Campus

Is het nog niet erg genoeg?

1 Illustratie Bas WilschutSinds Ortner ontdekt had dat zijn schriftje met persoonlijke ontboezemingen openbaar geworden was, wilde zijn misselijkheid niet meer zakken.

Langs het raam dwarrelden de sneeuwvlokken, het was de tijd van lichtjes en kalkoen en vrede op aarde, maar Ortner voelde zich beroerd. Over een half uur moest hij de kersttoespraak houden. Ik zal niet blozen, dacht Ortner, ik zal niet stotteren, ik bied geen excuses aan. Met rechte rug zal ik mijn vertrek aankondigen. Op het feest van het eeuwige verbond neem ik afscheid.

Eerder deze week had Ortner zijn vorige toespraak nog eens doorgelezen. Het ambitieuze optimisme van de speech bezorgde Ortner nu kramp in zijn maag. ‘Laten we het voorbeeld van professor Nagelaar volgen en ons inzetten voor de pure wetenschap.’ Ik heb gefaald, dacht Ortner, ik trek mijn conclusies. En daar brengt niemand me meer vanaf.

De kantine was afgeladen. Er klonken kerstliedjes, de geur van chocomel dreef over de hoofden van de medewerkers. Naast de kerstboom stond de decaan, die man met het te krappe colbert en de vakbondssnor. Hij pakte de microfoon en heette iedereen van harte welkom op deze feestelijke laatste werkdag van het jaar.

,,Beste mensen, dit jaar heb ik Hein Ortner gevraagd de kersttoespraak te houden. Maar eerst wil ik hem zelf even toespreken.”

Nee toch, dacht Ortner, is het nog niet erg genoeg? Word ik nu in het openbaar aan de schandpaal genageld?

,,Want Hein heeft ons een aardige poets gebakken. Tot vorige week had niemand van ons vermoed wat achter deze rustige, goedmoedige man schuil ging. Ineens lag daar zijn schrift, als de nieuwe Maarten Luther openbaarde hij zijn aanklacht tegen de faculteit.”

Ortner voelde een verschrikkelijke kou langs zijn rug trekken. Hij probeerde het rillen te stoppen, zijn lichaam te ontspannen. Hij verloor bijna zijn evenwicht en moest steun zoeken aan Minons schouder. Ze keek om, Ortner meende ontroering in haar blik te zien.

,,In het afgelopen half jaar heeft Ortner de praktijk van ons werk geobserveerd”, vervolgde de decaan, ,,en in zijn commentaar veegt hij de vloer aan met de misstanden, de ingesleten gebruiken, de verborgen agenda’s. Zijn schrijven is een modern j’accuse, hij noemt onze gebreken met naam en toenaam. Maar…”

Ortner durfde niemand meer aan te kijken. Het maagsap brandde in zijn keel. Hij bestudeerde de barst in het tegeltje naast zijn linkerschoen.

,,Maar Ortner kiest de stijl van de ironie. De ergste fouten, de grootste missers beschrijft hij alsof hij ze niet bij anderen constateert, maar zelf heeft begaan. Hij schetst een fictieve Ortner, een clown die alle mogelijke onhandigheden in zich verenigt en houdt ons deze figuur als een spiegel voor.”

Ortner voelde dat zijn knieën hem niet meer wilden dragen. Schiet op, dacht hij, maak me af! Laat dit niet langerdoorgaan.

,,We konden en wilden hieraan niet zomaar voorbij gaan. In deze tijd van bezinning en goede voornemens”, de voorzitter wees met een loom gebaar naar de kerstboom en naar Ortner, ,,kunnen wij allemaal iets mee naar huis nemen van Ortners kritiek. En ik bedoel dat letterlijk!”

Hij bukte zich en rommelde in een plastic zakje. Een dun boekje, formaat schoolschrift, kwam tevoorschijn.

,,Met trots presenteer ik aan Hein het eerste exemplaar van ‘Ortners zwartboek’. Dat is een verrassing voor je, nietwaar? Ja mensen, er mag geklapt worden.”

Ortner kreeg het boekje in de handen gedrukt. Vanaf de kaft keek hem een man aan met een moeizame grijns op het gezicht en twee uien in zijn handen.

,,Hein, het woord is aan jou.”

De decaan hield hem de microfoon voor. Ortner wilde iets zeggen maar kon de woorden niet vinden. Hij begon een zin die verzandde in gestotter. ,,Sorry”, stamelde hij met overslaande stem. De geluidsinstallatie begon rond te zingen. De decaan bewoog de microfoon weer naar zijn snor.

,,Mensen, die kersttoespraak horen we volgend jaar wel, want Hein is geloof ik een beetje van de kaart. Voor iedereen is er een boekje in het kerstpakket. Neemt u nu allemaal een lekker kopje warme chocomel, dan brengen we een toast uit op het nieuwe jaar en de goede voornemens.”

Terwijl de mensenmassa zich in de richting van de bar begaf, draaide de decaan zich weer naar Ortner. Hij gaf een bemoedigende dreun op Ortners schouder en liet zijn arm daar zwaar rusten. Ortner voelde de laatste kracht uit zijn benen vloeien. Terwijl hij inzakte hoorde hij de decaan nog zeggen: ,,We zijn er trots op je in ons midden te hebben.”


