Wetenschap

Masters of terrorism

More than forty percent of Muslim terrorists have an engineering degree, say two sociologists. Are engineers indeed the best terrorists, as the Dutch newspaper De Pers heralds?

University of Technology graduates from developing countries tend to get frustrated by their disappointing career opportunities. These are the findings of sociologists Diego Gambetta, of Nuffield College, Oxford, and Steffen Hertog, of the University of Durham and Sciences Po, Paris. They have co-authored the book, ‘Engineers of Jihad’, to be published later this year.

According to the two researchers, graduates who followed part of their studies in western countries are even more frustrated, because they compare the western wealth to their local misery. To top it off, it’s generally western expats who get the best jobs, forcing local graduates to work as taxi drivers, for example. This leads to a fertile ground for terrorism.

“I’ve been to many poor countries and I’ve seen this happen. It’s terrible”, says professor Daan Lenstra, dean of the faculty of Electrical Engineering, Mathematics and Computer Science. “That there is a fertile ground for terrorism is one of those big world problems the university can’t do very much about. Our main objective is to offer outstanding education”, says Lenstra. “And,” he somewhat sadly continues, “it is in our interest to have good relationships with companies, even when they sometimes do bad things. A company like Shell for instance does terrible things in Nigeria.”

“It’s mainly unsuccessful engineers that radicalise”, says professor of ethics, Jeroen van den Hoven (Technology, Policy and Management). “And that is hardly new. Anton Mussert [leader of the Dutch fascist National Socialist Movement (NSB) during WWII – ed.] was a pitiful TU graduate. And also Pol Pot and Eichmann were educated as engineers. The two sociologists say that an engineer is 4.8 times more likely to end up as a terrorist than the average guy, but for an unsuccessful engineer it’s even 7.7 times higher.”
What can universities of technology do to prevent their graduates from becoming terrorists? “The TU attracts many people from India, Pakistan and similar countries”, says Van den Hoven. “And sometimes you can’t help but think: is that quiet boy okay – he doesn’t drink, he doesn’t join the group. What’s wrong? At the moment a separation seems to grow between students based of their provenance or religion. We should be attentive to this.”
“Of course the deans of all faculties and the executive board try to act responsibly”, says Lenstra. “Personally I try to assimilate all my new students and researchers in the group. That way people gain more contacts, which can help in their careers.”

Van den Hoven thinks technical universities especially should act proactively: “The neutral knowledge technical universities offer attracts fundamentalist minds, be they Muslim or Christian, because the instrumental knowledge asks no questions of the ends; it only offers the means. Students should be trained to reflect on the ends of their actions. I think we should include more humanities in the curriculum on a mandatory basis.” 

Het Delft Research Initiative DRI Health is de bundeling van het gezondheidsonderzoek aan de TU Delft. Het richt zich op versterking van Delftse deelname in onderzoeken naar gezondheidsvraagstukken. Vorige week hield het DRI een grote bijeenkomst in het gebouw van Corpus in Leiden. Dit gebouw, herkenbaar aan een grote zittende figuur tegen een glazen gebouw aan de A44, biedt een ‘reis door de mens’ en een congrescentrum. De ongeveer honderd deelnemers aan de brainstormsessies bewogen zich ‘s middags vooral door het congresgedeelte, waar alleen  hanglampen  in de vorm van spermatozoïden, nog aan het thema herinnerden. Pas aan het eind van de middag konden ze groepsgewijs een rondleiding volgen door het aanpalende reuzenlichaam.
Kwartiermaker prof.dr.ir. Lucas van Vliet (quantative imaging, Technische Natuurwetenschappen) heeft bewust voor een plek buiten Delft gekozen: “Je moet uit je eigen omgeving weg.  Mobiele telefoons moeten uit, je moet niet terug kunnen lopen naar je lab. En je moet ook niet , als het toevallig bij jou in het gebouw is, de bijeenkomst combineren met een andere afspraak.”
De opkomst was opmerkelijk hoog. Van alle hoogleraren, universitaire hoofddocenten, postdocs en promovendi die waren uitgenodigd, was naar schatting negentig procent gekomen. De bedoeling van de middag was het samen bedenken van nieuw onderzoek. En om te voorkomen dat mensen niet verder zouden kijken dan hun eigen specialisme, werd een team van IO-studenten ingezet om zogenaamde creative facilitation te bewerkstelligen. Hester van Toorenburg, die een van de groepen begeleidde, vertelt dat de brainstormmethode werkt via het divergeren, het clusteren en het convergeren van ideeën, naar het ontwerp van prof.dr.ir. Jan Buijs en ir. Marc Tassoul uit de groep management en organisatie van Industrieel Ontwerpen.

