Campus

‘Ik moest de lange weg gaan’

Schrijfster en cabaretière Paulien Cornelisse is tussen 7 maart en 5 juni cultural professor aan de TU Delft. Deelnemers aan haar masterclass gaan een rariteitenkabinet maken, met zelfbedachte dieren. Inspiratie doen ze op in Oxford.


Wat ga je doen met de studenten die zich opgeven voor je masterclass?


“Ik ben gefascineerd door de rariteitenkabinetten in musea in de negentiende en de twintigste eeuw. Ik verlang terug naar de tijd dat mensen naar een museum kwamen om zich te verwonderen, bijvoorbeeld over een nieuw dier dat ze nog niet kenden. Nu is er zoveel bekend. Er komen nieuwe soorten bij, maar dat zijn meestal variaties op wat we al kennen. Mijn masterclass heet ‘De Wonderkamer’. Mijn studenten en ik gaan een nieuw rariteitenkabinet maken, met zelfbedachte dieren en wezens. Ze mogen tastbaar zijn. Het is leuk om aan het einde van de masterclass ergens naar te kunnen kijken. Hoe dat eruit moet zien? Dat is aan de studenten. Ze kunnen veel creatiever denken dan ik op technisch gebied. Maar dat tastbare hoeft niet. Als de bizarre dieren maar een verhaal hebben.”


Wat voor verhaal?


“Een verhaal dat vanuit de student zelf komt. Het dier moet iets over hem zeggen. Is hij verlegen, dan kan ik me voorstellen dat hij een wezen verzint dat verlegen is of juist helemaal niet. Om inspiratie op te doen, gaan we eerst naar het Pitt Rivers Museum in Oxford. Dat heeft een enorme collectie voorwerpen, verzameld door ontdekkingsreizigers, missionarissen, onderzoekers en wetenschappers.”


Heb je ervaring met lesgeven?


“Ik heb wel eens een workshop gegeven over columns schrijven. En sinds 2008 organiseer ik met onder andere Micha Wertheim iedere maand de verhalenmiddag ‘Echt Gebeurd’. Mensen vertellen op het podium waargebeurde verhalen, die ze zelf hebben meegemaakt, zonder aantekeningen. Voordat ze het podium op gaan, coach ik ze. Ik leer ze bijvoorbeeld dat ze hun verhaal niet letterlijk uit hun hoofd moeten leren. Dan wordt het doods en deze vorm is al zo kaal. Het is beter om een vast begin- en eindpunt in je hoofd te nemen en misschien een paar vaste onderdelen daar tussenin. De verwoording is vrij. Daar wordt het verhaal beter van.”


Je gaat straks werken met toekomstige ingenieurs. Hoe technisch ben jij zelf?


“Ik heb van mijn moeder geleerd om een stekker te maken. Van een oude motorlamp heb ik een kamerlamp gemaakt. Maar dat is het dan wel zo’n beetje. Ik kan een beetje werken met Photoshop en ik doe wat aan audiomontage. Programmeren kan ik niet. Ik snap ook echt niet hoe een verbrandingsmotor werkt. Ik vind dat ik dat eigenlijk moet weten, maar ik kan me er niet toe zetten om het uit te zoeken. Ik ben wel altijd creatief geweest, dus maken is me niet vreemd. Het idee van een voorstelling maken, vind ik helemaal niet eng.”


Wat vind je wel eng?


“Mijn huis heeft een heel hoog plafond. Iedereen die bij mij thuis komt, zegt óf iets over de energierekening óf over hoe mooi een tussenverdieping zou zijn. Maar het lukt me niet iemand te bellen die dat voor me maakt. Of neem mijn auto. Die zit vol deuken en het dak lekt. Je hoofd wordt helemaal nat als het regent. Dat is des te erger, omdat mijn twee technici er meer in zitten dan ik. Zij rijden in mijn auto voor mij uit als ik een voorstelling heb. Ik kom later met de trein. Nadien rijden we samen terug naar Amsterdam. Een nieuwe auto zou dus fijn zijn. Maar om naar zo’n winkel te gaan en met zo’n verkoper te spreken. Tegen zo’n gesprek zie ik heel erg op. Ik stel me voor hoe de autoverkoper en ik langs elkaar heen praten. Daar word ik moe van.”


Jonathan van het Reve schreef op 4 januari in de Volkskrant dat jij ergernissen over taal verteerbaar kunt maken, volgens hem een uniek talent. Maar is ergernis wel jouw drijfveer? Je vindt veel foute constructies helemaal niet zo erg, blijkt uit je boeken.


