Campus

‘Ik geloof heilig in trouw, je gaat iemand niet naaien’

Arthur Dieffenthaler, 18 jaarEerstejaars student lucht- en ruimtevaartAfkomstig uit Huijbergen,,Ken je de film ‘Dead Poets Society’? Dat is de mooiste film die ik ooit heb gezien.

Met pasen was dat. Dat carpe-diemidee in die film, dat is mijn levensgevoel. Op een gegeven moment stapt één van de leerlingen, één van de dichters zeg maar, met een bos bloemen op een meisje af, die de vriendin is van de held van het football-team. Dan begint hij een gedicht voor te dragen. Dat vind ik mooi, dat durven gaan voor leuke dingen. Sinds ik die film heb gezien denk ik ‘bingo, dat bedoel ik’. Ik ben niet zo’n redenerend type; wat ik voel, daar ga ik voor. Recht voor z’n raap. Tegen een meisje te durven zeggen: ‘Ik heb zin om te zoenen’. In de meeste gevallen gaat dat wel goed, trouwens.

Ik zat op een leuke kleine school, hecht. Zoals je Virgiliaan bent, zo was je ook Juvenater. Daar heb ik het ontzettend naar m’n zin gehad, na een wat moeilijker begin in Huijbergen. De lokale bevolking is namelijk redelijk conservatief, dus je had als nieuwkomer niet snel contact. Ik had een enorme bos krullen, dat haar valt best wel ontzettend op. Ze kijken je zo raar aan. We waren daarnaartoe verhuisd vanwege de nieuwe vriend van m’n moeder.

Die zie ik als m’n vader; m’n echte vader heb ik niet meer gezien na m’n tweede. Daar heb ik niet echt een gevoel bij. Ik heb ook nooit echt het verlangen gehad om hem weer te zien. De interesse van zijn kant is ook niet zo groot. Dat vindt hij niet erg, ik ook niet. Hij belde wel in mei op. Hij schatte dat ik achttien geworden was. Volwassen dus, de leeftijd dat je je eigen beslissingen gaat nemen. Ik zei dat ik lucht- en ruimtevaart wilde gaan studeren, toen vroeg hij of ik bij hem wilde komen werken. Hij doet ook iets met vliegtuigen. Maar daar had ik geen zin in; ik trek gewoon mijn eigen pad. Hij is gewoon iemand die ik ergens van ken.

Het laatste jaar hadden we met twaalf jongens een vriendenclub, een soort jaarclub zeg maar. Die ontstond door toeval; we gingen op een gegeven moment uit eten bij de Griek, op de elfde van de elfde was dat, en daarna besloten we dat we dat vaker moesten doen. Maar elke week uit eten is zo duur, dus spraken we af elke zaterdag bij één van de twaalf thuis te gaan eten. Op zo’n avond vergaderden we eerst, zonder alcohol, tenminste, dat was de bedoeling, en daarna gingen we eten en borrelen – maar dat noemden we natuurlijk nog niet zo. Soms deden we van die melige dingen, taartgevechten bijvoorbeeld.

Eén keer belandden we na zo’n avond met de auto in de sloot. We zaten met z’n zevenen in een citroën AX-je, geleend van een moeder. We waren een beetje aangeschoten, ik keek naar rechts en plotseling kwam er allemaal gras naar binnen. Die jongen die achter het stuur zat, ik weet niet of hij z’n rijbewijs toen al had. Hij reed in elk geval al vanaf zijn twaalfde. Wezijn naar huis gerend, hebben een andere auto opgehaald – ze hadden een half wagenpark daar – en hebben die AX uit de sloot getrokken. Als dat soort dingen gebeuren schrik je wel, maar achteraf is het wel gaaf.

We waren heel hecht; niet dat we anderen afzeken, maar het was wel zo dat je er na een tijdje niet meer tussen kwam. We noemden onszelf de Buskimo’s, een mengeling van bus en eskimo’s omdat we met de bus op vakantie zouden gaan. Dat ging uiteindelijk niet door; met elf man zijn we toen op Interrail geweest. Een maand feest.

