De geschiedenis van Delft is onlosmakelijk verbonden met het weven van stoffen. En dan hebben we het voornamelijk over wol en linnen. Onder de titel ‘Delft (ver)Weven met Techniek’ loopt in het Techniek Museum een tentoonstelling waarin een overzicht wordt gegeven van het weefproces, van het spinnen van draad tot en met diverse kunstprodukten.
Vanaf de jaren zestig is de textielindustrie, die in Nederland was geconcentreerd in Enschede en Tilburg, uitgeweken naar lage-lonenlanden. Frappant genoeg vond er in de vorige eeuw een vergelijkbare ontwikkeling plaats, want toen werd de binnenlandse produktie goeddeels overgeheveld van het westen naar het minder welvarende oosten en zuiden van het land. Van oudsher was deze nijverheid namelijk gevestigd in steden als Delft en Leiden.
Het lakenweven behoorde samen met de handel en het bierbrouwen al vanaf het ontstaan van Delft tot de belangrijkste economische activiteiten. Dat werd bestendigd door de komst in 1342 van staalmeesters die het laken (een wollen stof) keurden op kwaliteit. In de binnenstad zijn nog veel straten te vinden waarvan de namen getuigenis afleggen van deze nijverheid die voornamelijk thuis werd beoefend, zoals de Voldersgracht, de Verwersdijk en het Lakenraam.
De textielnijverheid werd niet alleen vereeuwigd in straatnamen, maar verrijkte ook de Nederlandse taal met tal van uitdrukkingen. ‘Van hetzelfde laken een pak’, ‘op de keper beschouwd’ of ‘schering en inslag’ spreken voor zich. Minder voor de hand liggend is een zegswijze als ‘op zijn falie krijgen’. Een ‘falie’ is een doek van zwarte stof waarmee vrouwen hun hoofd bedekten of die ze om de schouders droegen. Vrij vertaald betekent de uitdrukking dan ook ‘een klets op je kop krijgen’.
Innovaties
In de loop van de geschiedenis onderging de textielnijverheid onder invloed van technische innovaties veel veranderingen. Ook de immigratie van buitenlanders zorgde voor belangrijke impulsen, net zoals allochtonen met de oprichting van naai-ateliers recentelijk de bedrijfstak nieuw leven hebben ingeblazen. Zo brachten in de zestiende eeuw uitgeweken Vlamingen hun kennis van het tappisserieweven mee naar Nederland, dat in Delft onder meer werd beoefend in het atelier van François Spiering.
De expositie ‘Delft (ver)Weven met Techniek’, die is samengesteld door Caroline Nieuwendijk, educatief en pr-medewerkster van het Techniek Museum, is opgehangen aan vier thema’s. Het eerste gaat over de totstandkoming van laken. Hoe men met behulp van een spinnewiel een draad van ruwe schapenvacht spint is gemakkelijk te bevatten. Minder inzichtelijk is het functioneren van een weefgetouw. In het museum staan er verschillende typen vanopgesteld waarmee gedurende de expositie regelmatig demonstraties worden gegeven. Door de wirwar van draden geeft het vernuftige apparaat het geheim van zijn werking moeilijk prijs, maar een kind kan zien dat het maken van een kledingstuk erg arbeidsintensief is.
In het museum worden ook demonstraties gegeven van de produktie van vilt, een stof waar bijvoorbeeld hoeden van worden gemaakt. Ook hiervan is wol de basisstof. Dat wordt eerst gewassen, vervolgens gekaard, waarbij men met een borstel de vezels in één richting kamt, en ten slotte gevild. Dit laatste houdt in dat je de stof met water en zeep net zo lang wrijft en aandrukt totdat er een hecht weefsel ontstaat. Bijzonder aan vilt is dat het puur met de handen kan worden geproduceerd, zonder gebruikmaking van gereedschap. In Mongolië maakt men er op deze wijze nog steeds tenten van.
Damast
Naast laken hielden de inwoners van Delft zich ook bezig met de vervaardiging van linnen op basis van vlas, het tweede thema van de expositie. Vlas is één van de oudste plantaardige stoffen waarvan textiel wordt geproduceerd. Er is zelfs een linnen jurk teruggevonden afkomstig uit het oude Egypte. Op de expositie zijn de verschillende fasen van het produktieproces, van onbewerkte vlasstengels tot en met de gesponnen draden, te aanschouwen. Ook wordt aandacht besteed aan damast, een bedrukte en sterkere vorm van linnen waarvan onder meer tafelkleden en servetten worden gemaakt.
