Opinie

Lange studie, weinig resultaat

Moet er iets aan de opleidingen in Delft veranderen om het voor vrouwen aantrekkelijker te maken hier een ingenieursopleiding te volgen? Onlangs verscheen hierover, na drie jaar studie, een onderzoeksrapport van het SCO-Kohnstamm Instituut in Amsterdam.

Conclusie (zie ook Delta nummer 19): nader onderzoek is noodzakelijk. Een recensie.
Iet Buijzer

Ruim drieëneenhalf jaar geleden, in oktober 1991, bracht de Emancipatiecommissie van de TU Delft haar onderwijsnota uit. Daarin werd aangegeven dat de studierendementen van vrouwelijke en mannelijke studenten over het algemeen niet ver uiteen liggen, en dat – waar dit wel het geval is – de statistische informatie niet betrouwbaar is door de kleine aantallen vrouwen in enkele studierichtingen.

Toch waren deze harde gegevens op zich geen aanleiding voor de Emancipatiecommissie om ‘hoera’ te roepen. Afgaand op allerlei onderzoek over de socialisatie van mannen en vrouwen, en de mechanismen die daarbij in de opvoeding, op school en (dus ook) op de TU een rol spelen, stelde de Emancipatiecommissie in haar onderwijsnota dat vrouwen op een andere manier worden aangesproken dan mannen, op een andere manier leren en andere zaken in de studie interessant vinden.

Vrouwen zouden meer behoefte hebben aan een praktijkgericht gestructureerde opleiding. De TU Delft, zo stelde de Emancipatiecommissie verder, is een mannenmaatschappij en de studies van de TU Delft sluiten daarom meer aan bij de mannelijke leerstijlen en interesses dan bij de vrouwelijke. Daarnaast signaleerde de Emancipatiecommissie het probleem van de kleine aantallen vrouwelijke studenten, wat vooral in de contacten tussen student en docent en tussen studenten onderling een handicap oplevert: de vrouwelijke student is altijd zichtbaar, nooit anoniem.
Toetsen

Op basis van deze veronderstellingen suggereerde de Emancipatiecommissie toen een aantal maatregelen, maar stelde tevens – en terecht – dat het wellicht verstandig was eerst te toetsen hoe het nu feitelijk aan de TU Delft gesteld is, en of de veronderstellingen uit de literatuur ook hier gelden. Het door de Emancipatiecommissie voorgestelde onderzoek zou vooral praktisch moeten zijn en zich moeten richten op vragen als: zijn de leermiddelen vrouwvriendelijk? In hoeverre sluiten de onderwijsvormen aan op de vrouwelijke en mannelijke leerstijlen? Enzovoorts.

Het liep anders. Na een klein jaar, in september 1992, presenteerde het college van bestuur een voorstel aan de universiteitsraad om onderzoek te laten verrichten naar verschillen in studieresultaten tussen jongens en meisjes en naar verschillen in inspanningen van jongens en meisjes om tot vergelijkbare resultaten te komen.

Dat onderzoekrapport ligt er nu. Om kort te gaan: er zijn géénsignificante verschillen in studieresultaten tussen vrouwelijke en mannelijke studenten geconstateerd, noch in inspanningen om tot die resultaten te komen. Wat betekent dat? Is de TU Delft niet zo mannelijk gedomineerd als gedacht (want anders zouden de dames wel méér inspanning in de studie moeten steken dan hun mannelijke collega-studenten om dezelfde resultaten te bereiken)? Of: hebben de dames die de TU Delft binnenkomen zich al de mannelijke leerstijl eigen gemaakt, hebben zij al ‘mannelijke’ interesses, enzovoort? Of: zijn de verschillen tussen mannen onderling en vrouwen onderling groter dan de verschillen tussen mannen en vrouwen?
Veronderstellingen

Op basis van het onderzoek valt hier geen uitspraak over te doen, het blijven veronderstellingen. En, als we met veronderstellingen moeten leven, kan ik wel zeggen dat de laatste mij het meest aanspreekt. Niet omdat dat ‘lekker makkelijk’ is, en het onderwijs-emancipatiebeleid overbodig maakt, maar omdat het voor vrouwen en mannen binnen de TU Delft en in de techniek het meest perspectief biedt.

