Hoe denken ze over wetenschap, religie, over het leven? Een serie portretten van Delftse hoogleraren die verder kijken dan de grenzen van hun vakgebied. Prof.dr.ir. J. Blaauwendraad is sinds 1986 hoogleraar toegepaste mechanica bij Civiele Techniek, en voormalig rector magnificus.
,,Aan het bestaan van God heb ik nooit getwijfeld. Daar heeft God me voor bewaard, zou je kunnen zeggen. Vanwaar die zekerheid? Door in zijn Woord te lezen en te bidden ervaar je als gelovige dat God persoonlijk tot jou spreekt, en dat Hij de waarheid in de bijbel geopenbaard heeft. Het zijn dingen die voor ons volkomen zekerheid hebben, zoals de nog altijd actuele zeventiende eeuwse geloofsbelijdenis dat zo mooi zegt.
Dat wil niet zeggen dat ik God permanent ervaar. In het begin gaat het geloof gepaard met warme gevoelens, tranen van blijdschap en een gevoel van overweldiging. Later rijpt je geloof en de emoties worden minder. Geloof en gevoel zijn niet hetzelfde. Bij een gerijpt gelovige heeft het gevoel plaatsgemaakt voor een heel diep vertrouwen en een besef van zekerheid. Soms is het gevoel terug. Als ik een goede preek hoor, zeg ik tegen mijn vrouw: ik ben er weer warm van geworden.
Ik ben lid van de Gereformeerde Gemeenten, een kerk die als zwaar bekend staat. Mijn wieg stond in de Gelderse Vallei, op de grens van Utrecht en Gelderland. Als jongen wilde ik veearts worden. Ik kom van een boerderij en heb veel nachtelijke operaties meegemaakt; schitterend vond ik dat. Maar omdat ik veel last had van bronchitis, werd het me ontraden. Als veearts moet je bij nacht en ontij mistig land in of stoffige stallen. Vervolgens raakte ik gefascineerd door bruggen, en vertrok op mijn zeventiende naar Delft om civiele techniek te studeren.
In die tijd – de jaren vijftig – gingen jongeren uit mijn kringen zelden studeren. Wie dat wel deed, koos vaak voor techniek. Het idee bestond namelijk dat dergelijke wetenschappen levensbeschouwelijk neutraal zijn. De gammawetenschappen waren verdacht, omdat er een mensbeeld werd uitgedragen dat in strijd was met de eigen opvattingen. Ook studies als natuurkunde en sterrenkunde vielen om die reden vaak af.
Maar tot mijn verrassing kreeg ik bij civiele techniek wel degelijk te maken met dingen waar ik moeite mee had. Techniek heeft natuurlijk een sterk ethische kant: zonder techniek geen massavernietigingswapens. En in mijn vak ontwerp je constructies waarvan je statistisch weet dat er bij de bouw mensen om zullen komen. Toch doen we het. Ook kreeg ik in mijn vak problemen met mijn opvattingen over de zondagsrust. Een aannemer kan natuurlijk niet tot maandag wachten met het invaren van een caisson, als het getij en het weer op zondagmiddag goed zijn.
Nuttigheidsdenken
Overigens emancipeert de reformatorische kring op dit moment heel snel. Het cultuurmijdende gedrag van enige decennia geleden is nauwelijks meer aanwezig. De betrokkenheid bij het moderne leven vind ik soms wel eens griezelig groot worden. Onze jongeren beseffen minder sterk dan vroeger dat wij een vreemdeling op aarde zijn, op doorreis. Ik sta er wel achter dat gereformeerde jongens en meisjes nu voor vrijwel alle studies kiezen: ook natuurkunde, psychologie en politicologie. Ik denk dat het geloof en het beoefenen van welke wetenschap dan ook elkaar niet in de weg staan.
Het probleem is dat veel wetenschappen over hun grenzen heen stappen. De natuurkunde onderzoekt bijvoorbeeld de materiële werkelijkheid: deeltjes en energie. De materiële werkelijkheid is maar een deel van de werkelijkheid; natuurkunde gaat niet over liefde, genegenheid of over God. Fysici moeten ook niet de pretentie hebben metafysische uitspraken te doen. Ik lees graag literatuur waarin ons werk als wetenschapsbeoefenaars en technici kritisch wordt bevraagd. Daarom vind ik de relativerende boeken van de Delftse emeritus-hoogleraar Arie van den Beukel zo mooi.
