Competitie is in. Het steekt overal de kop op. Voer bij een willekeurige organisatie een competitief systeem in en bij toverslag gaat de efficiëntie omhoog en de prijs naar beneden.
Liberaal denken is de religie van het heden. Ik hoor het de staatssecretaris nog zeggen: “Als we de maximale huurverhoging loslaten wordt het voor de huurders niet slechter.” Iedere huurder denkt: dat gaat mis. Maar een liberaal denkt niet. De ideologie schrijft immers voor dat met een klakkeloze invoering van competitie, concurrentie, marktwerking, enzovoort alles vanzelf beter worden.
Sinds kort heb ik verstand van competitie. Ik werd opgeleid tot trainer-coach door de Nederlandse voetbalbond. Daar leer je dat competitie identiek is aan beleving. Je kan een trainingsoefening bedenken die een team zeker helpt om uiteindelijk kampioen te worden, maar als je de oefening zelf niet kan winnen dan werken de spelers hem morrend met een lang gezicht af. En wat erger is: op halve kracht. Iedereen wil graag kampioen worden, maar dat inspireert spelers niet om op de training tot het gaatje te gaan. Liever een training waarin je elke minuut de winnende goal kan maken.
Daar kunnen we in Delft nog iets van leren. Ik wil graag dat mijn afdeling door grote hoeveelheden outputpunten kan groeien ten koste van concurrentafdelingen. Maar het puntensysteem vormt natuurlijk helemaal geen motivatie om van dag tot dag zoveel mogelijk output te genereren. Een artikeltje meer of minder, daar zie ik niets van terug. Heel anders wordt het als mijn buurman de ene na de andere toppublicatie schrijft en ik daarbij achterblijf. Dan doe ik toch even extra mijn best. Voelt de buurman op een goed moment mijn hete adem in zijn nek dan geeft hij nog eens flink gas bij. Kijk, dat soort competitie werkt wel. Zelfs de verliezer is aan het eind van het jaar tevreden, want verliezen na een goede wedstrijd is geen schande. Winnen van een tegenstander die eigenlijk beter is, is het mooiste wat er is.
Ik weet wel dat de meeste academici vanaf hun vroege jeugd al nooit gekozen werden met voetballen, dat Studio Sport daarom hun meest gehate televisie programma is, dat serieuze wetenschappers geen tijd hebben voor spelletjes, dat het gebrek aan spelregels allerlei ongewenste uitwassen tot gevolg heeft. Maar toch breek ik een lans voor meer van dit soort competitie. Vier elke goede publicatie met je collega’s en vraag ze meteen: “Wanneer verschijnt jouw volgende verhaal eigenlijk?” Dat dat goed is voor de universiteit is wat mij betreft bijzaak. Je gaat zo met meer plezier naar je werk! En nu niet de fout maken om de kampioenen met iets anders te belonen dan een bosje bloemen of een fles champagne: ons werk moet wel een spelletje blijven. En dan bij voorkeur een teamsport.
Jan-Dirk Kamminga is fellow aan het Netherlands Institute for Metals Research. Hij onderzoekt oppervlakteharding van staal bij de afdeling technische materiaalwetenschappen.
Competitie is in. Het steekt overal de kop op. Voer bij een willekeurige organisatie een competitief systeem in en bij toverslag gaat de efficiëntie omhoog en de prijs naar beneden. Liberaal denken is de religie van het heden. Ik hoor het de staatssecretaris nog zeggen: “Als we de maximale huurverhoging loslaten wordt het voor de huurders niet slechter.” Iedere huurder denkt: dat gaat mis. Maar een liberaal denkt niet. De ideologie schrijft immers voor dat met een klakkeloze invoering van competitie, concurrentie, marktwerking, enzovoort alles vanzelf beter worden.
Sinds kort heb ik verstand van competitie. Ik werd opgeleid tot trainer-coach door de Nederlandse voetbalbond. Daar leer je dat competitie identiek is aan beleving. Je kan een trainingsoefening bedenken die een team zeker helpt om uiteindelijk kampioen te worden, maar als je de oefening zelf niet kan winnen dan werken de spelers hem morrend met een lang gezicht af. En wat erger is: op halve kracht. Iedereen wil graag kampioen worden, maar dat inspireert spelers niet om op de training tot het gaatje te gaan. Liever een training waarin je elke minuut de winnende goal kan maken.
Daar kunnen we in Delft nog iets van leren. Ik wil graag dat mijn afdeling door grote hoeveelheden outputpunten kan groeien ten koste van concurrentafdelingen. Maar het puntensysteem vormt natuurlijk helemaal geen motivatie om van dag tot dag zoveel mogelijk output te genereren. Een artikeltje meer of minder, daar zie ik niets van terug. Heel anders wordt het als mijn buurman de ene na de andere toppublicatie schrijft en ik daarbij achterblijf. Dan doe ik toch even extra mijn best. Voelt de buurman op een goed moment mijn hete adem in zijn nek dan geeft hij nog eens flink gas bij. Kijk, dat soort competitie werkt wel. Zelfs de verliezer is aan het eind van het jaar tevreden, want verliezen na een goede wedstrijd is geen schande. Winnen van een tegenstander die eigenlijk beter is, is het mooiste wat er is.
Ik weet wel dat de meeste academici vanaf hun vroege jeugd al nooit gekozen werden met voetballen, dat Studio Sport daarom hun meest gehate televisie programma is, dat serieuze wetenschappers geen tijd hebben voor spelletjes, dat het gebrek aan spelregels allerlei ongewenste uitwassen tot gevolg heeft. Maar toch breek ik een lans voor meer van dit soort competitie. Vier elke goede publicatie met je collega’s en vraag ze meteen: “Wanneer verschijnt jouw volgende verhaal eigenlijk?” Dat dat goed is voor de universiteit is wat mij betreft bijzaak. Je gaat zo met meer plezier naar je werk! En nu niet de fout maken om de kampioenen met iets anders te belonen dan een bosje bloemen of een fles champagne: ons werk moet wel een spelletje blijven. En dan bij voorkeur een teamsport.
Jan-Dirk Kamminga is fellow aan het Netherlands Institute for Metals Research. Hij onderzoekt oppervlakteharding van staal bij de afdeling technische materiaalwetenschappen.
Comments are closed.