Tien jaar geleden was studentenpartij Stip een kleine en rebelse oppositiepartij. Nu zit Stip stevig in het politieke zadel, met een eigen wethouder en drie raadsleden in het college van B&W. "Studenten hebben niet de tijd om zich op te knokken in een bestaande politieke partij."
Delft, zomer 1993. Een groepje TU-studenten besluit om een politieke partij op te richten. “De relatie tussen de gemeente Delft en de TU was slecht”, vertelt ir. Paul Vos (32), een van de oprichters en eerste partijvoorzitter van Studenten Techniek in Politiek (Stip). “De gemeente vond dat de TU blij moest zijn dat ze in zo’n mooi oud stadje zat en volgens de TU moest dit stadje blij zijn dat de universiteit er was.”
Er speelde een aantal actuele issues. Zo deed de gemeente moeilijk over het geven van een bouwvergunning voor de nieuwe TU-bibliotheek, was er veel commotie over het nieuwe huisvestingsmodel en waren er spanningen over de horecavergunningen voor de studentenverenigingen. Andere partijen deden te weinig voor studenten, vonden de initiatiefnemers. “In het verleden gaven de Delftse partijen vlak voor de verkiezingen een paar douceurtjes op het studentenvlak, maar daar bleef het bij.”
De gemeenteraad was volgens de studenten geen goede afspiegeling van de Delftse bevolking. “De TU omvat twintig procent van de oppervlakte van Delft, en studenten maken zo’n vijftien procent uit van de populatie van Delft. “In het vormen van beleid en plannen neem je een groot deel van de bevolking niet mee. Niet uit kwade zin, maar omdat je hun visie niet aan tafel hebt.”
De enige manier om dat op te lossen was volgens de studenten om een eigen partij op te richten. “Studenten hebben de tijd niet om zich op te knokken in een bestaande politieke partij”, zegt Vos. “Ze studeren maar een paar jaar. En stel dat ze gekozen worden, dan hebben ze niet de tijd om vier jaar vol te maken. Maar de student blijft een constante factor in Delft, alleen zijn naam verandert”.
Lopend vuurtje
De studenten hadden een borgsom van duizend gulden nodig voor de notaris. Ieder lapte honderd gulden. “Het was een spannende tijd. Je wist niet of je dat geld zou terugkrijgen. Of je had niets, of je had een raadslid. Ook hadden we geld nodig om campagne te voeren. Het eerste jaar hebben we elke gulden twee keer omgedraaid. Nu is Stip een gevestigd instituut en is het makkelijker om mensen erbij te betrekken.”
De partij begon in september 1993 met vijf personen. De oprichters kwamen van diverse studie- en studentenverenigingen. Volgens Vos is dat een van de fundamenten van het succes, toen en nu. “Als je je beperkt tot één studentenvereniging, trek je niet zoveel stemmers.”
Luid gelach kwam hun tegemoet toen ze de gemeente belden om te vragen hoe ze een partij konden oprichten. “Dat een stel studentjes een partij wilde beginnen ging als een lopend vuurtje door het stadhuis. Maar we zijn zeer goed geholpen door de ambtelijke staf”, aldus Vos.
In maart 1994 waren de gemeenteraadsverkiezingen. Stip presteerde boven verwachting. De partij haalde op 104 stemmen na twee zetels en Vos, die als tweede op de kandidatenlijst stond, viel op het allerlaatste moment buiten de boot. “De uitslagen kwamen toen nog per wijk binnen. Bij de reguliere partijen komen de stemmen uit alle wijken, bij Stip zijn daar duidelijk verschillen in te zien per wijk. De andere partijen schrokken zich lam toen de stemmen van de binnenstad binnenkwamen. Die rekenden dat door zoals ze dat gewend waren.”
De bestaande politieke partijen reageerden buitengewoon sceptisch op de komst van Stip. “We werden met argwaan bekeken. Ze zagen ons als een bedreiging”, vertelt Vos. “Ik snap het ook wel, ze hebben er lang en hard voor gewerkt. Maar zo ingewikkeld is het raadswerk echt niet. Je praat vooral over fietspaden en lantaarnpalen.”
Lastiger was het leren van het protocol en de ongeschreven regels van de raad. “Op het juiste moment je hand opsteken bij moties en amendementen, bepaalde formuleringen. Onder burgemeester Van Walsum ging dat met een kwinkslag, maar Van Oorschot was wat zakelijker.”
