Campus

Jaro Cools

Het is een feit dat Nederlanders niet met hitte kunnen omgaan. Het idee dat we met goed weer, hittegolf of niet, buiten moeten zitten, vind ik zorgelijk.

Het begint al vroeg in het jaar met de eerste idioten die, met de natte sneeuw nog op de grond, in korte broek Scheveningen verkennen op zoek naar een goed plekje.

Maar het is ronduit opvallend hoe we allemaal in de zomer de bij uitstek voor binnenshuis bedoelde activiteiten op onmogelijke manieren buiten proberen uit te voeren.

Op elke straathoek zie je een televisie op de stoep staan, omdat we niet zonder de Tour de France kunnen. In elk te klein raamkozijn probeert wel iemand in een onmogelijk gevouwen positie een boek te lezen, omdat we natuurlijk wel in de zon willen zitten. En bij de afwezigheid van tuin en terras gaan we uiterst pontificaal op de vijftig centimeter brede stoep voor ons huis zitten bruinen. De echte Hollanders onder ons gaan vier uur in de file staan om op een overbevolkt strand in Scheveningen een half uur bij te komen van deze spijtige onderneming.

Ik doe daar niet aan mee: deze zomer probeer ik in een vakantiehuis in Zuid-Frankrijk de Fransman uit te hangen. Ik maak een wandeling naar het dichtstbijzijnde dorp, wat een afdaling van ruim een uur over smalle bergpaden inhoudt. Uitgeput en uitgedroogd kom ik aan in het dorp Rochemaure, wat volledig is uitgestorven.

Fransen lijken de hitte begrepen te hebben: ze trekken zich nergens iets van aan en doen gewoon de dingen die ze moeten doen, of dat nu binnen is of buiten. En dat dat rond deze tijd van de dag, het heetste moment, het moment dat je zeker geen overmoedige wandelingen naar te uitgestorven dorpen maakt, een siësta is, kan alleen een Hollander niet meteen begrijpen.

Het is een feit dat Nederlanders niet met hitte kunnen omgaan. Het idee dat we met goed weer, hittegolf of niet, buiten moeten zitten, vind ik zorgelijk. Het begint al vroeg in het jaar met de eerste idioten die, met de natte sneeuw nog op de grond, in korte broek Scheveningen verkennen op zoek naar een goed plekje.

Maar het is ronduit opvallend hoe we allemaal in de zomer de bij uitstek voor binnenshuis bedoelde activiteiten op onmogelijke manieren buiten proberen uit te voeren.

Op elke straathoek zie je een televisie op de stoep staan, omdat we niet zonder de Tour de France kunnen. In elk te klein raamkozijn probeert wel iemand in een onmogelijk gevouwen positie een boek te lezen, omdat we natuurlijk wel in de zon willen zitten. En bij de afwezigheid van tuin en terras gaan we uiterst pontificaal op de vijftig centimeter brede stoep voor ons huis zitten bruinen. De echte Hollanders onder ons gaan vier uur in de file staan om op een overbevolkt strand in Scheveningen een half uur bij te komen van deze spijtige onderneming.

Ik doe daar niet aan mee: deze zomer probeer ik in een vakantiehuis in Zuid-Frankrijk de Fransman uit te hangen. Ik maak een wandeling naar het dichtstbijzijnde dorp, wat een afdaling van ruim een uur over smalle bergpaden inhoudt. Uitgeput en uitgedroogd kom ik aan in het dorp Rochemaure, wat volledig is uitgestorven.

Fransen lijken de hitte begrepen te hebben: ze trekken zich nergens iets van aan en doen gewoon de dingen die ze moeten doen, of dat nu binnen is of buiten. En dat dat rond deze tijd van de dag, het heetste moment, het moment dat je zeker geen overmoedige wandelingen naar te uitgestorven dorpen maakt, een siësta is, kan alleen een Hollander niet meteen begrijpen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.