligt het probleem. Er zijn deurknoppen waar de robot nog steeds geen wijs uit wordt.”
Had u gedacht dat zulke simpele handelingen voor een robot zo moeilijk zouden zijn?
“Nee, dat had niemand verwacht. Ik kom uit de kunstmatige intelligentie. Veel mensen uit die hoek dachten dat robotica eenvoudig zou zijn. Wij dachten dat de logica het moeilijkst was, want de waarneming leek eenvoudig. Dat viel tegen, want een sensor geeft een beetje informatie, omgeven door een boel ruis, die moeilijk te interpreteren valt.
Vallen camerabeelden daar ook onder?
“Ja, beelden zijn lastig. Er zijn kleuren, schaduwen, contrasten die veranderen in de loop van de dag. Je weet de schaal niet, omdat je niet weet hoe ver dingen staan. Stel je ziet dit bekertje met een camera – hoe pak je het vast? Wij denken er niet over, sterker nog: we kijken er amper naar. Je weet ongeveer waar het staat en pakt het. Voor een robot is dat heel moeilijk. Iedereen heeft zich daar in vergist. Ik bevind me daarmee in goed gezelschap.
U staat bekend om het veilen van computertaken. Wat is het idee daar achter?
“Vergelijk het met e-Bay. Iemand biedt iets aan, een schilderij of een tafel met vier stoelen. Mensen doen een bod en het beste bod wint. Veilingen zijn voor meer zaken te gebruiken dan fysieke voorwerpen; je kunt ook taken aanbieden – ga naar de bibliotheek, neem een boek mee, doe het pakketje op de bus en doe nog de boodschappen. Dat zijn taken op een bepaalde tijd en plaats moeten gebeuren. In plaats van centraal te beslissen wie wat doet laat ik de robots zich melden: ik ben beschikbaar, wat kan ik doen?”
Het doet me een beetje denken aan een centrale van de politie die teams aanstuurt.
“Ja, maar het werkt ook anders. Een patrouille ziet iets en gaat aan de slag, misschien een ander team helpen zonder dat de centrale ervan hoeft te weten. Niet alle communicatie loopt via de meldkamer. De taakverdeling verloopt niet meer gecentraliseerd, maar gedistribueerd.”
Kunt u uitleggen hoe?
“Het wordt minder centraal geregeld en ieder team krijgt een bepaalde autonomie zodat niet alles via de centrale hoeft te lopen. Maar hoe laat je bijvoorbeeld de politie communiceren met ambulances? Dat gaat zomaar niet. Daar heb je weer een meldkamer voor nodig.”
Dus het gaat de hele tijd om de balans tussen centrale en gedistribueerde aanpak?
“Zeker. En je moet uitvogelen hoe je de taken en bevoegdheden het best kunt verdelen. De meldkamer heeft overzicht, maar weet niet van alle details. Ik denk dat er interessante praktische toepassingen zijn, al zal het nog wel een tijdje duren. Maar hier zit wel schot in.”
U werkt aan de veiling van taken, Catholijn Jonker werkt aan onderhandelingsstrategieën. Dat lijkt aardig in elkaars verlengde te liggen. Hoe ziet u dat?
“Anders dan bij een veiling is er bij onderhandeling sprake van een heen-en-weercommunicatie totdat de partijen tot overeenstemming komen. Veilingen zijn eenvoudiger omdat het alleen om de prijs gaat. De laagste prijs wint. Maar als het ingewikkelder wordt, komt er onderhandeling in het spel. Denk aan het kopen van een auto. Je koopt niet simpelweg de goedkoopste. Dat is een multidimensioneel probleem. Als je problemen eendimensionaal kunt behandelen – economen zijn daar goed in – dan is de veiling een oplossing. Maar hoe kom je van een complex probleem naar een veiling? Dat komt onderhandeling om de hoek kijken en daar wil ik me de komende tijd in verdiepen.”
Dat is interessant.
“Omgekeerd is Catholijn geïnteresseerd in robots. Ze zou graag robots inzetten om jonge mensen te interesseren voor wetenschap en techniek. Te weinig mensen kiezen nog een zware ingenieursstudie. Kids kiezen liever iets makkelijks. Maar robots vinden ze ook interessant. Het is een fysiek ding dat je mag aanraken, commando’s kunt geven. Kortom, ze willen ermee aan de slag. Catholijn heeft wat kleine mensachtige robots die ze zou willen gebruiken. Als je uit de lift komt, heet hij je welkom en vraagt wie je zoekt. Dan loopt hij voor je uit naar de juiste kamer. Het gaat om de verrassing. Misschien begrijpen kinderen dan dat wetenschap niet alleen hard werk is, maar ook fun.”
