Campus

Nederlandse universiteiten: Extra onderzoeksgeld dankzij kleine bedrijven

Samenwerken met het bedrijfsleven, daar zijn Nederlandse universiteiten heel goed in. Ze zijn op dat punt zelfs de beste ter wereld, volgens de Times-ranking. Hun geheim? “Ga met kleine bedrijven in zee en blijf onafhankelijk.”

Stel, een medische wetenschapper ontwikkelt een wondermiddel tegen ernstige ziektes. Dan wil hij uiteraard dat het middel de patiënten zo snel mogelijk bereikt. Maar hoe krijgt hij dat voor elkaar? Waar haalt hij geld vandaan om het medicijn te testen? En hoe brengt hij het op de markt, zodat het uiteindelijk in het medicijnkastje van patiënten belandt?

In zo’n geval kun je maar het best met een bedrijf in zee gaan, ontdekte hoogleraar Gert-Jan van Ommen, hoofd Humane en Klinische Genetica van het Leids Universitair Medisch Centrum en oprichter van het Genome Technology Center. Samen met collega’s ontwikkelde hij een ‘genetische therapie’ tegen de spierziekte Duchenne. De eerste resultaten zijn veelbelovend en Van Ommen wil de therapie zo snel mogelijk toepassen op patiënten. “Maar zonder samenwerking met de industrie is dat vrijwel onmogelijk. In de ontwikkeling van de therapie moeten miljoenen gestoken worden.”

In 2003 kwam hij in contact met het bedrijf Prosensa. “Dat mocht onze octrooien gebruiken en wij konden verder werken aan de ontwikkeling van de therapie”, zegt Van Ommen. De samenwerking is medisch gezien een succes – het daadwerkelijke geneesmiddel komt steeds dichterbij – maar ook in financieel opzicht. Want Prosensa sloot weer een overeenkomst met de grote farmaceut GSK voor een totaalwaarde van maar liefst 455 miljoen euro. Als alle vervolgstappen slagen. Is dat het geval, dan ontvangt de Universiteit Leiden daar zo’n tien procent van. Van Ommen: “Met het geld kopen wij nieuwe apparatuur, zetten we meer mensen in en doen we daardoor beter onderzoek.”

Triomfen
Het is een van de grote triomfen in de samenwerking met het bedrijfsleven. Nederlandse universiteiten zijn daar goed in, om niet te zeggen: top of the bill. Op het deelgebied innovation staan maar liefst drie Nederlandse instellingen in de top tien van de Times Higher Education World University Ranking. Leiden voert de lijst aan en de technische universiteiten van Eindhoven en Delft bezetten de negende en de tiende plaats. De Times-lijst is gebaseerd op het totaal aan inkomsten uit de industrie (de zogenaamde ‘derde geldstroom’) en wordt afgezet tegen het aantal werknemers per instelling. Dus omgerekend krijgen deze universiteiten per werknemer veel geld van het bedrijfsleven.
Maar niet via de grote multinationals, zoals Shell en Philips. Opvallend genoeg werken universiteiten vooral samen met relatief kleine bedrijven, stelt hoogleraar composietmaterialen en constructies prof.ir. Adriaan Beukers van de TU Delft. “Tot twintig jaar geleden investeerden grote Nederlandse bedrijven in onderzoek aan universiteiten. Na het verdwijnen van de meeste afdelingen research & development zijn ze vooral met hun kwartaalcijfers bezig en niet meer met onderzoek.”

Ook voor Van Ommen was de samenwerking met grote bedrijven vrijwel onmogelijk. “De ziekte van Duchenne is zeer zeldzaam. De grote industrie heeft weinig belangstelling voor de ontwikkeling van therapieën. Kleine, specialistische bedrijven hebben dat wel.” Beukers was inventief genoeg om zijn eigen markt te creëren: hij moedigde afstudeerders aan om bedrijven te starten met behulp van de ruim vijftig patenten die zijn groep de afgelopen tien jaar aanvroeg. Er kwamen succesvolle bedrijfjes uit voort met namen als Dutch Thermoplastic Composits (werkt mee aan de Boeiing 787), Actiflow (stromingspecialisten) en Taniq (makers van vezelversterkte rubberconstructies).