1 Illustratie Bas Wilschut

Sinds Ortner ontdekt had dat zijn schriftje met persoonlijke ontboezemingen openbaar geworden was, wilde zijn misselijkheid niet meer zakken. Langs het raam dwarrelden de sneeuwvlokken, het was de tijd van lichtjes en kalkoen en vrede op aarde, maar Ortner voelde zich beroerd. Over een half uur moest hij de kersttoespraak houden. Ik zal niet blozen, dacht Ortner, ik zal niet stotteren, ik bied geen excuses aan. Met rechte rug zal ik mijn vertrek aankondigen. Op het feest van het eeuwige verbond neem ik afscheid.

Eerder deze week had Ortner zijn vorige toespraak nog eens doorgelezen. Het ambitieuze optimisme van de speech bezorgde Ortner nu kramp in zijn maag. ‘Laten we het voorbeeld van professor Nagelaar volgen en ons inzetten voor de pure wetenschap.’ Ik heb gefaald, dacht Ortner, ik trek mijn conclusies. En daar brengt niemand me meer vanaf.

De kantine was afgeladen. Er klonken kerstliedjes, de geur van chocomel dreef over de hoofden van de medewerkers. Naast de kerstboom stond de decaan, die man met het te krappe colbert en de vakbondssnor. Hij pakte de microfoon en heette iedereen van harte welkom op deze feestelijke laatste werkdag van het jaar.

,,Beste mensen, dit jaar heb ik Hein Ortner gevraagd de kersttoespraak te houden. Maar eerst wil ik hem zelf even toespreken.”

Nee toch, dacht Ortner, is het nog niet erg genoeg? Word ik nu in het openbaar aan de schandpaal genageld?

,,Want Hein heeft ons een aardige poets gebakken. Tot vorige week had niemand van ons vermoed wat achter deze rustige, goedmoedige man schuil ging. Ineens lag daar zijn schrift, als de nieuwe Maarten Luther openbaarde hij zijn aanklacht tegen de faculteit.”

Ortner voelde een verschrikkelijke kou langs zijn rug trekken. Hij probeerde het rillen te stoppen, zijn lichaam te ontspannen. Hij verloor bijna zijn evenwicht en moest steun zoeken aan Minons schouder. Ze keek om, Ortner meende ontroering in haar blik te zien.

,,In het afgelopen half jaar heeft Ortner de praktijk van ons werk geobserveerd”, vervolgde de decaan, ,,en in zijn commentaar veegt hij de vloer aan met de misstanden, de ingesleten gebruiken, de verborgen agenda’s. Zijn schrijven is een modern j’accuse, hij noemt onze gebreken met naam en toenaam. Maar…”

Ortner durfde niemand meer aan te kijken. Het maagsap brandde in zijn keel. Hij bestudeerde de barst in het tegeltje naast zijn linkerschoen.

,,Maar Ortner kiest de stijl van de ironie. De ergste fouten, de grootste missers beschrijft hij alsof hij ze niet bij anderen constateert, maar zelf heeft begaan. Hij schetst een fictieve Ortner, een clown die alle mogelijke onhandigheden in zich verenigt en houdt ons deze figuur als een spiegel voor.”

Ortner voelde dat zijn knieën hem niet meer wilden dragen. Schiet op, dacht hij, maak me af! Laat dit niet langerdoorgaan.

,,We konden en wilden hieraan niet zomaar voorbij gaan. In deze tijd van bezinning en goede voornemens”, de voorzitter wees met een loom gebaar naar de kerstboom en naar Ortner, ,,kunnen wij allemaal iets mee naar huis nemen van Ortners kritiek. En ik bedoel dat letterlijk!”

Hij bukte zich en rommelde in een plastic zakje. Een dun boekje, formaat schoolschrift, kwam tevoorschijn.

,,Met trots presenteer ik aan Hein het eerste exemplaar van ‘Ortners zwartboek’. Dat is een verrassing voor je, nietwaar? Ja mensen, er mag geklapt worden.”

Ortner kreeg het boekje in de handen gedrukt. Vanaf de kaft keek hem een man aan met een moeizame grijns op het gezicht en twee uien in zijn handen.

,,Hein, het woord is aan jou.”

De decaan hield hem de microfoon voor. Ortner wilde iets zeggen maar kon de woorden niet vinden. Hij begon een zin die verzandde in gestotter. ,,Sorry”, stamelde hij met overslaande stem. De geluidsinstallatie begon rond te zingen. De decaan bewoog de microfoon weer naar zijn snor.

,,Mensen, die kersttoespraak horen we volgend jaar wel, want Hein is geloof ik een beetje van de kaart. Voor iedereen is er een boekje in het kerstpakket. Neemt u nu allemaal een lekker kopje warme chocomel, dan brengen we een toast uit op het nieuwe jaar en de goede voornemens.”

Terwijl de mensenmassa zich in de richting van de bar begaf, draaide de decaan zich weer naar Ortner. Hij gaf een bemoedigende dreun op Ortners schouder en liet zijn arm daar zwaar rusten. Ortner voelde de laatste kracht uit zijn benen vloeien. Terwijl hij inzakte hoorde hij de decaan nog zeggen: ,,We zijn er trots op je in ons midden te hebben.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.