“Het is heus zo dat ik me af en toe erger. Maar ik vind dat je je altijd af moet vragen waarom je je ergert.”


Jij ergert je niet als iemand ‘groter als’ zegt. Waaraan erger je je wel? En waarom?


“New age-taal. Ik heb ervaringen met mensen die zo praten. Mijn ex-schoonmoeder bijvoorbeeld, twintig jaar geleden. Ik kan daar niet tegen, omdat het new age-type van alles vaak zo zeker weet wat ik niet zeker weet. Die stelligheid kan ik niet hebben, want ik twijfel veel. In zekere zin ben ik misschien jaloers op hun zekerheid.”


Je lijkt mensen niet graag voor het hoofd te stoten.


“Er zit genoeg nuance in mijn boeken. Taal is een kwetsbaar iets. Ik merk dat mensen zich soms onzeker voelen bij mij. Ze worden zich bewust van hoe ze praten. Dat probeer ik te debunken. Ik zeg zelf allerlei dingen die taaltechnisch niet kloppen. Ik maak zinnen niet af, gebruik lelijke woorden. Ik heb alleen niet die fundamentele onzekerheid over mijn taal. Ik snap wel hoe die moet voelen. Cécile Narinx besprak in december in de Volkskrant mijn kleding. Dat ik kleren draag die lekker zitten, dat ik wel eens een legging aan heb, wat écht niet kan. Ik val op felle kleuren, maar verder doe ik maar wat. Dat slonzige hoort een beetje bij mij. Maar toen ik het artikel las, betrapte ik me erop dat ik ervan onder de indruk was, dat ik me wilde verdedigen. Ik wilde zeggen: ‘maar het kan me niks schelen en ik houd niet van winkelen’. Die reactie is denk ik vergelijkbaar met hoe mensen zich voelen als ik iets over hun taalgebruik zeg.”


De recensies over je huidige cabaretprogramma ‘Maar ondertussen’ zijn lovend. Veel schrijvers en kunstenaars vrezen de recensies of erger nog: het uitblijven daarvan. Hoe is dat met jou?


“De weken vóór het verschijnen van de recensies breng ik mezelf in een staat van bewustzijn dat het me niet kan schelen. Ik wil er niet door beïnvloed worden. Maar natuurlijk ontkom ik er niet aan. Het is een heel rustig idee als ze goed zijn. Al was het maar omdat theater-directeuren dan niet tegen me hoeven zeggen dat ze niet snappen hoe het kan dat ze zo weinig positief waren. Bovendien zijn de officiële recensies belangrijk voor de kaartverkoop.”


Denk je ook aan de kaartverkoop als je meedoet aan ‘Wie is de mol?’ of een taalrubriek begint in ‘De wereld draait door’?


“De dingen die ik op tv doe, doe ik omdat ik ze leuk vind. Anders zou het iets geforceerds krijgen.”


Het Parool noemde je in zijn recensie een ‘intellectueel kindvrouwtje’. Wat vind je van zo’n typering?


“Ik moest er wel om lachen. Vaak word ik voor een jongen of een man aangezien. Ik denk dat iemand dat heeft geschreven die niet weet wat een kindvrouwtje is. Dat is een vrouw die praat met een hoog stemmetje en graag schattig gevonden wil worden. Ik ben geen kindvrouwtje. Ik heb wel een naïeve en kinderlijke kijk op dingen. Ik denk dat hij dat bedoelde.”


Je bent opgeleid als psycholoog. Hoe kwam je bij die studie uit?


“Na de middelbare school heb ik een jaar in Amerika gestudeerd, aan de Brandeis University bij Boston. Daar heb ik allerlei vakken gevolgd. De vragen die de psychologie stelt, vond ik de interessantste. Terug in Nederland ben ik alvast psychologie gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Ik wilde ook auditie doen voor de toneelschool, maar die was pas in januari. Ik was een beetje bang voor die opleiding én voor de mensen daar. De voorlichtster zei dingen als: ‘eerst breken we je af en dan bouwen we je weer op’. En: ‘je moet je sociale leven opgeven’.


Belachelijk eigenlijk. Toen ik niet was toegelaten, was ik stiekem opgelucht. Daarbij: ik kan niet echt goed acteren. Mijn kracht ligt in het zelf verzinnen. Na die auditie ben ik doorgegaan met psychologie. Pas later ben ik toch in het theater terechtgekomen.”