Sterktes
Van Vliet presenteerde de vijf onderwerpen van de workshop, die samenvallen met de hoofdstromen binnen het onderwerp gezondheidstechniek aan de TU: beeldvorming, zorg, moleculaire technologie, interventies en een innovatiecentrum voor de operatiekamer (OK).  Die onderwerpen zijn vastgesteld door het uitvoerend comité van het Health initiative (Hi), waarin Van Vliet ter zijde gestaan wordt door prof.dr. Frans van der Helm (Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek & Technische Materiaalwetenschappen), prof.dr. Paddy French (Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica) en dr.ir. Richard Goossens (IO). Van Vliet: “Na het stadium waarin wij informatie geven, vragen we hen naar hun visie. Uiteindelijk zijn het de mensen in de zaal die het moeten doen. We hebben geïnventariseerd wat de sterktes zijn, en nu willen we daarbinnen kijken wat de volgende stappen zijn. Dat moet niet een stap zijn van een individuele onderzoeker, je hoopt dat je daarmee
ook mensen van verschillende disciplines bij elkaar krijgt om gezamenlijk iets nieuws te gaan doen.”
Hoogleraar medische beeldverwerking prof.dr.ir. Hans Reiber van het Leids Universitair Medisch Centrum, hield de andere presentatie. Reiber studeerde zelf af in Delft (1971) en kwam na promotieonderzoek aan Stanford University terug naar Nederland, waar hij aan de Erasmus Universiteit een groep medische beeldverwerking opzette, waarmee hij in 1990 naar Leiden verhuisde. Reiber kent de medische wereld goed. Hij benadrukte de behoefte van medici aan integratie van alle afzonderlijke medische gegevens. Reiber: “Een goed voorbeeld is cardiovasculaire beeldvorming, waarbij van een patiënt heel veel informatie opgenomen wordt via verschillende technieken. Het hart van een patiënt is bijvoorbeeld onderzocht met ultrageluid, de vaten met CT-scans, en het infarctgebied met MRI. Al die verschillende beeldmodaliteiten zouden eens bij elkaar gebracht moeten worden in een soort datafusie.”
Het klinkt paradoxaal: meer technologie invoeren om overzicht te verwerven uit wat de bestaande technologie produceert. Reiber: “Er is heel veel technologie, maar die wordt gescheiden beoordeeld en gescheiden verslagen. Als een cardioloog of radioloog nu een bepaalde opname van de patiënt wil beoordelen, zou hij in feite ook naar de andere opnamen moeten kijken. Maar die zijn nu vaak niet een-twee-drie beschikbaar, of ze staan ergens anders. Bijeenbrengen van bestaande gegevens leidt tot een betere diagnose en als gevolg daarvan tot een meer gerichte behandeling van de patiënt.”
Vanmiddag wordt er gedacht vanuit de wensen en de behoeften – niet vanuit lopend onderzoek. Van
Vliet: ”We zijn  geprikkeld, zeker door Hans Reiber, over wat de uitdagingen zijn. We moeten eerst maar eens buiten ons eigen straatje denken. Hoe ziet de gezondheidszorg eruit over tientallen jaren. Dat gaan wij niet voorschrijven, want dat weten we niet. Daar moeten mensen zelf over nadenken en daar zelf een antwoord op proberen te formuleren.”