“Zij starten onderzoeksprojecten en vragen daarvoor subsidie aan”, zegt Beukers. “Een deel van dat geld komt tot mijn genoegen vaak bij ons terecht. Neem Taniq. Dat ontving onlangs 324 duizend euro via het Europese Eureka programma. Daarvan investeert het bedrijf 42 duizend in onderzoek dat wij verrichten. En dat is slechts het resultaat van één aanvraag.”
Samenwerking met de industrie is noodzakelijk, zegt hij. “Normaal gesproken ontvangen afdelingen wel eens geld van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Maar NWO vindt ons onderzoek te toegepast en dus krijgen we niets. Zonder geld uit de industrie heb ik geen lab, promovendi of postdocs.”

Jaloezie
De tot dusver geboekte successen hebben ook een keerzijde: ze wekken al snel de jaloezie van andere afdelingen. De TU Delft mag dan een goede omgeving zijn voor samenwerking met de industrie, sinds een paar jaar dreigt er gevaar. Beukers: “Er zijn binnen de faculteit financiële problemen. Die worden niet bij de wortel aangepakt. Managers denken met geld van bedrijven dat wij binnenhalen, de bodemloze put van andere afdelingen te moeten aanvullen. Daardoor kan ik minder onderzoek doen en minder opdrachten binnenslepen, en zo raken we in een doodlopende neerwaartse spiraal.”
Maar ook de wetenschap zelf loopt gevaar. Blijven onderzoekers wel objectief, als ze met het bedrijfsleven samenwerken? Zo’n pact tussen universiteit en commercie is niet alleen maar rozengeur en maneschijn. Wetenschappers moeten vooral uitkijken dat ze niet in valkuilen trappen, waarschuwt de president van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Robbert Dijkgraaf.
“De onafhankelijkheid mag absoluut niet in het geding komen”, benadrukt hij. “Onafhankelijkheid is de kracht van de universiteit. De beloning voor het onderzoek mag niet afhangen van de uitkomst. In zijn algemeenheid is dat gelukkig goed geregeld. Echte misstappen zijn zeldzaam. Maar op het moment dat het gebeurt, wordt het enorm opgeblazen en gezien als karakteristiek voor de wetenschap. Dat is dodelijk voor de reputatie.”

Zelfs de schijn van belangenverstrengeling moeten wetenschappers vermijden. Ruim twee jaar geleden kwam een bijzonder hoogleraar van Wageningen Universiteit in het nieuws, die tevens onderzoeksdirecteur bij Campina was. Hij noemde melk gezond. ‘Wij van WC-eend adviseren WC-eend’, schamperde de Volkskrant toen.
Dijkgraaf bepleit extra voorlichting aan promovendi. “Zij moeten goed op de hoogte zijn van mogelijke valkuilen en voorbeelden krijgen van wat er in het verleden misging.” Hij raadt ook aan om heldere afspraken te maken met het bedrijfsleven.
Goede afspraken zijn cruciaal, zeggen ook Van Ommen en Beukers. Maar ach, de industrie is zo kwaad nog niet. “Die waardeert onze onafhankelijkheid juist”, zegt Van Ommen. “Slecht onderzoek beschadigt ook hun reputatie. De industrie is als de dood dat mensen te horen zouden krijgen dat resultaten zijn gemanipuleerd.” “Bovendien verdienen we er zelf niet aan”, voegt Beukers eraan toe. “Het geld gaat naar de onderzoeksgroep.”

Twente
Zo gaat dat dus aan Nederlandse universiteiten: kies kleine bedrijfjes uit en investeer het gewonnen geld weer in onderzoek. Daarom scoren ze wereldwijd zo goed op het punt van samenwerking met de industrie. Toch valt er ook op de ranglijst van de Times Higher Education wel het een en ander af te dingen. Want waar is de Universiteit Twente, die zichzelf als ‘de ondernemende universiteit’ afficheert?

“Normaal gesproken zou je ons als universiteit hoog op deze lijst verwachten”, zegt directeur Kees Eijkel van Kennispark Twente, waar bedrijfsleven en wetenschap “samensmelten”. “Maar door de gekozen methode verbaast het mij niet dat wij er niet op terecht zijn gekomen. Wij werken namelijk veel samen met private partijen in aparte onderzoekscentra. Dat geld is niet meegeteld, omdat het formeel niet onder de derde geldstroom valt.”
Als voorbeeld noemt Eijkel een centrum voor de ontwikkeling van composietmaterialen voor Boeiing. “Wij hebben acht van dergelijke samenwerkingen. In totaal wordt al meer dan negen miljoen euro geïnvesteerd in gezamenlijk onderzoek en wij verwachten dat die markt nog flink zal groeien.”