Het zou geen eenvoudige taak zijn om de studierichtingen zo om te buigen dat ze aansluiten bij de vrouwelijke in plaats van de mannelijke leerstijl. Vooral niet omdat niet eenvoudig te duiden is wat nu precies onder die vrouwelijke en die mannelijke leerstijl moet worden verstaan. De kreten praktijk- en contextgericht zeggen niet zoveel, want wat is meer praktijkgericht dan een technische studie? Welke andere studierichtingen, met uitzondering van medicijnen, zijn zo direct in de maatschappelijke context te plaatsen?

Bovendien: stel dat de TU Delft in staat is de studierichtingen zo om te buigen dat zij volledig aansluiten bij de vrouwelijke leerstijl en interesses. Dan nog kan ervan worden uitgegaan dat de beroepspraktijk niet wezenlijk zal zijn veranderd en dat de afgestudeerde dames op de arbeidsmarkt zullen worden aangesproken op hun kwaliteiten om ook binnen een door mannen gedomineerde maatschappij hun vrouwtje te staan.

Maar je moet de resultaten van het onderzoek ver achter je laten om over de oorzaak van de gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke studenten aan de TU Delft een uitspraak te kunnen doen.

Wat is er naar aanleiding van de onderzoekresultaten wèl te concluderen? Dat er nog steeds te weinig meisjes techniek studeren. Dat vrouwelijke en mannelijke studenten baat zullen hebben bij een betere studeerbaarheid, bij meer aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs, bij een meer directe terugkoppeling van studie en resultaat. En verder: dat onderzoek naar de verschillen tussen vrouwelijke en mannelijke studenten lang duurt en weinig oplevert.

(De auteur is hoofd onderwijs en onderzoek van de faculteit Civiele Techniek en mede-auteur van de onderwijsnota van de Emancipatiecommisie in 1991)

Moet er iets aan de opleidingen in Delft veranderen om het voor vrouwen aantrekkelijker te maken hier een ingenieursopleiding te volgen? Onlangs verscheen hierover, na drie jaar studie, een onderzoeksrapport van het SCO-Kohnstamm Instituut in Amsterdam. Conclusie (zie ook Delta nummer 19): nader onderzoek is noodzakelijk. Een recensie.
Iet Buijzer

Ruim drieëneenhalf jaar geleden, in oktober 1991, bracht de Emancipatiecommissie van de TU Delft haar onderwijsnota uit. Daarin werd aangegeven dat de studierendementen van vrouwelijke en mannelijke studenten over het algemeen niet ver uiteen liggen, en dat – waar dit wel het geval is – de statistische informatie niet betrouwbaar is door de kleine aantallen vrouwen in enkele studierichtingen.

Toch waren deze harde gegevens op zich geen aanleiding voor de Emancipatiecommissie om ‘hoera’ te roepen. Afgaand op allerlei onderzoek over de socialisatie van mannen en vrouwen, en de mechanismen die daarbij in de opvoeding, op school en (dus ook) op de TU een rol spelen, stelde de Emancipatiecommissie in haar onderwijsnota dat vrouwen op een andere manier worden aangesproken dan mannen, op een andere manier leren en andere zaken in de studie interessant vinden.

Vrouwen zouden meer behoefte hebben aan een praktijkgericht gestructureerde opleiding. De TU Delft, zo stelde de Emancipatiecommissie verder, is een mannenmaatschappij en de studies van de TU Delft sluiten daarom meer aan bij de mannelijke leerstijlen en interesses dan bij de vrouwelijke. Daarnaast signaleerde de Emancipatiecommissie het probleem van de kleine aantallen vrouwelijke studenten, wat vooral in de contacten tussen student en docent en tussen studenten onderling een handicap oplevert: de vrouwelijke student is altijd zichtbaar, nooit anoniem.
Toetsen

