Onlangs leidde ik een lezing in van Lieven Vandersypen over de science of fiction van de quantumcomputer uit de fraaie serie ‘Moderne fysica’ van Studium Generale.
Deze vriendelijke Zuid-Nederlander, in bezit van een angstaanjagend hoog intelligentieniveau, deed mij weer eens beseffen hoe beperkt mijn kennis is. Ik geef toe dat ik in een van de vorige versies van deze column iets had geschreven in de trant van ‘deed beseffen hoe dom ik ben’, maar goed, ik moet ook een beetje voor mezelf opkomen. De eerste woorden van Lieven begreep ik nog wel maar na een zin of tien was ik lost. Niet dat hij het niet goed uitlegde, integendeel. Hoewel ik het natuurlijk niet echt kan vaststellen (ik begreep het immers niet), gebruikte Lieven veel praktische voorbeelden en ik merkte ook aan de zaal dat zijn verhaal erg goed ‘viel’.
Mijn minderwaardigheidscomplex als sociaalwetenschapper ten opzichte van de gemiddelde natuurwetenschapper kreeg dus een extra stimulans. En dat terwijl ik toch economie gestudeerd heb, de koning van de sociale wetenschappen, de enige sociale wetenschap waarmee men een Nobelprijs kan verdienen. Nu moet ik toegeven dat de kwantitatieve variant van de economie mij tijdens mijn studie ook duizelde en noopte om mijn heil te zoeken in kwalitatieve beschouwingen op de economie: politieke economie en sociologische economie. Ik studeerde af bij een politiek filosoof op een scriptie getiteld ‘De maakbaarheid van de samenleving’, dus ik heb alle econometrische, statistische en wiskundige klippen waarmee de economische zee is bezaaid weten te omzeilen.
Maar juist het toepassen van natuurwetenschappelijk denken heeft de economie weinig goeds gedaan. Van vooruitgang is niet veel sprake: Marx en Keynes zouden zonder al te veel inspanning een hedendaags economiecongres kunnen volgen. En volgens de neo-klassieke theorie, waarin economische ‘wetten’ gespiegeld zijn aan natuurwetten, is een belangrijk fenomeen als ‘innovatie’ niet mogelijk omdat marktwerking ervoor zorgt dat er geen ruimte is voor onzekere investeringen. Het is dan ook onbegrijpelijk dat Amerikaanse hoogleraren bij hun zoektocht naar geschikte promovendi niet uitkijken naar afgestuurde economen maar naar afgestudeerde wiskundigen, omdat men economie als toegepaste wiskunde beschouwt: de benodigde ‘economische’ kennis wordt hen wel geleerd tijdens het promotieonderzoek. Overigens is de nieuwste trend dat economische verschijnselen zich beter laten beschrijven volgens biologische principes. De nadruk op statisch (markt)evenwicht uit de natuurkunde wordt ingeruild voor het dynamisch evolutiedenken, waardoor marktgedrag weergegeven wordt als de survival of the fittest. Ik weet niet of de economie hiermee progressie boekt; in ieder geval wordt innovatie beter verklaard.
Terug naar mijn minderwaardigheidscomplex. Een schrale troost: als natuurwetenschappers zoveel slimmer zijn dan sociaalwetenschappers, waarom zakken er dan zoveel studenten van niet-TBM-faculteiten voor mijn bedrijfskundige vak management of technology? (De moeite die studenten hebben met het schrijven van een toekomststudie voor mijn andere vak futures research heb ik in een vorige column beschreven). De lezing na Lieven Vandersypen werd gegeven door TBM’er Maarten Franssen en was een prachtige uiteenzetting over de filosofie van moderne fysica. Ik was als inleider opnieuw present en dit onderwerp lag mij duidelijk beter. Gek genoeg was voor de zaal met (naar ik aanneem) overwegend natuurwetenschappers (of daarin geïnteresseerden) Maartens constatering niet te begrijpen dat academische filosofen consensus hebben over dat de geest voortkomt uit het brein. Ik mag toch hopen dat natuurwetenschappers niet van hun geloof afvallen, al zou het wel bevorderlijk zijn voor mijn zelfvertrouwen.
Patrick van der Duin is toekomstonderzoeker bij de sectie technology, strategy and entrepeneurship van de faculteit Techniek, Bestuur en Management.