Als de wetenschappen bij hun leest blijven, is er geen enkel probleem om daar als christen aan mee te doen. Maar helaas zijn veel wetenschappers niet bezig met alleen maar waarnemen en daaruit volstrekt onbevooroordeelde conclusies trekken. Wetenschappers hebben een verwachting, of hebben óók een geloof. Voor velen is dat kennelijk de wens te bewijzen dat God niet bestaat.
Natuurwetenschap en techniek kunnen geen adequate grondslag bieden voor een wereldbeschouwing of voor ethiek. De natuurwetenschap heeft de traditionele opvatting over het ontstaan van de aarde verdrongen. Maar daarmee heeft zij ook de ethische code laten wegvallen die bij die bijbelse visie hoort. Een vervanging biedt zij echter niet, zoals de bekende Nederlandse natuurkundige Casimir in zijn recente boek ‘Mens en Kosmos’ schrijft.
Het nuttigheidsdenken heeft dit gat opgevuld en is gaan overheersen. Dat zie je zelfs aan universiteiten. Ik kan me echter goed vinden in de uitspraak van Casimir dat het niet-toepasbare en niet-nuttige het belangrijkste deel van onze cultuur vormen. Soms vind ik het best jammer dat mijn eigen colleges over de mechanica van constructies zich er niet goed voor lenen om iets meer reflectie op dit gebied aan de studenten door te geven.
Verdediging
We leven nu in een periode waarin God zich lijkt terug te trekken. Vroeger was het heel gewoon dat drie of vier van de tien hoogleraren voor de lunch om stilte vroegen voor een tafelgebed. Dat komt nu niet meer voor, en dat vind ik best vervelend. Ook de zondagsrust verdwijnt steeds meer uit onze cultuur.
Toen ik als rector benoemd zou worden, heb ik eerst met de benoemingscommissie en Nico de Voogd een goed gesprek gevoerd over mijn christelijke principes. We willen je toch, zeiden ze. Toch kon Nico niet nalaten bij keer en wederkeer een beetje spottende opmerkingen te maken. Daar raak je wel aan gewend. Je krijgt er dik vel van.
Als rector zat ik wel in een erg moeilijke positie. Ik voelde me als een RPF- of GPV-burgemeester in een gemeente met een grote fractie van paars. Ik was in feite verantwoordelijk voor dingen waar ik persoonlijk op tegen was. Smerige en godslasterlijke posters die in de gebouwen hangen; universiteitskrant Delta waar af en toe gore stukken instaan die te gek zijn voor woorden.
Toch loop ik aan de TU niet te preken. Ik ben namelijk aangenomen om gewoon netjes actief mijn werk te doen, en niet als missionaris. Maar de opwelling is er vaak om collega’s en medewerkers aan te spreken. Van sommigen denk ik wel eens: wat een gave mensen zijn dat. Maar ze zijn volstrekt ongelovig. Moet ik die mensen de boodschap niet brengen omdat ze anders verloren gaan? Ik weet wat er nodig is, jij niet.
Toch doe ik dat niet, want het werkt contraproductief. Dan zou je intolerantie oproepen. Soms, als de gelegenheid zich aanbiedt, bijvoorbeeld tijdens een goed tafelgesprek, begin ik er wel eens over. Maar in plaats van te preken heb ik veel liever dat anderen aan mijn wijze van functioneren, taalgebruik en omgang zien dat mijn geloof wat betekent.
Want laten we als christenen reëel zijn en niet te veel pretenties hebben. We leven in zo’n andere wereld dan een halve eeuw geleden. Nederland als christelijke natie is een volstrekt afgesloten hoofdstuk. God is volledig uit het centrum van de samenleving weggedrukt. Met het paarse kabinet is dat proces in een stroomversnelling gekomen. Het begrip voor orthodoxe christenen wordt steeds minder. De gemiddelde burger is er ook niet meer vertrouwd mee.
Ik koester geen wrok, geen verbittering, maar ben heel realistisch. De tolerantie in Nederland is groot als je je mond houdt. Ik voel me eigenlijk in de verdediging gedrukt. Mijn geloof staat haaks op mijn eigen tijd, dat besef ik heel goed. Je hebt als christen tegenwoordig wat uit te leggen.”
