Opinie

Integratie van ethiek, maar éérst aparte cursus

,,Doe het goed of doe het niet”, zei prof.dr. J.G. Kuenen vorige week over het belang van het plan voor ethiekonderwijs waarover de universiteitsraad begin maart moet beslissen.

Bij de commissie onderwijs en onderzoek stuitte hij echter op veel achterdocht. Het studentlid van Kuenen’s Commissie Richtlijnen Ethiek neemt de fakkel over: over welk type ethiek beslist de u-raad?

Wat zijn de mogelijkheden om onderwijs in de ethische aspecten van techniek op een meer systematische wijze in te passen in het eerste-fase curriculum? Over die vraag heeft de Ethiekcommissie vorig jaar advies uitgebracht. Kern van het advies is om eerst een basiscursus ‘Ethische en maatschappelijke aspecten van de techniek’ te ontwikkelen. Deze basiscursus moet een opstap vormen voor integratie van dit soort onderwijs in de curricula. In dit proces van integratie acht de commissie education of the educators een belangrijk element.

Uit reacties van leden van de universiteitsraad, onder andere vorige week geciteerd in Delta, bleek nog enige onduidelijkheid over het advies van de commissie. Dit had voornamelijk betrekking op de vraag hoe het onderwijs in de ethische aspecten van de techniek optimaal kan worden ingepast in het eerste-fase curriculum: als een aparte cursus of als geïntegreerd onderdeel. Het antwoord van de commissie is: het proces van integratie heeft weinig kans van slagen als er niet eerst een aparte cursus als startpunt wordt opgezet.

Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met de opvatting van de commissie over het type ethiek waar toekomstige ingenieurs op moeten worden voorbereid.
Onderzoekend

‘Ethiek’ is in de eerste plaats een onderzoekende activiteit en zeker niet een normgevende of voorschrijvende activiteit. Het type ethiek dat naar de mening van de commissie van primair belang is voor ingenieurs, gaat niet over zaken als ‘dat ik niet de uitkomsten van een onderzoek mag vervalsen’. En ook niet over ‘mag ik wel voor de wapenindustrie werken’,’hoe dient de ingenieur in specifieke beroepssituaties te handelen’, of ‘gaat de mensheid binnenkort ten onder aan ‘de techniek’?

Confrontatie met dit soort vragen, die vooral te maken hebben met beroepscodes of techniek-kritiek is wel zinvol, maar minder geschikt om ethiekonderwijs voor ingenieurs mee te beginnen.

Het type ethiek waar het in dit onderwijs primair om moet gaan, is het omgaan met maatschappelijke debatten die verband houden met de techniek, waarbij normen en waarden een rol spelen. In dit soort debatten, bijvoorbeeld over de bouw van een kunstwerk, het op de markt brengen van een nieuw product of het opzetten van een nieuw traject van onderzoek, speleningenieurs een belangrijke rol.

Hierbij worden zij geconfronteerd met vragen over de maatschappelijke implicaties en de ethische aanvaardbaarheid van de technologische ontwikkelingen. Het blijkt dat bij deze debatten, op complexe en ondoorzichtige wijze, normen en waarden worden gehanteerd die vaak niet als zodanig worden herkend. Het debat lijkt dan slechts over conflicterende ‘belangen’ te gaan, wat niet bevorderlijk is voor de discussie. Ook ingenieurs blijken grote moeite te hebben met het herkennen van dit soort ‘ethisch-evaluatieve vragen’.

Naar de mening van de commissie moet ethiekonderwijs aan deze universiteit dus gericht zijn op het aanleren van vaardigheden om de regels en normatieve argumentaties die in genoemde debatten gebruikt worden, te herkennen en te hanteren.

Vooral deze opvatting van ethiek, waarin vaardigheid (in het herkennen en analyseren van en debatteren over ethisch-evaluatieve vragen) als belangrijkste leerdoel in dit onderwijsproject wordt gezien, maakt het project didactisch ambitieus, en ongeschikt voor integratie alléén. Dit leerdoel vraagt om een speciale onderwijsvorm met bijbehorend lesmateriaal op de verschillende studierichtingen toegesneden, en voor de docent deskundigheid op het gebied van dit type ethiek en inzicht in het technische vakgebied.
Civiel voorop

Het is te hopen dat de universiteitsraad bij de behandeling van dit onderwerp op 8 maart dit ‘project van allure’ (collegevoorzitter De Voogd) ondersteunt en daarmee een aanzet geeft tot het invullen van een hiaat in onze opleidingen.

Inmiddels lijkt de faculteit Civiele Techniek, vooruitlopend op de nog aarzelende u-raad, de boodschap op te pikken (hoe kan het ook anders bij een faculteit die haar studenten werft met de slogan: ‘bouwen voor mensen’). De curriculumcommissie van CT heeft in haar voorstel voor een nieuw, vijfjarig curriculum expliciet ruimte gemaakt voor de behandeling van ethische en maatschappelijke aspecten van de civiele techniek. Momenteel wordt onderzocht hoe de door de Commissie Richtlijnen Ethiek voorgestelde cursus kan worden ingepast.

Hopelijk nemen andere faculteiten hun ‘maatschappelijk engagement’ ook serieus en zullen ze spoedig volgen.