Het eerste halfjaar werkten de studenten hard aan het aanknopen van goede relaties met de andere partijen. “In een vergadering zijn de kaarten meestal al geschud, dus het gaat om de goede contacten.” Stip ging alle cafés af waar de fracties zaten. “Het CDA is nog een keer bij ons komen eten op de Oudraadtweg, dat vond ze heel spannend. De partijleden hadden een ongelooflijke hoeveelheid drank meegenomen, dus ik weet niet wat ze van ons dachten”, lacht Vos.
In 1998 waren er weer verkiezingen en Stip werd gevraagd om in het college van B&W te komen. “Dat vind ik het grootste compliment na vier jaar. Dat doet men niet als men je niet vertrouwt.” In 2002 werd Stip opnieuw een collegepartij.
Volgens Vos is het tegenwoordig makkelijker om mensen te vinden voor Stip dan in zijn tijd, ondanks dat de studiedruk nu hoger is. “Stip is nu collegepartij, dus er zijn meer stemmen om een motie in te dienen. Je hoeft niet meer te leuren bij andere partijen om een handtekening.” Vos vindt dat het er bij Stip tegenwoordig een stuk professioneler aan toe gaat. “Wij hadden een houtje-touwtjesbegroting, maar nu we in de raad zitten zijn de geldzorgen weg.” Bij Stip draagt iedereen een deel van zijn vergoeding af.
Snoepjes
De studenten wilden voorkomen dat Stip een partij werd die snoepjes uitdeelt aan de eigen achterban. “Dat is niet gebeurd”, vindt Vos. “We hebben veel tijd gestoken in de strategiediscussie en de reorganisatie van de gemeente Delft. Dat heeft niet direct met studenten te maken, maar studenten zijn wel gebaat bij een goed functionerende gemeente.”
Nog steeds wordt dat Stip regelmatig voor de voeten geworpen: een studentenpartij komt op voor de eigen achterban, maar moet een volksvertegenwoordiger niet elke inwoner vertegenwoordigen?
Stip wil er niet alleen zijn voor studenten, maar voor a’lle jongeren, zegt Noud Schoenmakers (23), die de afgelopen twee jaar voor Stip in de gemeenteraad heeft gezeten. Het bestaansrecht van de partij is dat je in Delft woont, en je kijkt ook namens de studenten, zegt het partijstatuut. Stip koos niet altijd de kant van de TU. “Bij de tramlijn kozen wij de kant van de gemeente, die de tram over de Mekelweg wilde”, zegt Vos.
“Elke verkiezing weer moeten we ons daarvoor verantwoorden”, zegt Schoenmakers. “En natuurlijk doen wij jongerenzaken, want als wij het niet doen, doet niemand het. Wij weten gewoon beter hoe het zit, en het is terecht om die kennis te gebruiken.” Volgens Schoenmakers besteden andere partijen meer aandacht aan jongerenzaken sinds Stip er is. “Maar we krijgen vaak een sneer van andere partijen, dat wij alleen voor onze eigen zaak zouden opkomen.”
Rechts of links wil de studentenpartij zich niet noemen. Stip wil ‘meebesturen op een progressieve, pragmatische manier’. “Politieke kleur speelt minder in de lokale politiek”, stelt Schoenmakers. “Ik heb het in ieder geval niet kunnen ontdekken. Men wordt gedreven door lokale omstandigheden. Het is eerder progressief versus conservatief, waarbij conservatief niet per definitie rechts betekent.”
“De meerwaarde van Stip is dat je een anders blinde vlek kunt laten horen”, vindt Vos. “En talent aanboren. Het klinkt arrogant, maar de gemiddelde gemeenteraad zou erbij gebaat zijn om er een paar academisch opgeleide jongeren bij te hebben. Als je er op een aantal van 37 zetels zo’n twee a’ drie van hebt, dan heb je het zout in de pap.”
Stip heeft momenteel drie raadszetels en één wethouder (Christiaan Mooiweer; financiën, Delft Kennisstad en jongeren) in het college van B&W. Schoenmakers vindt in tegenstelling tot Vos dat het niet makkelijker is geworden bij Stip. “We hebben moeite om de lijst vol te krijgen voor de verkiezingen. Dat geldt voor alle commissies en bestuurtjes. Hoe het komt? Dat weet ik niet. Maar het is een lastige afweging voor een eerstejaarsstudent, of hij misschien over vier jaar de gemeenteraad in wil.”