Onlangs leidde ik een lezing in van Lieven Vandersypen over de science of fiction van de quantumcomputer uit de fraaie serie ‘Moderne fysica’ van Studium Generale. Deze vriendelijke Zuid-Nederlander, in bezit van een angstaanjagend hoog intelligentieniveau, deed mij weer eens beseffen hoe beperkt mijn kennis is. Ik geef toe dat ik in een van de vorige versies van deze column iets had geschreven in de trant van ‘deed beseffen hoe dom ik ben’, maar goed, ik moet ook een beetje voor mezelf opkomen. De eerste woorden van Lieven begreep ik nog wel maar na een zin of tien was ik lost. Niet dat hij het niet goed uitlegde, integendeel. Hoewel ik het natuurlijk niet echt kan vaststellen (ik begreep het immers niet), gebruikte Lieven veel praktische voorbeelden en ik merkte ook aan de zaal dat zijn verhaal erg goed ‘viel’.
Mijn minderwaardigheidscomplex als sociaalwetenschapper ten opzichte van de gemiddelde natuurwetenschapper kreeg dus een extra stimulans. En dat terwijl ik toch economie gestudeerd heb, de koning van de sociale wetenschappen, de enige sociale wetenschap waarmee men een Nobelprijs kan verdienen. Nu moet ik toegeven dat de kwantitatieve variant van de economie mij tijdens mijn studie ook duizelde en noopte om mijn heil te zoeken in kwalitatieve beschouwingen op de economie: politieke economie en sociologische economie. Ik studeerde af bij een politiek filosoof op een scriptie getiteld ‘De maakbaarheid van de samenleving’, dus ik heb alle econometrische, statistische en wiskundige klippen waarmee de economische zee is bezaaid weten te omzeilen.
Maar juist het toepassen van natuurwetenschappelijk denken heeft de economie weinig goeds gedaan. Van vooruitgang is niet veel sprake: Marx en Keynes zouden zonder al te veel inspanning een hedendaags economiecongres kunnen volgen. En volgens de neo-klassieke theorie, waarin economische ‘wetten’ gespiegeld zijn aan natuurwetten, is een belangrijk fenomeen als ‘innovatie’ niet mogelijk omdat marktwerking ervoor zorgt dat er geen ruimte is voor onzekere investeringen. Het is dan ook onbegrijpelijk dat Amerikaanse hoogleraren bij hun zoektocht naar geschikte promovendi niet uitkijken naar afgestuurde economen maar naar afgestudeerde wiskundigen, omdat men economie als toegepaste wiskunde beschouwt: de benodigde ‘economische’ kennis wordt hen wel geleerd tijdens het promotieonderzoek. Overigens is de nieuwste trend dat economische verschijnselen zich beter laten beschrijven volgens biologische principes. De nadruk op statisch (markt)evenwicht uit de natuurkunde wordt ingeruild voor het dynamisch evolutiedenken, waardoor marktgedrag weergegeven wordt als de survival of the fittest. Ik weet niet of de economie hiermee progressie boekt; in ieder geval wordt innovatie beter verklaard.
Terug naar mijn minderwaardigheidscomplex. Een schrale troost: als natuurwetenschappers zoveel slimmer zijn dan sociaalwetenschappers, waarom zakken er dan zoveel studenten van niet-TBM-faculteiten voor mijn bedrijfskundige vak management of technology? (De moeite die studenten hebben met het schrijven van een toekomststudie voor mijn andere vak futures research heb ik in een vorige column beschreven). De lezing na Lieven Vandersypen werd gegeven door TBM’er Maarten Franssen en was een prachtige uiteenzetting over de filosofie van moderne fysica. Ik was als inleider opnieuw present en dit onderwerp lag mij duidelijk beter. Gek genoeg was voor de zaal met (naar ik aanneem) overwegend natuurwetenschappers (of daarin geïnteresseerden) Maartens constatering niet te begrijpen dat academische filosofen consensus hebben over dat de geest voortkomt uit het brein. Ik mag toch hopen dat natuurwetenschappers niet van hun geloof afvallen, al zou het wel bevorderlijk zijn voor mijn zelfvertrouwen.
Patrick van der Duin is toekomstonderzoeker bij de sectie technology, strategy and entrepeneurship van de faculteit Techniek, Bestuur en Management.
Comments are closed.