Workshops
Na de pauze onder de bijzondere hanglampen splitst de plenaire sessie op in vijf verschillende workshops: imaging, care & revalidation, molecular technology, interventions en OR innovation centre. Iedere workshop telt zo’n twintig deelnemers, van wie de meesten werkzaam in een aangrenzend onderzoeksgebied. Bij de workshop moleculaire technologie bijvoorbeeld, waar de prof.dr. Isabel Arends (biokatalyse en organische chemie, TNW) in haar opening de trends naar persoonlijke medicijnen en vroege diagnose signaleert, zitten chemici, bio-informatici, een oppervlakte-deskundige, sensorbouwers en dr. Bert Wolterbeek die met radioactieve stoffen werkt.
Bij workshop twee over beeldvorming gaat men aan de slag met het invullen van technologieën en behoeften in 2020. Aan weerszijden van de kale ruimte is een strook papier aan de muur geplakt waar de deelnemers hun ideeën op post-it memo’s kwijt kunnen. Technologieën anno 2020 zijn ingedeeld in ‘hot’ (MRI, targeting cancer therapy, ultrasound) en ‘not’ (x-ray, nuclear radiology, en alweer MRI). Als ‘behoeften’ verschijnen op de andere wand woorden als ‘chirurgische robot’, ‘nanobots voor doelgerichte toediening van medicijnen’ en ‘kleine mobiele scanners’.
Nu de brainstorm krijgt iedereen een stel gekleurde stickers waarmee hij/zij bijval kan geven aan een aantal van de ideeën op de wand. De onderlinge waardering bepaalt welke ideeën meegaan in de volgende ronde.
In de zorgwerkgroep (care & revalidation) presenteren deelnemers de ideeën met de meeste stemmen. Opvallend genoeg zijn de eerste onderwerpen helemaal niet technisch: ‘richt je op positieve ervaringen, niet op je ziekte’ en ‘verbeter de motivatie’. Daarna komt ook de techniek om de hoek kijken in ‘verbeter de communicatie, bijvoorbeeld met medepatiënten’ en ‘maak apparatuur makkelijker in het gebruik’. De technologiegroep voorziet een aantal opmerkelijke ontwikkelingen in de zorg: een persoonlijke zorgcomputer die al je gegevens beheert; een spraak- en beeldherkenningssysteem dat via de webcam eenvoudige diagnoses kan stellen; een forse robotverpleegster voor het zware werk, intelligente rolstoelen met navigatiesysteem en een medicijn voor zelfdoding. “Euthanasie is ook een vorm van ouderenzorg”, licht de indiener toe.
In de volgende ronde van de creative facilitation moeten koppels uit de groepen ‘behoeften’ en ‘technologieën’ oplossingen voor de uitdagingen gaan bedenken. Daarbij geven de categorieën now, next en new aan hoe ver men in de toekomst denkt. In de werkgroep interventies bijvoorbeeld bespreken de deelnemers de mogelijkheden van multifunctionele biomaterialen. Zou het niet mooi zijn als geïmplanteerde materialen hun sterkte en stijfheid kunnen aanpassen aan het gebruik, doordat ze reageren op krachten en spanningen of op signalen uit de hersenen? Later (‘next’) denkt men aan automatisch gecontroleerde dosering van medicijnen en uiteindelijk (‘new’) zelfs aan ‘reserveonderdelen’ voor het lichaam.
De werkgroep OK-innovaties ten slotte komt met een bewustzijnsdetector om de effectiviteit van de narcose te controleren. Iedereen kent wel de griezelverhalen van patiënten die bij kennis waren, maar door spierverslappers niet in staat waren om zich te roeren of zich te melden. De bewustzijnsdetector zou dat moeten voorkomen. Origineel is ook het idee voor peilingen naar de tevredenheid onder behandelde patiënten (een soort exit-polls)of het voorstel een ‘black box’ te installeren op de operatiekamer die het handelen van chirurgen zou moeten vastleggen zoals dat bij piloten in een vliegtuig ook gebeurt. “Forget it”, mompelt een deelnemer die kennelijk wel eens op een OK is geweest.
Aan het eind van de middag zitten de leden van het uitvoerend comité bij elkaar om de oogst te verzamelen. Frans van der Helm noemt een aantal onderwerpen die uitgewerkt zouden kunnen worden tot een projectvoorstel: vroege detectie van borstkanker is er één van. Een ander voorstel betreft een soort robotskelet dat ouderen zou moeten ondersteunen. “’t Is een uitdaging”, merkt hij droogjes op. Lucas van Vliet tikt de voorstellen in zijn laptop en veert op bij de virtuele dokter. “Ja, da’s leuk!” De bedoeling is een soort doktersdienst over internet die bij twijfel doorverbindt met een huisarts achter een webcam. Richard Goossens noemt de ontwikkeling van antibacteriële oppervlakten en ‘intelligente’ operatie-instrumenten. Paddy French tot slot wil een katheter ontwikkelen die zelf analyses kan uitvoeren en hij zou binnen een cel metingen willen verrichten. Aan ideeën geen gebrek. 
Van Vliet: “Wat hier uit moet komen is een positiepaper met een of meerdere projecten of visies, die we iets verder willen uitwerken tot een A4-tje. Daarmee gaan we de boer op om partners te vinden in de medische hoek. In eerste instantie met Leiden en Rotterdam, maar ik hecht eraan te zeggen dat we ook met andere universitaire ziekenhuizen blijven samenwerken.”
Voor Reiber (LUMC) telt vooral het besef dat het ontwikkelen van techniek voor de medische sector een multidisciplinair gebeuren is: “Je kunt het niet alleen oplossen, je moet het doen met klinische partners en met de industrie.” Zo is ook het NWO-programma ‘nieuwe instrumenten voor de gezondheidszorg’ opgezet. Dat gaat er vanuit dat een projectvoorstel in samenwerking met medische en industriële partners is opgezet. Volgens programmamanager Health drs. Roel Kamerling zal een aantal van de ideeën van vanmiddag als projectvoorstel bij NWO belanden.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.