Linnen is aanmerkelijk steviger dan wol, ofschoon draden van hetzelfde materiaal in sterkte kunnen verschillen. Op de voormalige Technologische Hogeschool werd dat met meetinstrumenten vastgesteld. Dat vond plaats in het werktuigbouwkundig laboratorium dat was gehuisvest in het gebouw van het huidige Techniek Museum. De apparaten waarmee de weefsels werden getest vormen het derde thema van de tentoonstelling. Er staat een garendynamometer opgesteld voor het meten van de sterkte van garen. De weefselsterkte mat men door na te gaan na hoeveel keren buigen de stof doormidden breekt.
Het laatste thema heeft betrekking op de vervaardiging van kunstprodukten van textiel. Er hangen een aantal prachtige wollen wandkleden, zoals de ‘Madonna’ van Gerdien Barendregt en de ‘Gele Vogel’ van Paula Dietz. Ze laten zien dat traditionele weefseltechnieken zich uitstekend lenen voor eigentijdse kunstbeoefening, zowel in figuratieve als in abstracte vorm.
Bovendien is textiel niet alleen geschikt voor het maken van wand- of vloerkleden maar ook van driedimensionale objecten, zoals valt af te lezen uit het veelsoortige en boeiende werk van Marina L. van Dobben de Bruyn. Toch rust er in de gevestigde kunstwereld nog een taboe op het werken met textiel. Maar al te vaak draagt het een stigma van huisvlijt en wordt het op één hoop gegooid met punniken. Eén van de aardige aspecten van de expositie is dan ook dat ze het weven presenteert als een volwaardige techniek met een lange historie die zich voortdurend aanpast aan de eisen van de tijd.
De tentoonstelling ‘Delft (ver)Weven met Techniek’ is nog t/m 28 juli te bezichtigen in Techniek Museum Delft.
De geschiedenis van Delft is onlosmakelijk verbonden met het weven van stoffen. En dan hebben we het voornamelijk over wol en linnen. Onder de titel ‘Delft (ver)Weven met Techniek’ loopt in het Techniek Museum een tentoonstelling waarin een overzicht wordt gegeven van het weefproces, van het spinnen van draad tot en met diverse kunstprodukten.
Vanaf de jaren zestig is de textielindustrie, die in Nederland was geconcentreerd in Enschede en Tilburg, uitgeweken naar lage-lonenlanden. Frappant genoeg vond er in de vorige eeuw een vergelijkbare ontwikkeling plaats, want toen werd de binnenlandse produktie goeddeels overgeheveld van het westen naar het minder welvarende oosten en zuiden van het land. Van oudsher was deze nijverheid namelijk gevestigd in steden als Delft en Leiden.
Het lakenweven behoorde samen met de handel en het bierbrouwen al vanaf het ontstaan van Delft tot de belangrijkste economische activiteiten. Dat werd bestendigd door de komst in 1342 van staalmeesters die het laken (een wollen stof) keurden op kwaliteit. In de binnenstad zijn nog veel straten te vinden waarvan de namen getuigenis afleggen van deze nijverheid die voornamelijk thuis werd beoefend, zoals de Voldersgracht, de Verwersdijk en het Lakenraam.
De textielnijverheid werd niet alleen vereeuwigd in straatnamen, maar verrijkte ook de Nederlandse taal met tal van uitdrukkingen. ‘Van hetzelfde laken een pak’, ‘op de keper beschouwd’ of ‘schering en inslag’ spreken voor zich. Minder voor de hand liggend is een zegswijze als ‘op zijn falie krijgen’. Een ‘falie’ is een doek van zwarte stof waarmee vrouwen hun hoofd bedekten of die ze om de schouders droegen. Vrij vertaald betekent de uitdrukking dan ook ‘een klets op je kop krijgen’.