Catholijn heeft ook een hond. Hoe lang gaat het duren voordat de robot slimmer is dan haar hondje?
“Oh, dat duurt nog lang. Maar het is een ander niveau van intelligentie. Honden zijn heel goed in het overleven in een nieuwe omgeving. Dat is voor een robot moeilijk. Maar de robot kan complexe taken uitvoeren, als je hem eenmaal geprogrammeerd hebt. Voor een hond is dat lastiger. Ik houd van honden, maar als ik vraag ‘pak dat op, breng het daarheen, pak het volgende en leg dat op andere plek’, dan houdt het snel op. Een robot doet dat weer wel. Intelligentie speelt zich in verschillende dimensies af. Honden, katten, mensen en bijen zijn allemaal op hun eigen manier intelligent.”
U zegt: het is niet te vergelijken.
“Nee, niet echt. Maar we zouden onze robots graag iets van honden laten leren. Honden kunnen zich goed redden op een nieuwe plek. Het maakt niet uit wat voor licht of wat voor ondergrond, gras, zand, asfalt of rotsen, honden kunnen ermee uit de voeten. Probeer dat maar eens met een robot.”
www.willowgarage.com
www.ros.org
“It’s very exciting”, says medical biologist, Dr Frank Nijsen, of Utrecht University. “We’ve been preparing this for 15 years and have worked out every detail.”
The potential of the new therapy can be seen on a nearly daily basis at the nearby veterinary faculty. Dogs, cats and even parrots with cancers get injected with a single dose of radioactive microparticles after which in many of them the tumours shrivel up or completely disappear.
The trial in human patients targets liver cancers, 80 percent of which are untreatable by conventional methods, with micron-sized particles containing the radioactive element Holmium in an organic cover made of poly-lactic acid. The so-called microspheres are 30 micron in diameter – you could line up 30 of them in a millimetre.
“Holmium is a wonderful element,” says Professor Bert Wolterbeek, of the Reactor Institute Delft (faculty of Applied Sciences). He points out the element on a poster on the wall in his office. “The normal isotope is 100 percent Holmium-165. When you target it with neutrons, you create the metastable Holmium-166 in large quantities.” This isotope then disintegrates with a half-life time of 26 hours while emitting beta (electron) and gamma (electromagnetic) rays. What’s more: the holmium particles clearly light up under the magneto resonance imaging (MRI) as well. That explains Wolterbeek’s enthusiasm: “It’s three in one. You can follow the particles after injection on the MRI, with the gamma rays allowing you to pinpoint the activity while the beta rays locally destroy the cancer tissue.”
The holmium spheres have just the right size to get trapped in the liver tumours. After injection in the artery that feeds the liver tissue, the microspheres travel with the blood stream through ever narrower veins where they eventually get stuck and will emit their deadly dose in the surrounding tissue. The tumour’s successful generation of new blood vessels quickly turns into its Achilles heel – the large blood supply to the tumours implies that most of the radioactive dose will end up in the cancerous tissue.
So, size matters. Make the micro-spheres too big and they will not reach their intended destination; make them too small and they’ll slip through, endangering other organs.
But irradiating the spheres easily damages them, and that’s why the Utrecht group switched from the NRG reactor in Petten to the RID reactor in Delft. The lower neutron flux from the Delft reactor meant longer radiation times (up to six hours), but also causes less damage to the microspheres.
Wolterbeek explains that, in addition to the routine production of radio-isotopes for Utrecht, there is a parallel research programme aimed at finding out how to limit the radiation damage to the spheres. Limiting the gamma radiation alongside the neutron rays helps to reduce the heat on the sample, which seems to be a vital issue. Another option would be to cool the sample under radiation to limit the harm.
It is the attitude of RID’s researchers that especially attracts the Utrecht group. At the reactor institute they don’t just produce; they are also trying to improve things all the time. Wolterbeek for example explores the possibilities of replacing the organic cover with silicium, which better resists radiation.
The Utrecht team estimates that, if all goes well, it will take another 2-3 years before holmium therapy can be clinically applied. This week’s trial on 15-24 patients is a phase-I trial concerned with the safety of the treatment. Another trial with around 80 patients will have to prove the effectiveness of the holmium therapy.
After that, the researchers are keen to replicate the one-shot treatment of their veterinary colleagues. By developing microspheres of exactly the right size and activity, and covering them with the right material, local internal radiation therapy does seem feasible. But careful – a runaway particle could literally ‘burn’ a hole in healthy tissue elsewhere.
Comments are closed.