Nee, ik ben geen echte avonturier. Ik zie het zo: ik stel m’n grenzen pas vast nadat ik het heb gedaan. Als ik op wintersport op een helling beland waar ik nog nooit vanaf geweest ben, en daar zit een heuveltje op waar je vanaf kan springen, dan doe ik dat gewoon. Ik zoek niet zozeer naar avontuur, maar ik heb meer zoiets van: als het maar leuk is, is het goed, dan is niks te gek. Dat kan dan heel avontuurlijk zijn, maar ook heel platvloers. Ik was trouwens ook lid van de scouting. Geen Jamboree-verhalen hoor, maar gewoon gezellig kletsen met elkaar, ontzettend veel lol. Andere scoutingclubs gingen hele moeilijke dingen doen met touwen en knopen enzo, maar wij waren wat passiever.

Ik ben nergens echt fanaat in. Ik speel gitaar, maar nog niet vloeiend, ik heb piano gespeeld, maar dat werd vreselijk saai, ik tennis, maar vooral borreltennis, ik ski, maar alleen in de winters natuurlijk, en ik skateboard, maar daar ben ik pas net mee begonnen. Ik wil ook gaan zeilen trouwens. Ik ben wel een doorzetter, maar echt fanatiek ben ik niet. Dan zou je namelijk geen tijd overhouden voor die andere dingen.

Qua studie was m’n eerste keus eigenlijk archeologie. Ik had Latijn nooit echt leuk gevonden, maar Rome vond ik ontzettend gaaf. Lucht- en ruimtevaart kwam daarna, want ik vond iets technisch ook heel leuk. Ik was niet supergoed in wiskunde en natuurkunde, maar dat hangt samen met de manier waarop ik die dingen doe. Niet met grote gedrevenheid, maar ik zorgde gewoon dat ik het haalde. Ik had het veel te druk met andere dingen. Ach, ik kan wel een fiets uit elkaar halen en weer in elkaar zetten, maar dat komt vooral door routine, niet uit pure interesse. Vliegtuigen spreken me zeker aan, maar het is niet zo dat ik, als er een vliegtuig overkomt, precies kan zeggen wat voor type het is, welke vlucht het is en hoe laat die op Schiphol aankomt. Ik zie vleugels en hoor een motor en denk dan: dat zal wel een vliegtuig zijn.

Later wil ik graag naar het buitenland. Gewoon, het nieuwe. Nieuwe dingen ontdekken. Er is nog zoveel leuks te zien. Bovendien zit het een beetje in ons bloed. Ik ben een mix van alles. M’n roots liggen in Oostenrijk, ik heb een Javaanse oma en een half-Surinaamse vader, die trouwde met een Nederlandse. Het werk dat ik wil doen? Ik ben een regelfanaatje. Ja, dat is eigenlijk het enige waar ik echt fanatiek in ben. Ik vind het leuk wanneer je een heleboel mensen voor een heleboel dingetjes nodig hebt om een bepaald doel te bereiken, en dat doel dan ook bereikt. Dat vergt niet alleen dat je contactvaardig bent, dus dat je doorhebt wat je moet zeggen tegen welke mensen, maar ook dat je staat voor je zaak. Dat is het belangrijkste.

In bepaalde dingen ben ik heel idealistisch, maar niet als wereldverbeteraar. Je kan de wereld wel willen verbeteren,maar als je nauwelijks idee hebt hoe dat moet, en als het effect toch nihil is, kun je beter wat realistischer denken. Idealistisch ben ik in vriendschap, in maten zijn. Maten zijn maten. Ik geloof heilig in trouw – je gaat iemand niet naaien, zeg maar. Dat is één van de weinige idealen waar ik fanatiek in geloof.

Of ik in God geloof? Ik weet het niet. Misschien wel. Als je stuk zit, en je bent alleen, dan ga je wel tegen iemand praten hè. Maar de kerk is zo hypocriet. Al die mensen met die vrome gezichten, op zondag in de kerk… Wie weet stemmen ze wel op Janmaat.”

