Het kost hogescholen veel moeite om nieuwe, hoogopgeleide docenten aan zich te binden. Een flink deel van hen vertrekt alweer snel, vaak uit onvrede over hun baan en de bureaucratie op hogescholen.
Het hbo heeft met het ministerie afgesproken dat in 2016 minstens tachtig procent van de docenten over een master- of doctorsgraad moet beschikken. Uit de gisteren verschenen Arbeidsmarktmonitor voor personeel in het hbo blijkt dat hun aandeel tussen 2010 en 2012 is gestegen van 63 naar 67 procent.
Er moet dus nog het nodige gebeuren. De makkelijkste winst wordt geboekt bij het vervullen van vacatures. Zonder master- of doctorstitel op zak hebben sollicitanten nog maar weinig kans op een baan. Maar het blijkt hogescholen moeite te kosten om deze jonge hoogopgeleiden vast te houden.
Velen haken al binnen drie jaar af, staat in de monitor. Tijdelijke contracten zijn niet de belangrijkste reden. Eén op de drie nam zelf ontslag omdat ze hun baan niet uitdagend genoeg vonden. Ook waren ze ontevreden over de organisatie van de hogeschool: ze ergerden zich aan de bureaucratie en ‘het gebrek aan sturing en resultaatgerichtheid’.
Volgens arbeidsmarkt- en opleidingsfonds Zestor, dat het onderzoek liet uitvoeren, wordt het nog een hele toer om in de toekomst over voldoende hoogopgeleid personeel te beschikken.
José Muijres, bestuurder van de Algemene Onderwijsbond en vicevoorzitter van Zestor, noemt het snelle vertrek van jonge docenten jammer voor henzelf, maar ook voor het onderwijs. “Er is niets mis met wat mobiliteit, niet iedereen hoeft een leven lang in het onderwijs te werken. Maar dit gaat veel te snel. Het leidt tot versnippering van onderwijsteams en tot een hogere werkdruk bij vaste docenten die telkens nieuwe jonge collega’s moeten inwerken.”
Uit het onderzoek blijkt dat hbo-docenten met een master- of doctorsgraad minder tevreden zijn over hun werk dan collega’s die lager zijn opgeleid. Muijres: “Als hogescholen graag willen dat ze bij hen blijven werken, moeten ze kennelijk meer moeite doen om dat aantrekkelijk te maken.” Jonge docenten zouden meer vertrouwen en ruimte moeten krijgen, vindt ze: “Je ziet in de monitor dat ze vooral problemen hebben met zaken rondom het lesgeven: de vele administratieve regels waaraan ze zich moeten houden. Verantwoording afleggen voor wat je doet is natuurlijk belangrijk, maar het slaat nu een beetje door. De kerntaak van een docent is lesgeven en niet verslagleggen.”
Een andere blijk van vertrouwen zou een vaste aanstelling na een jaar zijn. “Dat is een mooie periode om elkaar te leren kennen. Nu komt zo’n vast contract vaak pas na drie jaar, of helemaal niet. Bij de Algemene Onderwijsbond zijn gevallen bekend van mensen die na drie jaar een paar maanden op straat worden gezet en dan weer opnieuw in tijdelijke dienst worden genomen.”
De hoeveelheid medewerkers met een tijdelijk contract in het hbo is volgens haar veel te groot. “Binnen een hogeschool is altijd wat flexibiliteit nodig, maar dertig procent tijdelijk personeel is echt overbodig.”
Ook Jan Willem Meinsma, voorzitter van de stichting Zestor en bestuurslid van de Hogeschool Windesheim, denkt dat er op het vlak van de tijdelijke contracten “significante verbeteringen” mogelijk zijn. Maar of dat de problemen van jonge docenten oplost, betwijfelt hij.
“Lesgeven is een aparte tak van sport. Het is een heel mooi vak, maar als het je niet blijkt te liggen is het beter als je weer opstapt, of je nu wel of geen vast contract hebt. Waar ik vooral mee worstel is dat jonge hbo-docenten vaak met hoge idealen in een setting terechtkomen waar veel dingen vastliggen, bijvoorbeeld in het onderwijs- en examenreglement. Dat is er in de afgelopen jaren niet soepeler op geworden. Die confrontatie met de stugge werkelijkheid zou denk ik minder hard zijn als beginners een goed inwerkprogramma krijgen. Nu worden ze vaak meteen in het diepe gegooid. Ook zouden docenten meer als teams moeten gaan opereren en tegen jonge docenten moeten zeggen: kom maar op met je nieuwe ideeën, in plaats van: het lukt je toch nooit om dat te veranderen.”
Meinsma denkt dat “trotse” docenten samen meer autonomie kunnen afdwingen. “Zij hebben vanzelf meer gezag en minder last van regeltjes.” Docenten die voortdurend het idee hebben dat ze zich moeten verantwoorden en steeds langere beoordelingsformulieren inleveren – ook als niemand dat van hen vraagt – pakken de ruimte die ze wettelijk hebben onvoldoende. “Daar kan nog veel winst worden geboekt. Ook startende docenten zullen daarvan profiteren.”
Comments are closed.