Onderwijs

Nederlandse hoogopgeleiden waren tevreden

Voor de economische crisis uitbrak, waren Nederlandse hoogopgeleiden bijzonder tevreden met hun leven. Ook al was Nederland een middenmoter in de uitgaven aan hoger onderwijs.


Ieder jaar publiceert de economische samenwerkingsorganisatie OESO het rapport Education at a glance over het onderwijs in de 34 aangesloten landen. De tabellen lopen altijd een paar jaar achter de feiten aan, omdat het tijd kost alle gegevens te verzamelen. Deze keer is dat extra frustrerend, want de cijfers komen niet verder dan 2008.



Toen stond de wereld aan de vooravond van een enorme economische crisis. In de afgelopen jaren zijn sommige landen extra gaan investeren in onderwijs, terwijl andere er juist op bezuinigden. Dit rapport van de economische samenwerkingsorganisatie OESO gaat dus eigenlijk over de stilte voor de storm.



De meeste Nederlandse scores liggen in de lijn der verwachting. Zo gaf Nederland destijds 1,5 procent van het bruto binnenlands product aan hoger onderwijs uit, waarvan 1,1 procent uit publieke middelen en 0,4 procent door studenten wordt opgebracht. Dat ligt precies op het OESO-gemiddelde.



In de Verenigde Staten gaat maar liefst 2,7 procent van het BBP naar hoger onderwijs, vooral dankzij de hoge collegegelden en giften. De Amerikaanse overheid spendeert naar verhouding zelfs minder dan de Nederlandse: 1,0 procent van het BBP.



Overigens blijkt dat Nederlandse studenten in de loop der jaren meer zijn gaan bijdragen aan hun opleiding. In het jaar 2000 betaalde de overheid 76,5 procent van de studiekosten, maar dat daalde naar 72,6 procent in 2008. In volgende edities zal dat nog verder dalen door de langstudeerboete en het leenstelsel in de masterfase.



In IJsland, Noorwegen en Finland betalen studenten vrijwel niets voor het hoger onderwijs, terwijl ze in de Verenigde Staten bijna tweederde van de kosten zelf moet dragen. Opvallend is vooral het verschil met Groot-Brittannië, dat een radicale ommezwaai heeft gemaakt. In het jaar 2000 betaalde de Britse overheid nog ruim twee derde van de studiekosten. Acht jaar later was dat nog maar een derde. En uit die cijfers blijkt nog niet eens dat het collegegeld sindsdien opnieuw is verhoogd.



Spotgoedkoop is het Nederlandse hoger onderwijs niet. Omgerekend kost een hbo- of wo-opleiding in Nederland meer dan 86 duizend dollar. Alleen Duitsland, Zweden en vooral Zwitserland (127 duizend dollar) komen hoger uit. Italië doet het voor de helft van de prijs en enkele Oost-Europese staten komen nog lager uit. Wel spendeert Nederland volgens de OESO steeds minder per student, nu de aantallen hbo’ers en wo’ers blijven groeien.



Maar geld is niet alles. In 2008 zeiden hoogopgeleide Nederlanders opvallend vaak dat ze tevreden waren met hun leven: 93,3 procent. Alleen de Denen voelden zich beter: van hen zei 95 procent tevreden te zijn. Het OESO-gemiddelde ligt bedroevend veel lager: 75,5 procent. Het EU-gemiddelde duikt daar zelfs nog een paar tienden onder.

Dat staat in de onlangs door Stichting Nederland Kennisland gepresenteerde Kenniseconomie Monitor 2010. Die is een vervolg op edities uit 2003 en 2006.
Hoopvol is dat de begrippen kenniseconomie en innovatie er bij iedereen ingehamerd zitten. Tevens weet iedereen dat er hard gewerkt moet worden om bij te blijven ten opzichte van het buitenland. Bij de in 2003 en 2006 gestelde doelen excellent onderwijs, scherp onderzoek, innovatief ondernemerschap, sterke infrastructuur en een slimme overheid, zijn ‘mooie resultaten’ behaald.
Daar staat tegenover dat het buitenland ‘vaak net even sneller’ is. De op het oog fraaie achtste plaats in de moederindex wordt bedreigd.

De index is opgesteld met vijftien internationale ranglijsten op gebied van kennis en innovatie. De achterstand op de koplopers – onder meer Denemarken, Zweden en Canada – is sinds 2006 gegroeid. Zij scoren op minstens de helft van de aspecten beter dan Nederland. Bovendien hijgen de achtervolgers Nederland in de nek. Landen als Groot-Brittannië, Hongkong en Japan scoren op diverse aspecten beter dan Nederland.
De kenniseconomie leidt tot scherpe tegenstellingen, constateert de stichting, en de huidige economische crisis versterkt die. Het gaat om vijf tegenstellingen: jong versus oud, hoog versus laag, open versus gesloten, materieel versus immaterieel en groei versus krimp.

De stichting geeft bij elke tegenstelling aan hoe kan worden bijgestuurd. Zo is ‘jong versus oud’ het gevolg van uitstroom van de babyboomers en toenemende vergrijzing. Door inzet op productiviteit en innovatie moeten ouderen kunnen blijven werken en dat leuk vinden en moet collectieve burnout bij jongeren worden voorkomen.
Bij ‘hoog versus laag’ moet meer aandacht en waardering komen voor laaggeschoolde arbeid, omdat het aantal banen voor laagopgeleiden – anders dan verwacht – niet vermindert. Tegelijk moet in het hoger onderwijs worden gestreefd naar internationale excellentie. Bij ‘open versus gesloten’ moet bescherming van intellectueel eigendom samengaan met het maximaal inzetten van kennis die ongebruikt op de plank ligt.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.