Michael Persson

Arthur Dieffenthaler, 18 jaar

Eerstejaars student lucht- en ruimtevaart

Afkomstig uit Huijbergen

,,Ken je de film ‘Dead Poets Society’? Dat is de mooiste film die ik ooit heb gezien. Met pasen was dat. Dat carpe-diemidee in die film, dat is mijn levensgevoel. Op een gegeven moment stapt één van de leerlingen, één van de dichters zeg maar, met een bos bloemen op een meisje af, die de vriendin is van de held van het football-team. Dan begint hij een gedicht voor te dragen. Dat vind ik mooi, dat durven gaan voor leuke dingen. Sinds ik die film heb gezien denk ik ‘bingo, dat bedoel ik’. Ik ben niet zo’n redenerend type; wat ik voel, daar ga ik voor. Recht voor z’n raap. Tegen een meisje te durven zeggen: ‘Ik heb zin om te zoenen’. In de meeste gevallen gaat dat wel goed, trouwens.

Ik zat op een leuke kleine school, hecht. Zoals je Virgiliaan bent, zo was je ook Juvenater. Daar heb ik het ontzettend naar m’n zin gehad, na een wat moeilijker begin in Huijbergen. De lokale bevolking is namelijk redelijk conservatief, dus je had als nieuwkomer niet snel contact. Ik had een enorme bos krullen, dat haar valt best wel ontzettend op. Ze kijken je zo raar aan. We waren daarnaartoe verhuisd vanwege de nieuwe vriend van m’n moeder.

Die zie ik als m’n vader; m’n echte vader heb ik niet meer gezien na m’n tweede. Daar heb ik niet echt een gevoel bij. Ik heb ook nooit echt het verlangen gehad om hem weer te zien. De interesse van zijn kant is ook niet zo groot. Dat vindt hij niet erg, ik ook niet. Hij belde wel in mei op. Hij schatte dat ik achttien geworden was. Volwassen dus, de leeftijd dat je je eigen beslissingen gaat nemen. Ik zei dat ik lucht- en ruimtevaart wilde gaan studeren, toen vroeg hij of ik bij hem wilde komen werken. Hij doet ook iets met vliegtuigen. Maar daar had ik geen zin in; ik trek gewoon mijn eigen pad. Hij is gewoon iemand die ik ergens van ken.

Het laatste jaar hadden we met twaalf jongens een vriendenclub, een soort jaarclub zeg maar. Die ontstond door toeval; we gingen op een gegeven moment uit eten bij de Griek, op de elfde van de elfde was dat, en daarna besloten we dat we dat vaker moesten doen. Maar elke week uit eten is zo duur, dus spraken we af elke zaterdag bij één van de twaalf thuis te gaan eten. Op zo’n avond vergaderden we eerst, zonder alcohol, tenminste, dat was de bedoeling, en daarna gingen we eten en borrelen – maar dat noemden we natuurlijk nog niet zo. Soms deden we van die melige dingen, taartgevechten bijvoorbeeld.

Eén keer belandden we na zo’n avond met de auto in de sloot. We zaten met z’n zevenen in een citroën AX-je, geleend van een moeder. We waren een beetje aangeschoten, ik keek naar rechts en plotseling kwam er allemaal gras naar binnen. Die jongen die achter het stuur zat, ik weet niet of hij z’n rijbewijs toen al had. Hij reed in elk geval al vanaf zijn twaalfde. Wezijn naar huis gerend, hebben een andere auto opgehaald – ze hadden een half wagenpark daar – en hebben die AX uit de sloot getrokken. Als dat soort dingen gebeuren schrik je wel, maar achteraf is het wel gaaf.

We waren heel hecht; niet dat we anderen afzeken, maar het was wel zo dat je er na een tijdje niet meer tussen kwam. We noemden onszelf de Buskimo’s, een mengeling van bus en eskimo’s omdat we met de bus op vakantie zouden gaan. Dat ging uiteindelijk niet door; met elf man zijn we toen op Interrail geweest. Een maand feest.