(De auteur is student civiele techniek en lid van de Commissie Richtlijnen Ethiek)

,,Doe het goed of doe het niet”, zei prof.dr. J.G. Kuenen vorige week over het belang van het plan voor ethiekonderwijs waarover de universiteitsraad begin maart moet beslissen. Bij de commissie onderwijs en onderzoek stuitte hij echter op veel achterdocht. Het studentlid van Kuenen’s Commissie Richtlijnen Ethiek neemt de fakkel over: over welk type ethiek beslist de u-raad?

Wat zijn de mogelijkheden om onderwijs in de ethische aspecten van techniek op een meer systematische wijze in te passen in het eerste-fase curriculum? Over die vraag heeft de Ethiekcommissie vorig jaar advies uitgebracht. Kern van het advies is om eerst een basiscursus ‘Ethische en maatschappelijke aspecten van de techniek’ te ontwikkelen. Deze basiscursus moet een opstap vormen voor integratie van dit soort onderwijs in de curricula. In dit proces van integratie acht de commissie education of the educators een belangrijk element.

Uit reacties van leden van de universiteitsraad, onder andere vorige week geciteerd in Delta, bleek nog enige onduidelijkheid over het advies van de commissie. Dit had voornamelijk betrekking op de vraag hoe het onderwijs in de ethische aspecten van de techniek optimaal kan worden ingepast in het eerste-fase curriculum: als een aparte cursus of als geïntegreerd onderdeel. Het antwoord van de commissie is: het proces van integratie heeft weinig kans van slagen als er niet eerst een aparte cursus als startpunt wordt opgezet.

Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met de opvatting van de commissie over het type ethiek waar toekomstige ingenieurs op moeten worden voorbereid.
Onderzoekend

‘Ethiek’ is in de eerste plaats een onderzoekende activiteit en zeker niet een normgevende of voorschrijvende activiteit. Het type ethiek dat naar de mening van de commissie van primair belang is voor ingenieurs, gaat niet over zaken als ‘dat ik niet de uitkomsten van een onderzoek mag vervalsen’. En ook niet over ‘mag ik wel voor de wapenindustrie werken’,’hoe dient de ingenieur in specifieke beroepssituaties te handelen’, of ‘gaat de mensheid binnenkort ten onder aan ‘de techniek’?

Confrontatie met dit soort vragen, die vooral te maken hebben met beroepscodes of techniek-kritiek is wel zinvol, maar minder geschikt om ethiekonderwijs voor ingenieurs mee te beginnen.

Het type ethiek waar het in dit onderwijs primair om moet gaan, is het omgaan met maatschappelijke debatten die verband houden met de techniek, waarbij normen en waarden een rol spelen. In dit soort debatten, bijvoorbeeld over de bouw van een kunstwerk, het op de markt brengen van een nieuw product of het opzetten van een nieuw traject van onderzoek, speleningenieurs een belangrijke rol.

Hierbij worden zij geconfronteerd met vragen over de maatschappelijke implicaties en de ethische aanvaardbaarheid van de technologische ontwikkelingen. Het blijkt dat bij deze debatten, op complexe en ondoorzichtige wijze, normen en waarden worden gehanteerd die vaak niet als zodanig worden herkend. Het debat lijkt dan slechts over conflicterende ‘belangen’ te gaan, wat niet bevorderlijk is voor de discussie. Ook ingenieurs blijken grote moeite te hebben met het herkennen van dit soort ‘ethisch-evaluatieve vragen’.

Naar de mening van de commissie moet ethiekonderwijs aan deze universiteit dus gericht zijn op het aanleren van vaardigheden om de regels en normatieve argumentaties die in genoemde debatten gebruikt worden, te herkennen en te hanteren.

Vooral deze opvatting van ethiek, waarin vaardigheid (in het herkennen en analyseren van en debatteren over ethisch-evaluatieve vragen) als belangrijkste leerdoel in dit onderwijsproject wordt gezien, maakt het project didactisch ambitieus, en ongeschikt voor integratie alléén. Dit leerdoel vraagt om een speciale onderwijsvorm met bijbehorend lesmateriaal op de verschillende studierichtingen toegesneden, en voor de docent deskundigheid op het gebied van dit type ethiek en inzicht in het technische vakgebied.
Civiel voorop

Het is te hopen dat de universiteitsraad bij de behandeling van dit onderwerp op 8 maart dit ‘project van allure’ (collegevoorzitter De Voogd) ondersteunt en daarmee een aanzet geeft tot het invullen van een hiaat in onze opleidingen.

Inmiddels lijkt de faculteit Civiele Techniek, vooruitlopend op de nog aarzelende u-raad, de boodschap op te pikken (hoe kan het ook anders bij een faculteit die haar studenten werft met de slogan: ‘bouwen voor mensen’). De curriculumcommissie van CT heeft in haar voorstel voor een nieuw, vijfjarig curriculum expliciet ruimte gemaakt voor de behandeling van ethische en maatschappelijke aspecten van de civiele techniek. Momenteel wordt onderzocht hoe de door de Commissie Richtlijnen Ethiek voorgestelde cursus kan worden ingepast.

Hopelijk nemen andere faculteiten hun ‘maatschappelijk engagement’ ook serieus en zullen ze spoedig volgen.

(De auteur is student civiele techniek en lid van de Commissie Richtlijnen Ethiek)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.