Hoe zorg je ervoor dat de honderdduizenden studenten in Nederland de opleiding volgen die het best bij hen past? Door het hoger onderwijs niet in twee, maar in drie fasen te verdelen en studenten tussentijds streng te selecteren, vinden de Nijmeegse onderzoekers Peter Baggen en Ido Weijers.
Voor ‘afvallers’ moeten er bovendien veel meer vluchtroutes komen.
Differentiatie van studieduur en -inhoud staat sinds enkele jaren weer sterk in de belangstelling. De paarse coalitie heeft er zelfs een hoofdpunt van gemaakt. Het Hoger Onderwijs Voor Velen wordt bevolkt door studenten met zulke diverse achtergronden en belangstellingen, dat het onderwijs meer ‘op maat’ gesneden moet worden, zo luidt de heersende opvatting. Maar hoe? Aio-filosofie Baggen en politicoloog Weijers zoeken antwoorden in hun boek ‘De toekomst van de universiteit’.
Baggen en Weijers hebben zich sterk laten leiden door de ideeën van voormalig regeringsadviseur prof.dr. S. Wiegersma. De emeritus hoogleraar stelde in 1989 een ‘drietrapsraket’ voor, met trappen die telkens twee jaar duren. De eerste twee jaar zijn algemeen vormend, waarna een deel van de studenten zich in de volgende twee jaar kan specialiseren in een bepaald vakgebied of een beroep. Tot de laatste trap, een tweejarige onderzoekers-opleiding, worden volgens de voorstellen van Wiegersma alleen de beste studenten toegelaten.
Baggen en Weijers borduren hier op voort. In de eerste fase van hun model volgen studenten een breed programma dat is georganiseerd in een facultaire onderwijsschool. Het programma is sterk individueel bepaald en afgestemd op een afstudeerprofiel dat aan het begin wordt gekozen. Omdat veel jonge studenten dan uiteraard nog niet weten wat hun einddoel is, kiezen zij steeds vakken voor een trimester of een semester. Daarbij worden zij intensief geholpen door een studie-coördinator. De keuzevrijheid wordt wel steeds minder. Via dit convergente model werken studenten toe naar hun einddoel van de eerste fase.
De lengte van deze ‘academische beroepsopleiding’ kan uiteenlopen van tweeëneenhalf tot vier jaar. Werkgevers en faculteit moeten dat samen bepalen. In de eerste fase leren studenten wel basisvaardigheden, maar van diepgravend wetenschappelijk onderzoek is geen sprake. ,,Op termijn zal de grens van deze fase met het hbo vervagen”, denkt Weijers.
Wie door wil naar de tweede fase, moet in de loop van de eerste fase een programma van ,,een behoorlijk zwaar intellectueel niveau” samenstellen. De keuzevrijheid is dan een stuk kleiner, en het onderwijs veel theoretischer. Een student kiest in deze fase, die zo’n twee jaar duurt, uit twee varianten: een variant met wetenschappelijke inslag, of een meer beroepsgerichte variant. In de laatste wordt een jurist bijvoorbeeld opgeleid tot advocaat. De wetenschappelijke variant is in feite de onvermijdelijke aanloop naar de derde fase. Daarin werkt de wetenschappelijke crème de la crème aan een proefschrift.
Selectie speelt een belangrijke rol in het model van Baggen enWeijers. Ondanks de invoering van de doorstroomprofielen en het voornemen om het eindexamen te verzwaren, denken de onderzoekers dat later nog altijd veel scholieren voor een universitaire opleiding zullen kiezen terwijl zij daar niet thuishoren. Selectie aan de poort zal echter velen onterecht buitenspel zetten. Daarom moet er tijdens de studie, aan het eind van de eerste en tweede fase, een extra examen worden afgelegd om door te mogen naar de volgende fase.
Weijers: ,,In het bestaande stelsel haken veel studenten voortijdig af, zonder diploma. In ons model is die kans veel kleiner omdat elke fase met een diploma wordt afgesloten waarmee je aan het werk kunt komen. In Frankrijk bestaat dat systeem al, en het werkt.”