Op basis van deze veronderstellingen suggereerde de Emancipatiecommissie toen een aantal maatregelen, maar stelde tevens – en terecht – dat het wellicht verstandig was eerst te toetsen hoe het nu feitelijk aan de TU Delft gesteld is, en of de veronderstellingen uit de literatuur ook hier gelden. Het door de Emancipatiecommissie voorgestelde onderzoek zou vooral praktisch moeten zijn en zich moeten richten op vragen als: zijn de leermiddelen vrouwvriendelijk? In hoeverre sluiten de onderwijsvormen aan op de vrouwelijke en mannelijke leerstijlen? Enzovoorts.

Het liep anders. Na een klein jaar, in september 1992, presenteerde het college van bestuur een voorstel aan de universiteitsraad om onderzoek te laten verrichten naar verschillen in studieresultaten tussen jongens en meisjes en naar verschillen in inspanningen van jongens en meisjes om tot vergelijkbare resultaten te komen.

Dat onderzoekrapport ligt er nu. Om kort te gaan: er zijn géénsignificante verschillen in studieresultaten tussen vrouwelijke en mannelijke studenten geconstateerd, noch in inspanningen om tot die resultaten te komen. Wat betekent dat? Is de TU Delft niet zo mannelijk gedomineerd als gedacht (want anders zouden de dames wel méér inspanning in de studie moeten steken dan hun mannelijke collega-studenten om dezelfde resultaten te bereiken)? Of: hebben de dames die de TU Delft binnenkomen zich al de mannelijke leerstijl eigen gemaakt, hebben zij al ‘mannelijke’ interesses, enzovoort? Of: zijn de verschillen tussen mannen onderling en vrouwen onderling groter dan de verschillen tussen mannen en vrouwen?
Veronderstellingen

Op basis van het onderzoek valt hier geen uitspraak over te doen, het blijven veronderstellingen. En, als we met veronderstellingen moeten leven, kan ik wel zeggen dat de laatste mij het meest aanspreekt. Niet omdat dat ‘lekker makkelijk’ is, en het onderwijs-emancipatiebeleid overbodig maakt, maar omdat het voor vrouwen en mannen binnen de TU Delft en in de techniek het meest perspectief biedt.

Het zou geen eenvoudige taak zijn om de studierichtingen zo om te buigen dat ze aansluiten bij de vrouwelijke in plaats van de mannelijke leerstijl. Vooral niet omdat niet eenvoudig te duiden is wat nu precies onder die vrouwelijke en die mannelijke leerstijl moet worden verstaan. De kreten praktijk- en contextgericht zeggen niet zoveel, want wat is meer praktijkgericht dan een technische studie? Welke andere studierichtingen, met uitzondering van medicijnen, zijn zo direct in de maatschappelijke context te plaatsen?

Bovendien: stel dat de TU Delft in staat is de studierichtingen zo om te buigen dat zij volledig aansluiten bij de vrouwelijke leerstijl en interesses. Dan nog kan ervan worden uitgegaan dat de beroepspraktijk niet wezenlijk zal zijn veranderd en dat de afgestudeerde dames op de arbeidsmarkt zullen worden aangesproken op hun kwaliteiten om ook binnen een door mannen gedomineerde maatschappij hun vrouwtje te staan.

Maar je moet de resultaten van het onderzoek ver achter je laten om over de oorzaak van de gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke studenten aan de TU Delft een uitspraak te kunnen doen.

Wat is er naar aanleiding van de onderzoekresultaten wèl te concluderen? Dat er nog steeds te weinig meisjes techniek studeren. Dat vrouwelijke en mannelijke studenten baat zullen hebben bij een betere studeerbaarheid, bij meer aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs, bij een meer directe terugkoppeling van studie en resultaat. En verder: dat onderzoek naar de verschillen tussen vrouwelijke en mannelijke studenten lang duurt en weinig oplevert.

(De auteur is hoofd onderwijs en onderzoek van de faculteit Civiele Techniek en mede-auteur van de onderwijsnota van de Emancipatiecommisie in 1991)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.