Nee, ik ben geen echte avonturier. Ik zie het zo: ik stel m’n grenzen pas vast nadat ik het heb gedaan. Als ik op wintersport op een helling beland waar ik nog nooit vanaf geweest ben, en daar zit een heuveltje op waar je vanaf kan springen, dan doe ik dat gewoon. Ik zoek niet zozeer naar avontuur, maar ik heb meer zoiets van: als het maar leuk is, is het goed, dan is niks te gek. Dat kan dan heel avontuurlijk zijn, maar ook heel platvloers. Ik was trouwens ook lid van de scouting. Geen Jamboree-verhalen hoor, maar gewoon gezellig kletsen met elkaar, ontzettend veel lol. Andere scoutingclubs gingen hele moeilijke dingen doen met touwen en knopen enzo, maar wij waren wat passiever.

Ik ben nergens echt fanaat in. Ik speel gitaar, maar nog niet vloeiend, ik heb piano gespeeld, maar dat werd vreselijk saai, ik tennis, maar vooral borreltennis, ik ski, maar alleen in de winters natuurlijk, en ik skateboard, maar daar ben ik pas net mee begonnen. Ik wil ook gaan zeilen trouwens. Ik ben wel een doorzetter, maar echt fanatiek ben ik niet. Dan zou je namelijk geen tijd overhouden voor die andere dingen.

Qua studie was m’n eerste keus eigenlijk archeologie. Ik had Latijn nooit echt leuk gevonden, maar Rome vond ik ontzettend gaaf. Lucht- en ruimtevaart kwam daarna, want ik vond iets technisch ook heel leuk. Ik was niet supergoed in wiskunde en natuurkunde, maar dat hangt samen met de manier waarop ik die dingen doe. Niet met grote gedrevenheid, maar ik zorgde gewoon dat ik het haalde. Ik had het veel te druk met andere dingen. Ach, ik kan wel een fiets uit elkaar halen en weer in elkaar zetten, maar dat komt vooral door routine, niet uit pure interesse. Vliegtuigen spreken me zeker aan, maar het is niet zo dat ik, als er een vliegtuig overkomt, precies kan zeggen wat voor type het is, welke vlucht het is en hoe laat die op Schiphol aankomt. Ik zie vleugels en hoor een motor en denk dan: dat zal wel een vliegtuig zijn.

Later wil ik graag naar het buitenland. Gewoon, het nieuwe. Nieuwe dingen ontdekken. Er is nog zoveel leuks te zien. Bovendien zit het een beetje in ons bloed. Ik ben een mix van alles. M’n roots liggen in Oostenrijk, ik heb een Javaanse oma en een half-Surinaamse vader, die trouwde met een Nederlandse. Het werk dat ik wil doen? Ik ben een regelfanaatje. Ja, dat is eigenlijk het enige waar ik echt fanatiek in ben. Ik vind het leuk wanneer je een heleboel mensen voor een heleboel dingetjes nodig hebt om een bepaald doel te bereiken, en dat doel dan ook bereikt. Dat vergt niet alleen dat je contactvaardig bent, dus dat je doorhebt wat je moet zeggen tegen welke mensen, maar ook dat je staat voor je zaak. Dat is het belangrijkste.

In bepaalde dingen ben ik heel idealistisch, maar niet als wereldverbeteraar. Je kan de wereld wel willen verbeteren,maar als je nauwelijks idee hebt hoe dat moet, en als het effect toch nihil is, kun je beter wat realistischer denken. Idealistisch ben ik in vriendschap, in maten zijn. Maten zijn maten. Ik geloof heilig in trouw – je gaat iemand niet naaien, zeg maar. Dat is één van de weinige idealen waar ik fanatiek in geloof.

Of ik in God geloof? Ik weet het niet. Misschien wel. Als je stuk zit, en je bent alleen, dan ga je wel tegen iemand praten hè. Maar de kerk is zo hypocriet. Al die mensen met die vrome gezichten, op zondag in de kerk… Wie weet stemmen ze wel op Janmaat.”

Michael Persson

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.