P. Baggen en I. Weijers: ‘De toekomst van de universiteit’, Amsterdam University Press, prijs f. 19,50
Hoe zorg je ervoor dat de honderdduizenden studenten in Nederland de opleiding volgen die het best bij hen past? Door het hoger onderwijs niet in twee, maar in drie fasen te verdelen en studenten tussentijds streng te selecteren, vinden de Nijmeegse onderzoekers Peter Baggen en Ido Weijers. Voor ‘afvallers’ moeten er bovendien veel meer vluchtroutes komen.
Differentiatie van studieduur en -inhoud staat sinds enkele jaren weer sterk in de belangstelling. De paarse coalitie heeft er zelfs een hoofdpunt van gemaakt. Het Hoger Onderwijs Voor Velen wordt bevolkt door studenten met zulke diverse achtergronden en belangstellingen, dat het onderwijs meer ‘op maat’ gesneden moet worden, zo luidt de heersende opvatting. Maar hoe? Aio-filosofie Baggen en politicoloog Weijers zoeken antwoorden in hun boek ‘De toekomst van de universiteit’.
Baggen en Weijers hebben zich sterk laten leiden door de ideeën van voormalig regeringsadviseur prof.dr. S. Wiegersma. De emeritus hoogleraar stelde in 1989 een ‘drietrapsraket’ voor, met trappen die telkens twee jaar duren. De eerste twee jaar zijn algemeen vormend, waarna een deel van de studenten zich in de volgende twee jaar kan specialiseren in een bepaald vakgebied of een beroep. Tot de laatste trap, een tweejarige onderzoekers-opleiding, worden volgens de voorstellen van Wiegersma alleen de beste studenten toegelaten.
Baggen en Weijers borduren hier op voort. In de eerste fase van hun model volgen studenten een breed programma dat is georganiseerd in een facultaire onderwijsschool. Het programma is sterk individueel bepaald en afgestemd op een afstudeerprofiel dat aan het begin wordt gekozen. Omdat veel jonge studenten dan uiteraard nog niet weten wat hun einddoel is, kiezen zij steeds vakken voor een trimester of een semester. Daarbij worden zij intensief geholpen door een studie-coördinator. De keuzevrijheid wordt wel steeds minder. Via dit convergente model werken studenten toe naar hun einddoel van de eerste fase.
De lengte van deze ‘academische beroepsopleiding’ kan uiteenlopen van tweeëneenhalf tot vier jaar. Werkgevers en faculteit moeten dat samen bepalen. In de eerste fase leren studenten wel basisvaardigheden, maar van diepgravend wetenschappelijk onderzoek is geen sprake. ,,Op termijn zal de grens van deze fase met het hbo vervagen”, denkt Weijers.
Wie door wil naar de tweede fase, moet in de loop van de eerste fase een programma van ,,een behoorlijk zwaar intellectueel niveau” samenstellen. De keuzevrijheid is dan een stuk kleiner, en het onderwijs veel theoretischer. Een student kiest in deze fase, die zo’n twee jaar duurt, uit twee varianten: een variant met wetenschappelijke inslag, of een meer beroepsgerichte variant. In de laatste wordt een jurist bijvoorbeeld opgeleid tot advocaat. De wetenschappelijke variant is in feite de onvermijdelijke aanloop naar de derde fase. Daarin werkt de wetenschappelijke crème de la crème aan een proefschrift.
Selectie speelt een belangrijke rol in het model van Baggen enWeijers. Ondanks de invoering van de doorstroomprofielen en het voornemen om het eindexamen te verzwaren, denken de onderzoekers dat later nog altijd veel scholieren voor een universitaire opleiding zullen kiezen terwijl zij daar niet thuishoren. Selectie aan de poort zal echter velen onterecht buitenspel zetten. Daarom moet er tijdens de studie, aan het eind van de eerste en tweede fase, een extra examen worden afgelegd om door te mogen naar de volgende fase.
Weijers: ,,In het bestaande stelsel haken veel studenten voortijdig af, zonder diploma. In ons model is die kans veel kleiner omdat elke fase met een diploma wordt afgesloten waarmee je aan het werk kunt komen. In Frankrijk bestaat dat systeem al, en het werkt.”
P. Baggen en I. Weijers: ‘De toekomst van de universiteit’, Amsterdam University Press, prijs f. 19,50
Comments are closed.