Heb je in je huidige werk iets aan die studie?


“Mijn scriptie ging over waarheid en eerlijkheid in verschillende culturen. Daar ben ik wel op doorgegaan. Mensen zeggen zo vaak het ene terwijl ze het andere bedoelen. Ik heb getwijfeld over promoveren, was extreem serieus. Maar ik was naast mijn studie als leerling-journalist begonnen bij Folia (de universiteitskrant van de UvA, red.). En dat was leuk. Ik dacht nooit: bah, ik moet iets schrijven. Bij Crea (Amsterdams cultuurcentrum voor studenten) was ik daarnaast kleinkunst gaan doen. Na mijn afstuderen was ik 25. Ik dacht: als ik hiermee verder wil, moet ik niet eerst gaan promoveren. Je moet flexibel zijn als je begint als cabaretier. Je moet in een klein zaaltje in Zeeland willen staan zonder ervoor betaald te worden. Ik moest in ieder geval die lange weg gaan.”


Wie zijn je voorbeelden?


“Ik ben een fan van Eddy Izzard, Theo en Thea, Rembo en Rembo, Van Kooten en De Bie. Ik let altijd op hoe anderen hun show beginnen. Want beginnen is heel moeilijk. Overigens heb je aan voorbeelden uit Amerika of Engeland niet veel. Het publiek klapt eerst tien minuten. De comedian hoeft daarna alleen maar thank you te zeggen. Dat gebeurt in Nederland niet.”


Je zag je eerste voorbeelden allemaal op tv.


“We gingen vroegen zelden naar het theater. Ja, we zijn wel eens naar Paul de Leeuw geweest. Dat was een eye opener. Dat je in een zaal kunt zitten en samen kunt lachen. Ik vind dat nog steeds fijn: dat er een eenheid ontstaat met het publiek.”


Je hebt een column in NRC Handelsblad, maakt cabaret, schrijft boeken, organiseert verhalenmiddagen, hebt een taalrubriek in ‘De Wereld Draait Door’. Wat wil je de komende jaren aan deze lijst toevoegen, of is het wel even mooi zo?


“Ik zou graag een keer een toneelstuk schrijven. Ook wil ik ooit fictie schrijven. Ik wil op zangles. Het lijkt me heel leuk om zoiets niet-functioneels te doen. Het probleem is altijd tijd. Ik houd van in bed liggen en niksen.” 


Cultural professor

Studenten kunnen tot 17 februari ‘solliciteren’ voor een plek in de masterclass van Paulien Cornelisse, de vijfde cultural professor van de TU Delft. Op 7 maart houdt zij haar intreerede, waarna ze met haar studenten vertrekt naar Oxford voor een tweedaagse excursie. In maart, april en mei volgen zeven besloten bijeenkomsten. Op 5 juni houdt Cornelisse haar uittreerede, waar de ontwerpen worden gepresenteerd.


Openbare bijeenkomsten op 7 maart en 5 juni: toegang 5 euro voor studenten en TU-medewerkers, overige bezoekers 7,50 euro, kaarten verkrijgbaar via de informatiebalie in de Aula, bij Prometheus en via www.theaterdeveste.nl.


Meer informatie op: www.tudelft.nl/cp2014


Paulien Cornelisse (1976) toert tot en met 2 mei met haar derde theatershow ‘Maar ondertussen’ door Nederland en België. In 2007 stond zij in de finale van het Leids Cabaret Festival. In 2008 volgde haar eerste voorstelling ‘Dagbraken’. Daarvoor was zij onder meer stand-up comedian bij de Comedytrain. In 2009 publiceerde Cornelisse haar boek ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’, waarin zij op droogkomische wijze verslag doet van hoe Nederlanders praten. Het boek beleefde in januari 2013 zijn 41ste herdruk. In 2010 won Cornelisse de Neerlands Hoop, een prijs voor de meest veelbelovende theatermaker met het grootste toekomstperspectief. Een jaar later volgde een nieuwe theatervoorstelling, ‘Hallo Aarde’. Ook met schrijven ging zij door, want in 2012 verscheen ‘En dan nog iets’, weer een boekje over het taalgebruik van de moderne Nederlander. In dat jaar vertaalde Cornelisse ook de Amerikaanse comedyserie ‘Golden Girls’, met onder meer Loes Luca in de hoofdrol. Een jaar later won de cabaretière het televisiespel ‘Wie is de mol?’.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.