De huidige universiteit is er uitsluitend op uit studenten voldoendes te laten halen. Het is weer bal voor aankomende studenten: ze worden de komende weken door alle universiteiten als koninkjes en koninginnetjes ontvangen, met als doel ze over de streep te trekken om toch vooral hier te komen studeren, want aan onze universiteit begint je persoonlijke victorie.
Onlangs was de TU Delft aan de beurt om haar deuren te openen voor een nieuwe generatie studenten. Zij werden geworven met de slogan ‘Verbeter je techniek’, een slogan die werd ondersteund door een sensuele foto van een ontbloot meisje op haar rug gezien, dat met haar buik tegen een jongen aanstaat, die op zijn beurt probeert het haakje van de beha van het meisje los te peuteren.
Een leuke woordspeling met het begrip ’techniek’, maar willen we niet liever studenten die geïnteresseerd zijn in techniek; die geïnteresseerd zijn in de manier waarop techniek kan bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen? En willen we niet ook de meisjes aanspreken om aan de TU Delft te komen studeren?
Studenten in Delft – in die zin is de voorlichtingscampagne geen uitzondering – worden nauwelijks aangesproken op het reflecteren op het dagelijkse belang en de dagelijkse problemen van techniek. Natuurlijk zijn er campagnes met nationale uitstraling, zoals nu de gastcolleges van Arnon Grunberg, maar in z’n algemeenheid worden studenten niet maatschappelijk uitgedaagd. Studenten komen ook niet naar Delft om dat te leren, dat maken ze wel duidelijk: zij komen naar Delft voor de techniek en niet voor geschiedenis, maatschappelijke aspecten en filosofie.
Veel onvoldoendes
Voor het vak dat ik doceer, geschiedenis en maatschappelijke aspecten van techniek, moeten studenten veelal het enige essay uit hun opleiding schrijven. In dat essay kom ik naast goede ook de meest groteske formuleringen tegen, zoals: “De wereld heeft tot nu toe altijd vredelievend naast elkaar geleefd. Maar nu is er het internet met grote privacy problemen.” Of: “Biometrie is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat er geen terroristen meer in Nederland kunnen komen.” Of ze vragen tijdens college wat een kolonie is, als het gaat om de digitale kloof tussen het rijke Noorden en het arme Zuiden. Afgezien van de literaire kwaliteit is het duidelijk dat veel studenten absoluut niet in staat zijn de krant kritisch te lezen, dat ze de meest basale kennis ontberen over de Nederlandse staatsinrichting (zo valt regelmatig te lezen dat de politie strengere wetten zou moeten opstellen), over de geschiedenis van Nederland en dat ze in z’n algemeenheid qua sociologie niet verder kunnen denken dan de eigen groep (“De Nederlandse bevolking kopieert illegaal muziek” valt in menig informatica-essay te lezen). Voorts valt op dat alle verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen bij de overheid wordt gelegd.
Ik geef veel onvoldoendes. Ik haal regelmatig de vijftig procent voldoende niet. Het blijkt nogal een klus te zijn om studenten ervan te overtuigen dat het resultaat van een maatschappelijk vak niet hetzelfde is als de uitkomst van een gesprek aan de borreltafel. Soms weet ik niet meer waar ik moet beginnen met het overdragen van kennis: ik kan wel staatsinrichting gaan geven, maar dat staat in geen enkele eindterm, dus dat is niet de bedoeling. Hogere slagingspercentages behalen is een enorme toer. Daarbij is het noodzakelijk dat de universiteit blijft staan voor een bepaald minimumniveau.
Wie schetst mijn verbazing dat op een onderwijsdag voor alle docenten van een opleiding de enige aanwezige onderwijskundige – zelf gevrijwaard van onderwijs – stelt dat wij, docenten, dienstenleveranciers zijn, waarbij we duidelijk onze producten moeten omschrijven, zodat de studenten goed weten wat ze kopen. De student is koning! Wij zullen als opleiding niet geaccrediteerd worden, als wij niet per college aangeven welke stof behandeld wordt, wat de eindtermen zijn, wat de student na dat ene college-uur moet kunnen.