Verder zijn er veel bedrijven door afstudeerders opgezet. In totaal telt de Universiteit Twente al zevenhonderd starters, die tekenen voor zesduizend arbeidsplaatsen. Veel kleine bedrijven doen bovendien aan facility sharing met Twente, waarbij bijvoorbeeld een lab wordt gedeeld. Eijkel: “Ook deze bedrijven zijn niet meegeteld in de Times-ranking.”

Therapie tegen Duchenne, reuma en migraine
Sinds 1983 zoekt hoogleraar Gert-Jan van Ommen, hoofd Humane en Klinische Genetica van het Leids Universitair Medisch Centrum en oprichter van het Genome Technology Center naar een therapie om de ziekte van Duchenne mee te lijf te gaan. De aangeboren spierziekte wordt veroorzaakt door de afwezigheid van een bepaald eiwit (dystrofine) op het X-chromosoom. De ziekte treft alleen jongens; meisjes kunnen slechts drager zijn.
Het verloop van de aandoening is slopend. Patiënten belanden rond hun twaalfde in een rolstoel. Op 25-jarige leeftijd hebben ze een machine nodig om adem te halen en vaak worden ze niet ouder dan 35 jaar.
Uit het DNA van de getroffen jongens is als het ware een hap weggenomen. Van Ommen bedacht een soort pleister die het gat in het DNA afdekt. Met wellicht grote gevolgen: jongens zouden niet meer in een rolstoel belanden en veel ouder worden en minder klachten hebben.
Maar zover is het nog niet. Om de therapie te ontwikkelen, is nog veel onderzoek nodig. Momenteel loopt bij Prosensa een aantal klinische trials, die onder meer onderzoeken hoe hoog de dosis moet zijn en of de therapie effect heeft.
Ook grote bedrijven raken inmiddels steeds meer geïnteresseerd in de aanpak van Van Ommen, die zijn vondst in 2000 patenteerde. “Omdat we via onderzoek naar specifieke ziektes ook meer te weten komen over de werking van andere ziekten en therapieën. Wij zijn momenteel bezig om een therapie te ontwikkelen tegen reuma en migraine. Ook daarvoor zou ik graag weer samenwerken met de industrie.”

Iran
On Saturday, 5 December, the Iranian student association, IPY, with the support of the VSSD and others, will hold a meeting in the auditorium of TU Delft. During this meeting various (international) speakers will focus on the current situation in Iran and the effect this is having on students in Iran. Various Iranian bands will also be performing. 

www.vssd.nl

Bio-economie
De afdeling Biotechnologie van Technische Natuurwetenschappen gaat samenwerken met de Maleisische Universiti Teknologi (UTM). Doel is in Maleisië een duurzame biobased economy te ontwikkelen op basis van Aziatische natuurlijke grondstoffen. Voor Nederland is de samenwerking interessant omdat UTM veel expertise heeft op het gebied van agroverwerkende technologie. Daarnaast is Maleisië een belangrijke handelspartner. De eerste stappen in de samenwerking omvatten het ontwikkelen van een onderwijsprogramma en een gezamenlijk R&D-programma rond het (bio-)procesontwerp. Biomassa biedt een enorm potentieel als milieuvriendelijk alternatief voor fossiele brandstoffen en is een prima grondstof voor de chemische en materialenindustrie. Belangrijk is wel om het gebruik van biomassa duurzaam te maken om een balans te houden tussen ecologische, humanitaire en economische doelstellingen. Zo mag gebruik van biomassa niet ten koste gaan van voedselproductie.

Q-Master
Hij moest even volhouden, maar het is masterstudent Rick van Zundert gelukt: hij mag zich een jaar lang Q-Master noemen. Van Zundert (22, management of technology) deed dit jaar voor de derde keer via www.qmasters.nl mee aan de Nobiles Q-Masters. Dat is een jaarlijkse IQ- en EQ-wedstrijd voor hoogopgeleide studenten en starters. Om de titel te bemachtigen deed hij een online IQ-test plus een online assessment. Dat laatste bestond uit (opnieuw) een IQ-test en een persoonlijkheidstest. Met Van Zundert waagden zich 15 duizend hoogopgeleiden aan de test van dit jaar. Hij kwam eruit met de hoogste score. Daarmee deed hij het beter dan twee jaar geleden, toen hij wel de finale haalde, maar net niet won. Toch was Van Zundert verrast dat hij won, omdat hij zich niet had voorbereid op de wedstrijd.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.