De Nobelprijs voor de economie gaat naar drie Amerikaanse onderzoekers van de aandelenmarkt. Aandelenkoersen zijn grillig, maar de lange termijn valt redelijk te voorspellen.
In de jaren zestig deed Eugene Fama (University of Chicago) onderzoek naar aandelenkoersen. Die gedroegen zich nogal willekeurig, stelde hij vast. Zoals anderen het samenvatten: een aap kan met dartpijlen een portfolio van aandelen samenstellen dat net zo goed presteert als het portfolio van een beursanalist.
Maar zo’n twintig jaar later toonde Robert Shiller (Yale University) aan dat de lange termijn redelijk te voorspellen viel. Als de beurskoers van een bedrijf nogal hoog is, vergeleken met de waarde van de bezittingen (activa), dan zakt het aandeel meestal in. Omgekeerd zal de koers juist stijgen als hij in verhouding tot de activa laag is.
Maar hoe bepaal je de waarde van ‘activa’? Hun collega Lars Peter Hansen (University of Chicago) bedacht een statistische methode om met activa te kunnen rekenen. Zo kon hij de standaardtheorie testen die de waarde van activa wilde verklaren vanuit de inschatting van rationele consumenten. Die standaardtheorie bleek niet te kloppen, wat een nieuw onderzoeksterrein blootlegde.
Comments are closed.