Onderwijskwaliteit wordt steeds meer bepaald door de student; en onderwijsadviseurs – die als bureaucraten evaluatiegesprekjes voeren met studenten – nemen regelmatig de mening van studenten over zonder de docent daarbij te raadplegen. De grootste gotspe die ik heb meegemaakt in dit verband, was dat ik in een onderwijsevaluatieprocedure mijn vak moest verdedigen tegen studentenkritiek geleverd door één student van de tweehonderd deelnemers (meer had de onderwijsadviseur niet kunnen vinden) die nooit op college was geweest. Als wij op de universiteit er niet voor zorgen dat evaluatieprocedures dienen om het niveau van het onderwijs te handhaven, zullen wij, docenten, uiteindelijk bakkers worden van broodjes waarover de klant het laatste woord heeft.
Een nieuwe beleidslijn op één van de faculteiten is dat zestig procent van de studenten voor elk vak moet slagen, en dat je je als docent moet verantwoorden tegenover de faculteit als je dat percentage niet haalt. De mangel is duidelijk. Bij lage slagingspercentages zijn niet langer alleen de studenten boos (ik zal de lezer de toon van veel e-mails besparen) maar nu ook het bestuur van deze faculteit. Ik moet dus als docent zorgen dat ik mijn slagingspercentages op orde krijg, want anders heb ik steeds problemen.
De grote vraag is natuurlijk hoe ik dat zou moeten doen. Komen die lage slagingspercentages werkelijk door gebrekkige onderwijskwaliteit van mijn kant? Ik kan nog zo vaak op onderwijskundige cursus gaan (natuurlijk een veelgehoord advies van onderwijskundigen) – als studenten niet weten dat er in de geschiedenis oorlogen zijn geweest, halen ze bij mij geen voldoende met hun essay.
Een ander advies is, dat ik niet langer dan tien minuten mag praten tijdens hoorcollege, want daarna zijn de studenten het luisteren moe. Activerend onderwijs is het toverwoord. Als docent moet ik studenten steeds infantieler behandelen: tien minuten een begrip uitleggen, dan een oefeningetje, dan een oefententamenvraag, dan nog een begrip, en dan pauze. Geen grote verhalen meer, nauwelijks meer kennisoverdracht, maar projecten waarin vaardigheden geoefend kunnen worden, waarvan het verzamelen van informatie een van de belangrijkste is.
Ongemotiveerd gedrag
Het is voor mij een groot persoonlijk dilemma dat wellicht veel docenten op de werkvloer zullen herkennen: hoe gedetailleerder wij docenten moeten aangeven wat wij behandelen, hoe berekenender studenten worden bij het voorbereiden van tentamens. Hoe meer wij toelaten dat studenten niet zelfstandig hoeven leren denken, hoe minder zij dat zullen willen leren. Het systeem honoreert ongemotiveerd gedrag. Het is een self-fulfilling prophecy, de goed functionerende enkeling daargelaten.
Alles grijpt in elkaar: minder kennisoverdracht op de middelbare school (anders zouden studenten weten wat een kolonie is), nieuwe accreditatieprocedures voor wetenschappelijke opleidingen die hun bureaucratische weerga niet kennen, faculteiten die modderen met enorme uitval van studenten wat hun veel geld kost, de tredmolen van visitaties en onderwijshervormingen, internationalisering van het onderwijs waardoor steeds meer studenten het Nederlands niet machtig zijn, ook in de bachelorsfase, grote druk op docenten om te publiceren (dus hoe meer tijd je aan onderwijs besteedt hoe slechter het is voor je carriÈre).
Selectie aan de poort, noch cursussen theatertechniek kunnen gebrek aan kwaliteit oplossen. De universiteit zou kunnen beginnen met voorlichtingscampagnes die studenten aanspreken op hun intellectuele niveau in plaats van op hun onderbuik.
Dr.ir. Adrienne van den Bogaard is universitair docent geschiedenis en maatschappelijke aspecten van techniek aan de TU Delft. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad.