,,Aan het bestaan van God heb ik nooit getwijfeld. Daar heeft God me voor bewaard, zou je kunnen zeggen. Vanwaar die zekerheid? Door in zijn Woord te lezen en te bidden ervaar je als gelovige dat God persoonlijk tot jou spreekt, en dat Hij de waarheid in de bijbel geopenbaard heeft. Het zijn dingen die voor ons volkomen zekerheid hebben, zoals de nog altijd actuele zeventiende eeuwse geloofsbelijdenis dat zo mooi zegt.
Dat wil niet zeggen dat ik God permanent ervaar. In het begin gaat het geloof gepaard met warme gevoelens, tranen van blijdschap en een gevoel van overweldiging. Later rijpt je geloof en de emoties worden minder. Geloof en gevoel zijn niet hetzelfde. Bij een gerijpt gelovige heeft het gevoel plaatsgemaakt voor een heel diep vertrouwen en een besef van zekerheid. Soms is het gevoel terug. Als ik een goede preek hoor, zeg ik tegen mijn vrouw: ik ben er weer warm van geworden.
Ik ben lid van de Gereformeerde Gemeenten, een kerk die als zwaar bekend staat. Mijn wieg stond in de Gelderse Vallei, op de grens van Utrecht en Gelderland. Als jongen wilde ik veearts worden. Ik kom van een boerderij en heb veel nachtelijke operaties meegemaakt; schitterend vond ik dat. Maar omdat ik veel last had van bronchitis, werd het me ontraden. Als veearts moet je bij nacht en ontij mistig land in of stoffige stallen. Vervolgens raakte ik gefascineerd door bruggen, en vertrok op mijn zeventiende naar Delft om civiele techniek te studeren.
In die tijd – de jaren vijftig – gingen jongeren uit mijn kringen zelden studeren. Wie dat wel deed, koos vaak voor techniek. Het idee bestond namelijk dat dergelijke wetenschappen levensbeschouwelijk neutraal zijn. De gammawetenschappen waren verdacht, omdat er een mensbeeld werd uitgedragen dat in strijd was met de eigen opvattingen. Ook studies als natuurkunde en sterrenkunde vielen om die reden vaak af.
Maar tot mijn verrassing kreeg ik bij civiele techniek wel degelijk te maken met dingen waar ik moeite mee had. Techniek heeft natuurlijk een sterk ethische kant: zonder techniek geen massavernietigingswapens. En in mijn vak ontwerp je constructies waarvan je statistisch weet dat er bij de bouw mensen om zullen komen. Toch doen we het. Ook kreeg ik in mijn vak problemen met mijn opvattingen over de zondagsrust. Een aannemer kan natuurlijk niet tot maandag wachten met het invaren van een caisson, als het getij en het weer op zondagmiddag goed zijn.
Nuttigheidsdenken
Overigens emancipeert de reformatorische kring op dit moment heel snel. Het cultuurmijdende gedrag van enige decennia geleden is nauwelijks meer aanwezig. De betrokkenheid bij het moderne leven vind ik soms wel eens griezelig groot worden. Onze jongeren beseffen minder sterk dan vroeger dat wij een vreemdeling op aarde zijn, op doorreis. Ik sta er wel achter dat gereformeerde jongens en meisjes nu voor vrijwel alle studies kiezen: ook natuurkunde, psychologie en politicologie. Ik denk dat het geloof en het beoefenen van welke wetenschap dan ook elkaar niet in de weg staan.
Het probleem is dat veel wetenschappen over hun grenzen heen stappen. De natuurkunde onderzoekt bijvoorbeeld de materiële werkelijkheid: deeltjes en energie. De materiële werkelijkheid is maar een deel van de werkelijkheid; natuurkunde gaat niet over liefde, genegenheid of over God. Fysici moeten ook niet de pretentie hebben metafysische uitspraken te doen. Ik lees graag literatuur waarin ons werk als wetenschapsbeoefenaars en technici kritisch wordt bevraagd. Daarom vind ik de relativerende boeken van de Delftse emeritus-hoogleraar Arie van den Beukel zo mooi.