Het lijkt een logische ontwikkeling voor Stip om ook niet-studerende jongeren een kans te geven om hun stad mee te besturen. Toch maakt Stip geen gebruik van een bredere groep dan studenten. “De gedachte is niet nieuw, die speelt iedere verkiezing weer. Maar we hebben nog nooit meegemaakt dat een niet-student zich aanmeldt bij Stip”, aldus Schoenmakers.
Stipraadsleden wisselen elke twee jaar, omdat anders de studie er te veel onder lijdt.
Elke keer een nieuw gezicht, is dat wel handig voor het opbouwen van een netwerk? “De charme van Stip is juist dat mensen het maar kort doen. Raadsleden van andere partijen zitten minstens vier jaar, soms nog langer. Er ontstaan heel wat blauwe plekken tussen personen onderling en dat kan vervelend worden.”
Paul Vos heeft goede herinneringen aan zijn ‘Stiptijd’. “Als ik terugdenk aan Delft, dan was dit het leukste. Je beeld van een stad verandert enorm. Eerst kende ik alleen de binnenstad en de TU-wijk. Als je politiek actief bent, ken je iedereen. Loop je door de stad, komt iemand van de winkeliersvereniging naar je toe met het verhaal dat het vuil niet wordt opgehaald.”
Vos roemt de brugfunctie die Stip heeft tussen TU-studenten en de stad. “Raadsleden hebben door Stip meer begrip voor studenten gekregen. En we zijn een aanspreekpunt voor gemeentelijke diensten. Zo was er in het ziekenhuis veel gedoe met studenten op de Eerste Hulp. Wij zijn daar gaan praten en daar is een soort protocol uit voortgekomen.
Volgens Schoenmakers komen veel issues regelmatig terug. “Neem nu studentenhuisvesting in kantoren, die vraag hoor je elke vier jaar, en het antwoord is altijd dat het te duur is.” Maar in de kern verandert er weinig, vindt Vos. “De frustratie als je iets niet hebt kunnen bereiken, de lol als het wel is gelukt.”
Wachten in café Verderop op de verkiezingsuitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1994. Eerst leek het erop dat Stip twee zetels zou halen, maar op het allerlaatste moment bleek het er toch een. Paul Vos (uiterst rechts) hoort dat hij niet in de raad komt.
Oprichter Paul Vos: “De student is een constante factor in Delft, alleen zijn naam verandert.”
“We krijgen vaak een sneer van andere partijen, dat wij alleen voor onze eigen zaak zouden opkomen”, aldus raadslid Noud Schoenmakers.
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
Delft, zomer 1993. Een groepje TU-studenten besluit om een politieke partij op te richten. “De relatie tussen de gemeente Delft en de TU was slecht”, vertelt ir. Paul Vos (32), een van de oprichters en eerste partijvoorzitter van Studenten Techniek in Politiek (Stip). “De gemeente vond dat de TU blij moest zijn dat ze in zo’n mooi oud stadje zat en volgens de TU moest dit stadje blij zijn dat de universiteit er was.”
Er speelde een aantal actuele issues. Zo deed de gemeente moeilijk over het geven van een bouwvergunning voor de nieuwe TU-bibliotheek, was er veel commotie over het nieuwe huisvestingsmodel en waren er spanningen over de horecavergunningen voor de studentenverenigingen. Andere partijen deden te weinig voor studenten, vonden de initiatiefnemers. “In het verleden gaven de Delftse partijen vlak voor de verkiezingen een paar douceurtjes op het studentenvlak, maar daar bleef het bij.”
De gemeenteraad was volgens de studenten geen goede afspiegeling van de Delftse bevolking. “De TU omvat twintig procent van de oppervlakte van Delft, en studenten maken zo’n vijftien procent uit van de populatie van Delft. “In het vormen van beleid en plannen neem je een groot deel van de bevolking niet mee. Niet uit kwade zin, maar omdat je hun visie niet aan tafel hebt.”
De enige manier om dat op te lossen was volgens de studenten om een eigen partij op te richten. “Studenten hebben de tijd niet om zich op te knokken in een bestaande politieke partij”, zegt Vos. “Ze studeren maar een paar jaar. En stel dat ze gekozen worden, dan hebben ze niet de tijd om vier jaar vol te maken. Maar de student blijft een constante factor in Delft, alleen zijn naam verandert”.
Lopend vuurtje
De studenten hadden een borgsom van duizend gulden nodig voor de notaris. Ieder lapte honderd gulden. “Het was een spannende tijd. Je wist niet of je dat geld zou terugkrijgen. Of je had niets, of je had een raadslid. Ook hadden we geld nodig om campagne te voeren. Het eerste jaar hebben we elke gulden twee keer omgedraaid. Nu is Stip een gevestigd instituut en is het makkelijker om mensen erbij te betrekken.”