(Illustratie: Floris Wiegerinck)
Het is weer bal voor aankomende studenten: ze worden de komende weken door alle universiteiten als koninkjes en koninginnetjes ontvangen, met als doel ze over de streep te trekken om toch vooral hier te komen studeren, want aan onze universiteit begint je persoonlijke victorie. Onlangs was de TU Delft aan de beurt om haar deuren te openen voor een nieuwe generatie studenten. Zij werden geworven met de slogan ‘Verbeter je techniek’, een slogan die werd ondersteund door een sensuele foto van een ontbloot meisje op haar rug gezien, dat met haar buik tegen een jongen aanstaat, die op zijn beurt probeert het haakje van de beha van het meisje los te peuteren.
Een leuke woordspeling met het begrip ’techniek’, maar willen we niet liever studenten die geïnteresseerd zijn in techniek; die geïnteresseerd zijn in de manier waarop techniek kan bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen? En willen we niet ook de meisjes aanspreken om aan de TU Delft te komen studeren?
Studenten in Delft – in die zin is de voorlichtingscampagne geen uitzondering – worden nauwelijks aangesproken op het reflecteren op het dagelijkse belang en de dagelijkse problemen van techniek. Natuurlijk zijn er campagnes met nationale uitstraling, zoals nu de gastcolleges van Arnon Grunberg, maar in z’n algemeenheid worden studenten niet maatschappelijk uitgedaagd. Studenten komen ook niet naar Delft om dat te leren, dat maken ze wel duidelijk: zij komen naar Delft voor de techniek en niet voor geschiedenis, maatschappelijke aspecten en filosofie.
Veel onvoldoendes
Voor het vak dat ik doceer, geschiedenis en maatschappelijke aspecten van techniek, moeten studenten veelal het enige essay uit hun opleiding schrijven. In dat essay kom ik naast goede ook de meest groteske formuleringen tegen, zoals: “De wereld heeft tot nu toe altijd vredelievend naast elkaar geleefd. Maar nu is er het internet met grote privacy problemen.” Of: “Biometrie is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat er geen terroristen meer in Nederland kunnen komen.” Of ze vragen tijdens college wat een kolonie is, als het gaat om de digitale kloof tussen het rijke Noorden en het arme Zuiden. Afgezien van de literaire kwaliteit is het duidelijk dat veel studenten absoluut niet in staat zijn de krant kritisch te lezen, dat ze de meest basale kennis ontberen over de Nederlandse staatsinrichting (zo valt regelmatig te lezen dat de politie strengere wetten zou moeten opstellen), over de geschiedenis van Nederland en dat ze in z’n algemeenheid qua sociologie niet verder kunnen denken dan de eigen groep (“De Nederlandse bevolking kopieert illegaal muziek” valt in menig informatica-essay te lezen). Voorts valt op dat alle verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen bij de overheid wordt gelegd.
Ik geef veel onvoldoendes. Ik haal regelmatig de vijftig procent voldoende niet. Het blijkt nogal een klus te zijn om studenten ervan te overtuigen dat het resultaat van een maatschappelijk vak niet hetzelfde is als de uitkomst van een gesprek aan de borreltafel. Soms weet ik niet meer waar ik moet beginnen met het overdragen van kennis: ik kan wel staatsinrichting gaan geven, maar dat staat in geen enkele eindterm, dus dat is niet de bedoeling. Hogere slagingspercentages behalen is een enorme toer. Daarbij is het noodzakelijk dat de universiteit blijft staan voor een bepaald minimumniveau.
Wie schetst mijn verbazing dat op een onderwijsdag voor alle docenten van een opleiding de enige aanwezige onderwijskundige – zelf gevrijwaard van onderwijs – stelt dat wij, docenten, dienstenleveranciers zijn, waarbij we duidelijk onze producten moeten omschrijven, zodat de studenten goed weten wat ze kopen. De student is koning! Wij zullen als opleiding niet geaccrediteerd worden, als wij niet per college aangeven welke stof behandeld wordt, wat de eindtermen zijn, wat de student na dat ene college-uur moet kunnen.