Als de wetenschappen bij hun leest blijven, is er geen enkel probleem om daar als christen aan mee te doen. Maar helaas zijn veel wetenschappers niet bezig met alleen maar waarnemen en daaruit volstrekt onbevooroordeelde conclusies trekken. Wetenschappers hebben een verwachting, of hebben óók een geloof. Voor velen is dat kennelijk de wens te bewijzen dat God niet bestaat.
Natuurwetenschap en techniek kunnen geen adequate grondslag bieden voor een wereldbeschouwing of voor ethiek. De natuurwetenschap heeft de traditionele opvatting over het ontstaan van de aarde verdrongen. Maar daarmee heeft zij ook de ethische code laten wegvallen die bij die bijbelse visie hoort. Een vervanging biedt zij echter niet, zoals de bekende Nederlandse natuurkundige Casimir in zijn recente boek ‘Mens en Kosmos’ schrijft.
Het nuttigheidsdenken heeft dit gat opgevuld en is gaan overheersen. Dat zie je zelfs aan universiteiten. Ik kan me echter goed vinden in de uitspraak van Casimir dat het niet-toepasbare en niet-nuttige het belangrijkste deel van onze cultuur vormen. Soms vind ik het best jammer dat mijn eigen colleges over de mechanica van constructies zich er niet goed voor lenen om iets meer reflectie op dit gebied aan de studenten door te geven.
Verdediging
We leven nu in een periode waarin God zich lijkt terug te trekken. Vroeger was het heel gewoon dat drie of vier van de tien hoogleraren voor de lunch om stilte vroegen voor een tafelgebed. Dat komt nu niet meer voor, en dat vind ik best vervelend. Ook de zondagsrust verdwijnt steeds meer uit onze cultuur.
Toen ik als rector benoemd zou worden, heb ik eerst met de benoemingscommissie en Nico de Voogd een goed gesprek gevoerd over mijn christelijke principes. We willen je toch, zeiden ze. Toch kon Nico niet nalaten bij keer en wederkeer een beetje spottende opmerkingen te maken. Daar raak je wel aan gewend. Je krijgt er dik vel van.
Als rector zat ik wel in een erg moeilijke positie. Ik voelde me als een RPF- of GPV-burgemeester in een gemeente met een grote fractie van paars. Ik was in feite verantwoordelijk voor dingen waar ik persoonlijk op tegen was. Smerige en godslasterlijke posters die in de gebouwen hangen; universiteitskrant Delta waar af en toe gore stukken instaan die te gek zijn voor woorden.
Toch loop ik aan de TU niet te preken. Ik ben namelijk aangenomen om gewoon netjes actief mijn werk te doen, en niet als missionaris. Maar de opwelling is er vaak om collega’s en medewerkers aan te spreken. Van sommigen denk ik wel eens: wat een gave mensen zijn dat. Maar ze zijn volstrekt ongelovig. Moet ik die mensen de boodschap niet brengen omdat ze anders verloren gaan? Ik weet wat er nodig is, jij niet.
Toch doe ik dat niet, want het werkt contraproductief. Dan zou je intolerantie oproepen. Soms, als de gelegenheid zich aanbiedt, bijvoorbeeld tijdens een goed tafelgesprek, begin ik er wel eens over. Maar in plaats van te preken heb ik veel liever dat anderen aan mijn wijze van functioneren, taalgebruik en omgang zien dat mijn geloof wat betekent.
Want laten we als christenen reëel zijn en niet te veel pretenties hebben. We leven in zo’n andere wereld dan een halve eeuw geleden. Nederland als christelijke natie is een volstrekt afgesloten hoofdstuk. God is volledig uit het centrum van de samenleving weggedrukt. Met het paarse kabinet is dat proces in een stroomversnelling gekomen. Het begrip voor orthodoxe christenen wordt steeds minder. De gemiddelde burger is er ook niet meer vertrouwd mee.
Ik koester geen wrok, geen verbittering, maar ben heel realistisch. De tolerantie in Nederland is groot als je je mond houdt. Ik voel me eigenlijk in de verdediging gedrukt. Mijn geloof staat haaks op mijn eigen tijd, dat besef ik heel goed. Je hebt als christen tegenwoordig wat uit te leggen.”
Comments are closed.