Innovaties
In de loop van de geschiedenis onderging de textielnijverheid onder invloed van technische innovaties veel veranderingen. Ook de immigratie van buitenlanders zorgde voor belangrijke impulsen, net zoals allochtonen met de oprichting van naai-ateliers recentelijk de bedrijfstak nieuw leven hebben ingeblazen. Zo brachten in de zestiende eeuw uitgeweken Vlamingen hun kennis van het tappisserieweven mee naar Nederland, dat in Delft onder meer werd beoefend in het atelier van François Spiering.
De expositie ‘Delft (ver)Weven met Techniek’, die is samengesteld door Caroline Nieuwendijk, educatief en pr-medewerkster van het Techniek Museum, is opgehangen aan vier thema’s. Het eerste gaat over de totstandkoming van laken. Hoe men met behulp van een spinnewiel een draad van ruwe schapenvacht spint is gemakkelijk te bevatten. Minder inzichtelijk is het functioneren van een weefgetouw. In het museum staan er verschillende typen vanopgesteld waarmee gedurende de expositie regelmatig demonstraties worden gegeven. Door de wirwar van draden geeft het vernuftige apparaat het geheim van zijn werking moeilijk prijs, maar een kind kan zien dat het maken van een kledingstuk erg arbeidsintensief is.
In het museum worden ook demonstraties gegeven van de produktie van vilt, een stof waar bijvoorbeeld hoeden van worden gemaakt. Ook hiervan is wol de basisstof. Dat wordt eerst gewassen, vervolgens gekaard, waarbij men met een borstel de vezels in één richting kamt, en ten slotte gevild. Dit laatste houdt in dat je de stof met water en zeep net zo lang wrijft en aandrukt totdat er een hecht weefsel ontstaat. Bijzonder aan vilt is dat het puur met de handen kan worden geproduceerd, zonder gebruikmaking van gereedschap. In Mongolië maakt men er op deze wijze nog steeds tenten van.
Damast
Naast laken hielden de inwoners van Delft zich ook bezig met de vervaardiging van linnen op basis van vlas, het tweede thema van de expositie. Vlas is één van de oudste plantaardige stoffen waarvan textiel wordt geproduceerd. Er is zelfs een linnen jurk teruggevonden afkomstig uit het oude Egypte. Op de expositie zijn de verschillende fasen van het produktieproces, van onbewerkte vlasstengels tot en met de gesponnen draden, te aanschouwen. Ook wordt aandacht besteed aan damast, een bedrukte en sterkere vorm van linnen waarvan onder meer tafelkleden en servetten worden gemaakt.
Linnen is aanmerkelijk steviger dan wol, ofschoon draden van hetzelfde materiaal in sterkte kunnen verschillen. Op de voormalige Technologische Hogeschool werd dat met meetinstrumenten vastgesteld. Dat vond plaats in het werktuigbouwkundig laboratorium dat was gehuisvest in het gebouw van het huidige Techniek Museum. De apparaten waarmee de weefsels werden getest vormen het derde thema van de tentoonstelling. Er staat een garendynamometer opgesteld voor het meten van de sterkte van garen. De weefselsterkte mat men door na te gaan na hoeveel keren buigen de stof doormidden breekt.
Het laatste thema heeft betrekking op de vervaardiging van kunstprodukten van textiel. Er hangen een aantal prachtige wollen wandkleden, zoals de ‘Madonna’ van Gerdien Barendregt en de ‘Gele Vogel’ van Paula Dietz. Ze laten zien dat traditionele weefseltechnieken zich uitstekend lenen voor eigentijdse kunstbeoefening, zowel in figuratieve als in abstracte vorm.
Bovendien is textiel niet alleen geschikt voor het maken van wand- of vloerkleden maar ook van driedimensionale objecten, zoals valt af te lezen uit het veelsoortige en boeiende werk van Marina L. van Dobben de Bruyn. Toch rust er in de gevestigde kunstwereld nog een taboe op het werken met textiel. Maar al te vaak draagt het een stigma van huisvlijt en wordt het op één hoop gegooid met punniken. Eén van de aardige aspecten van de expositie is dan ook dat ze het weven presenteert als een volwaardige techniek met een lange historie die zich voortdurend aanpast aan de eisen van de tijd.
De tentoonstelling ‘Delft (ver)Weven met Techniek’ is nog t/m 28 juli te bezichtigen in Techniek Museum Delft.
Comments are closed.