Onderwijskwaliteit wordt steeds meer bepaald door de student; en onderwijsadviseurs – die als bureaucraten evaluatiegesprekjes voeren met studenten – nemen regelmatig de mening van studenten over zonder de docent daarbij te raadplegen. De grootste gotspe die ik heb meegemaakt in dit verband, was dat ik in een onderwijsevaluatieprocedure mijn vak moest verdedigen tegen studentenkritiek geleverd door één student van de tweehonderd deelnemers (meer had de onderwijsadviseur niet kunnen vinden) die nooit op college was geweest. Als wij op de universiteit er niet voor zorgen dat evaluatieprocedures dienen om het niveau van het onderwijs te handhaven, zullen wij, docenten, uiteindelijk bakkers worden van broodjes waarover de klant het laatste woord heeft.
Een nieuwe beleidslijn op één van de faculteiten is dat zestig procent van de studenten voor elk vak moet slagen, en dat je je als docent moet verantwoorden tegenover de faculteit als je dat percentage niet haalt. De mangel is duidelijk. Bij lage slagingspercentages zijn niet langer alleen de studenten boos (ik zal de lezer de toon van veel e-mails besparen) maar nu ook het bestuur van deze faculteit. Ik moet dus als docent zorgen dat ik mijn slagingspercentages op orde krijg, want anders heb ik steeds problemen.
De grote vraag is natuurlijk hoe ik dat zou moeten doen. Komen die lage slagingspercentages werkelijk door gebrekkige onderwijskwaliteit van mijn kant? Ik kan nog zo vaak op onderwijskundige cursus gaan (natuurlijk een veelgehoord advies van onderwijskundigen) – als studenten niet weten dat er in de geschiedenis oorlogen zijn geweest, halen ze bij mij geen voldoende met hun essay.
Een ander advies is, dat ik niet langer dan tien minuten mag praten tijdens hoorcollege, want daarna zijn de studenten het luisteren moe. Activerend onderwijs is het toverwoord. Als docent moet ik studenten steeds infantieler behandelen: tien minuten een begrip uitleggen, dan een oefeningetje, dan een oefententamenvraag, dan nog een begrip, en dan pauze. Geen grote verhalen meer, nauwelijks meer kennisoverdracht, maar projecten waarin vaardigheden geoefend kunnen worden, waarvan het verzamelen van informatie een van de belangrijkste is.
Ongemotiveerd gedrag
Het is voor mij een groot persoonlijk dilemma dat wellicht veel docenten op de werkvloer zullen herkennen: hoe gedetailleerder wij docenten moeten aangeven wat wij behandelen, hoe berekenender studenten worden bij het voorbereiden van tentamens. Hoe meer wij toelaten dat studenten niet zelfstandig hoeven leren denken, hoe minder zij dat zullen willen leren. Het systeem honoreert ongemotiveerd gedrag. Het is een self-fulfilling prophecy, de goed functionerende enkeling daargelaten.
Alles grijpt in elkaar: minder kennisoverdracht op de middelbare school (anders zouden studenten weten wat een kolonie is), nieuwe accreditatieprocedures voor wetenschappelijke opleidingen die hun bureaucratische weerga niet kennen, faculteiten die modderen met enorme uitval van studenten wat hun veel geld kost, de tredmolen van visitaties en onderwijshervormingen, internationalisering van het onderwijs waardoor steeds meer studenten het Nederlands niet machtig zijn, ook in de bachelorsfase, grote druk op docenten om te publiceren (dus hoe meer tijd je aan onderwijs besteedt hoe slechter het is voor je carriÈre).
Selectie aan de poort, noch cursussen theatertechniek kunnen gebrek aan kwaliteit oplossen. De universiteit zou kunnen beginnen met voorlichtingscampagnes die studenten aanspreken op hun intellectuele niveau in plaats van op hun onderbuik.
Dr.ir. Adrienne van den Bogaard is universitair docent geschiedenis en maatschappelijke aspecten van techniek aan de TU Delft. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad.
(Illustratie: Floris Wiegerinck)
Comments are closed.