De partij begon in september 1993 met vijf personen. De oprichters kwamen van diverse studie- en studentenverenigingen. Volgens Vos is dat een van de fundamenten van het succes, toen en nu. “Als je je beperkt tot één studentenvereniging, trek je niet zoveel stemmers.”
Luid gelach kwam hun tegemoet toen ze de gemeente belden om te vragen hoe ze een partij konden oprichten. “Dat een stel studentjes een partij wilde beginnen ging als een lopend vuurtje door het stadhuis. Maar we zijn zeer goed geholpen door de ambtelijke staf”, aldus Vos.
In maart 1994 waren de gemeenteraadsverkiezingen. Stip presteerde boven verwachting. De partij haalde op 104 stemmen na twee zetels en Vos, die als tweede op de kandidatenlijst stond, viel op het allerlaatste moment buiten de boot. “De uitslagen kwamen toen nog per wijk binnen. Bij de reguliere partijen komen de stemmen uit alle wijken, bij Stip zijn daar duidelijk verschillen in te zien per wijk. De andere partijen schrokken zich lam toen de stemmen van de binnenstad binnenkwamen. Die rekenden dat door zoals ze dat gewend waren.”
De bestaande politieke partijen reageerden buitengewoon sceptisch op de komst van Stip. “We werden met argwaan bekeken. Ze zagen ons als een bedreiging”, vertelt Vos. “Ik snap het ook wel, ze hebben er lang en hard voor gewerkt. Maar zo ingewikkeld is het raadswerk echt niet. Je praat vooral over fietspaden en lantaarnpalen.”
Lastiger was het leren van het protocol en de ongeschreven regels van de raad. “Op het juiste moment je hand opsteken bij moties en amendementen, bepaalde formuleringen. Onder burgemeester Van Walsum ging dat met een kwinkslag, maar Van Oorschot was wat zakelijker.”
Het eerste halfjaar werkten de studenten hard aan het aanknopen van goede relaties met de andere partijen. “In een vergadering zijn de kaarten meestal al geschud, dus het gaat om de goede contacten.” Stip ging alle cafés af waar de fracties zaten. “Het CDA is nog een keer bij ons komen eten op de Oudraadtweg, dat vond ze heel spannend. De partijleden hadden een ongelooflijke hoeveelheid drank meegenomen, dus ik weet niet wat ze van ons dachten”, lacht Vos.
In 1998 waren er weer verkiezingen en Stip werd gevraagd om in het college van B&W te komen. “Dat vind ik het grootste compliment na vier jaar. Dat doet men niet als men je niet vertrouwt.” In 2002 werd Stip opnieuw een collegepartij.
Volgens Vos is het tegenwoordig makkelijker om mensen te vinden voor Stip dan in zijn tijd, ondanks dat de studiedruk nu hoger is. “Stip is nu collegepartij, dus er zijn meer stemmen om een motie in te dienen. Je hoeft niet meer te leuren bij andere partijen om een handtekening.” Vos vindt dat het er bij Stip tegenwoordig een stuk professioneler aan toe gaat. “Wij hadden een houtje-touwtjesbegroting, maar nu we in de raad zitten zijn de geldzorgen weg.” Bij Stip draagt iedereen een deel van zijn vergoeding af.
Snoepjes
De studenten wilden voorkomen dat Stip een partij werd die snoepjes uitdeelt aan de eigen achterban. “Dat is niet gebeurd”, vindt Vos. “We hebben veel tijd gestoken in de strategiediscussie en de reorganisatie van de gemeente Delft. Dat heeft niet direct met studenten te maken, maar studenten zijn wel gebaat bij een goed functionerende gemeente.”
Nog steeds wordt dat Stip regelmatig voor de voeten geworpen: een studentenpartij komt op voor de eigen achterban, maar moet een volksvertegenwoordiger niet elke inwoner vertegenwoordigen?
Stip wil er niet alleen zijn voor studenten, maar voor a’lle jongeren, zegt Noud Schoenmakers (23), die de afgelopen twee jaar voor Stip in de gemeenteraad heeft gezeten. Het bestaansrecht van de partij is dat je in Delft woont, en je kijkt ook namens de studenten, zegt het partijstatuut. Stip koos niet altijd de kant van de TU. “Bij de tramlijn kozen wij de kant van de gemeente, die de tram over de Mekelweg wilde”, zegt Vos.
