De regelgeving voor het testen van drones is doorgeschoten, vindt Bart Remes van het Delftse Micro Aerial Vehicle Laboratory. Ook voor het testen van een vederlicht toestelletje als de Delfly heb je een ontheffing nodig.
Kleine onbemande vliegtuigjes krijgen steeds meer technische mogelijkheden. Ze worden al gebruikt in de landbouw, bij reddingsoperaties, voor de controle van (spoor)wegen, installaties, pijpleidingen, voor het registreren van sportwedstrijden en het volgen van voetgangersstromen bij evenementen.
Daar zit een bloeiende bedrijfstak achter, zou je denken. Volgens Bart Remes van het Delftse Micro Aerial Vehicle Laboratory (MAV-lab) kampen de ontwikkelaars van drones in Nederland echter met veel te strenge regelgeving. Buitenlandse concurrenten zouden het makkelijker hebben. Hij pleitte gisteren met ‘branchegenoten’ voor soepeler regels tijdens een hoorzitting van de commissie van de Tweede Kamer voor Veiligheid en Justitie.
“Een van de problemen met de huidige wetgeving is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen gewichtsklassen. Tot 250 kilogram gelden dezelfde regels voor alle drones. Als wij onze 17 gram wegende Delfly buiten willen testen, dan moeten we dezelfde ingewikkelde procedures doorlopen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport om een ontheffing te krijgen als iemand die een drone van 150 kilogram wil uitproberen. Dat is idioot. Ons toestel is inherent veilig.”
De overheid werkt momenteel aan nieuwe wetgeving. Remes hoopt dat zijn MAV-lab dankzij de nieuwe wetgeving vaker kan experimenteren boven steden. Nu experimenteert het lab vaak noodgedwongen boven oefensteden van politie en brandweer. “De situatie daar is niet vergelijkbaar. Er zijn daar geen stoorbronnen zoals gsm-masten en wifi-netwerken.”
Comments are closed.