“Elke verkiezing weer moeten we ons daarvoor verantwoorden”, zegt Schoenmakers. “En natuurlijk doen wij jongerenzaken, want als wij het niet doen, doet niemand het. Wij weten gewoon beter hoe het zit, en het is terecht om die kennis te gebruiken.” Volgens Schoenmakers besteden andere partijen meer aandacht aan jongerenzaken sinds Stip er is. “Maar we krijgen vaak een sneer van andere partijen, dat wij alleen voor onze eigen zaak zouden opkomen.”
Rechts of links wil de studentenpartij zich niet noemen. Stip wil ‘meebesturen op een progressieve, pragmatische manier’. “Politieke kleur speelt minder in de lokale politiek”, stelt Schoenmakers. “Ik heb het in ieder geval niet kunnen ontdekken. Men wordt gedreven door lokale omstandigheden. Het is eerder progressief versus conservatief, waarbij conservatief niet per definitie rechts betekent.”
“De meerwaarde van Stip is dat je een anders blinde vlek kunt laten horen”, vindt Vos. “En talent aanboren. Het klinkt arrogant, maar de gemiddelde gemeenteraad zou erbij gebaat zijn om er een paar academisch opgeleide jongeren bij te hebben. Als je er op een aantal van 37 zetels zo’n twee a’ drie van hebt, dan heb je het zout in de pap.”
Stip heeft momenteel drie raadszetels en één wethouder (Christiaan Mooiweer; financiën, Delft Kennisstad en jongeren) in het college van B&W. Schoenmakers vindt in tegenstelling tot Vos dat het niet makkelijker is geworden bij Stip. “We hebben moeite om de lijst vol te krijgen voor de verkiezingen. Dat geldt voor alle commissies en bestuurtjes. Hoe het komt? Dat weet ik niet. Maar het is een lastige afweging voor een eerstejaarsstudent, of hij misschien over vier jaar de gemeenteraad in wil.”
Het lijkt een logische ontwikkeling voor Stip om ook niet-studerende jongeren een kans te geven om hun stad mee te besturen. Toch maakt Stip geen gebruik van een bredere groep dan studenten. “De gedachte is niet nieuw, die speelt iedere verkiezing weer. Maar we hebben nog nooit meegemaakt dat een niet-student zich aanmeldt bij Stip”, aldus Schoenmakers.
Stipraadsleden wisselen elke twee jaar, omdat anders de studie er te veel onder lijdt.
Elke keer een nieuw gezicht, is dat wel handig voor het opbouwen van een netwerk? “De charme van Stip is juist dat mensen het maar kort doen. Raadsleden van andere partijen zitten minstens vier jaar, soms nog langer. Er ontstaan heel wat blauwe plekken tussen personen onderling en dat kan vervelend worden.”
Paul Vos heeft goede herinneringen aan zijn ‘Stiptijd’. “Als ik terugdenk aan Delft, dan was dit het leukste. Je beeld van een stad verandert enorm. Eerst kende ik alleen de binnenstad en de TU-wijk. Als je politiek actief bent, ken je iedereen. Loop je door de stad, komt iemand van de winkeliersvereniging naar je toe met het verhaal dat het vuil niet wordt opgehaald.”
Vos roemt de brugfunctie die Stip heeft tussen TU-studenten en de stad. “Raadsleden hebben door Stip meer begrip voor studenten gekregen. En we zijn een aanspreekpunt voor gemeentelijke diensten. Zo was er in het ziekenhuis veel gedoe met studenten op de Eerste Hulp. Wij zijn daar gaan praten en daar is een soort protocol uit voortgekomen.
Volgens Schoenmakers komen veel issues regelmatig terug. “Neem nu studentenhuisvesting in kantoren, die vraag hoor je elke vier jaar, en het antwoord is altijd dat het te duur is.” Maar in de kern verandert er weinig, vindt Vos. “De frustratie als je iets niet hebt kunnen bereiken, de lol als het wel is gelukt.”
Wachten in café Verderop op de verkiezingsuitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1994. Eerst leek het erop dat Stip twee zetels zou halen, maar op het allerlaatste moment bleek het er toch een. Paul Vos (uiterst rechts) hoort dat hij niet in de raad komt.
Oprichter Paul Vos: “De student is een constante factor in Delft, alleen zijn naam verandert.”
“We krijgen vaak een sneer van andere partijen, dat wij alleen voor onze eigen zaak zouden opkomen”, aldus raadslid Noud Schoenmakers.
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
Comments are closed.