Metalen hebben weer toekomst. Daarvan is de top van het nieuwe metalen-topinstituut overtuigd. Een verlengstuk van de deelnemende universiteiten wil het nieuwe instituut beslist niet worden. ,,Van de vier topinstituten zijn wij het meest zelfstandig.”
Toponderzoek
Sinds september komt het onderzoek her en der al langzaam op gang. Maar officieel heeft minister Ritzen pas afgelopen maandag in Delft het Netherlands Institute for Metals Research (NIMR) geopend. Het instituut is een samenwerkingsverband van de universiteiten van Delft, Twente, Eindhoven en Groningen met TNO en dertien bedrijven. De belangrijkste ondernemingen zijn Hoogovens, Stork, Polynorm en Daf Trucks. De hoofddoelstelling: het verbeteren van de concurrentiepositie van de Nederlandse metaalindustrie.
Het fenomeen technologisch topinstituut (tti) werd in 1995 door minister Wijers bedacht. Bedrijven moesten volgens hem meer profiteren van de kennis van universiteiten. Van de vele plannen werden er vier door de minister uitverkoren. Jaarlijks krijgt elk instituut tien miljoen gulden subsidie van Economische Zaken en Onderwijs. De aangesloten bedrijven en kennisinstellingen leggen elk vijf miljoen gulden in het potje.
Hoe onafhankelijk van de universiteiten zijn de vier tti’s? Zijn het papieren organisaties zoals de onderzoekscholen, of is er sprake van een zelfstandige organisatie? Het laatste, verzekert de top van het metaleninstituut NIMR met klem.
Die onafhankelijkheid vindt het NIMR erg belangrijk. ,,We willen namelijk zelf de opleiding van onze nieuwe onderzoekers verzorgen. We leren hen vaardigheden die in de industrie belangrijk zijn”, aldus ir. C.J.T.M. Willems, directeur van het managementteam. Het NIMR is daarom een aparte stichting en streeft ernaar dat een ruime meerderheid van het personeel in de toekomst op de eigen loonlijst staat.
Dat laatste geldt overigens niet voor alle topinstituten. Zo krijgen bijvoorbeeld de medewerkers van Voedselwetenschappen hun salaris van de universiteit, en werken ze op detacheringsbasis bij het topinstituut.
Postbus
Ook zaken als een eigen website en een eigen logo wijzen erop dat het metalen-instituut meer wil zijn dan een postbus en een bankrekening. Het administratief personeel is zelfs in een eigen gebouw gehuisvest (een deel van het Materiaalkundegebouw in Delft). De onderzoekers van het NIMR hebben echter gewoon een kamer binnen de betrokken universiteiten.
Het meest kenmerkend voor de onafhankelijkheid van de academie is misschien dat de bedrijven de koers bij het NIMR bepalen. Hoewel ze net zo veel meebetalen als de universiteiten en TNO, bezitten zij driekwart van de stemmen binnen de raad van toezicht.
De topinstituten mogen hun organisatie voor een deel zelf invullen. Er zijn dan ook nogal wat verschillen tussen de vier. ,,Wij zijn het meest zelfstandig van de vier”, zegt Willems. De topinstituten Telematica en Polymeren hebben volgens hem een sterke band met de universitaire onderzoekscholen die op hetzelfde gebied opereren; en het voedselinstituut met de Wageningse Landbouwuniversiteit.
Frisdrank
Het NIMR wil aan het eind van het jaar vijftig tot zestig promovendi onder contract hebben. In het onderzoek van het instituut spelen zij een hoofdrol. Na een jaar of vijf is een groot deel van de onderzoekers dus weer vertrokken. Volgens de roergangers van het NIMR is dat niet erg: ,,Doorstroming houdt de dynamiek er in.”
Inmiddels heeft het NIMR zestig verschillende onderzoeksprojecten op stapel gezet. ,,Productontwikkeling is niet de bedoeling”, zegt Willems. Volgens hem is voornamelijk sprake van fundamenteel onderzoek. Maar onderzoek met als doel het dunner maken van de wanden van frisdrankblikjes is volgens hem goed mogelijk.
Vanwege het grote aantal projecten beslaat het toekomstig onderzoek vrijwel alle terreinen van het metaalonderzoek. Grofweg kan gesteld worden dat het NIMR ernaar streeft metalen lichter te maken, sterker (door onderzoek naar breuken en corrosie) en duurzamer (vaak door het aanbrengen van coatings).
Voor de deelnemende bedrijven heeft de samenwerking met de universiteiten grote voordelen. Bij de keuze van het onderzoek hebben ze een flinke vinger in de pap. En het levert ze mogelijk waardevolle octrooien op. Verder krijgt het bedrijf nu toegang tot de infrastructuur van de universiteiten. De bedrijven hopen bovendien dat de promovendi na het voltooien van hun proefschrift bij hen zullen gaan werken.
Voor de wetenschappers zijn vooral de centen van belang. Waar ze normaal hard voor moeten vechten, en lang op moeten wachten, krijgen ze nu op een presenteerblaadje aangereikt. ,,Ik heb de hoop dat de inkomsten nu voor langere tijd stabiel zijn”, aldus de Groningse technisch-fysicus prof.dr. J.Th.M de Hosson. De verbeterde relatie met het bedrijfsleven ziet De Hosson als een ander pre: ,,Vroeger was het ondenkbaar dat je de telefoon pakte om even een bedrijf te bellen.”
Nostalgisch
In een tijd waarin zelfs de treinen van plastic zijn, krijgt metaal bijna iets nostalgisch. Volgens de metaaldeskundigen is dat volstrekt niet het geval. Metaal wint volgens hen de laatste tien jaar weer langzaam terrein op concurrent plastic. Metaal is milieuvriendelijker, en het gedrag is mathematisch veel beter te beschrijven. ‘Bloot’ toont metaal zich steeds minder; wel in de vorm van laminaten, polymeren en composieten. Ook wil het instituut nieuwe mathematische modellen ontwikkelen om het gedrag van metalen beter te kunnen voorspellen.
Over vier jaar bekijkt de minister of zijn subsidiecenten voldoende resultaat hebben gehad. Zo niet, dan draait hij dekraan weer dicht. Dat zou volgens De Hosson het einde van het NIMR betekenen. Het instituut zal niet doorgaan op eigen kracht zoals het Groningse Biomade-instituut nu wil. ,,Als de minister het NIMR maar vijf jaar subsidie geeft, hebben we gefaald.” (HOP/3TU)
Toponderzoek
Sinds september komt het onderzoek her en der al langzaam op gang. Maar officieel heeft minister Ritzen pas afgelopen maandag in Delft het Netherlands Institute for Metals Research (NIMR) geopend. Het instituut is een samenwerkingsverband van de universiteiten van Delft, Twente, Eindhoven en Groningen met TNO en dertien bedrijven. De belangrijkste ondernemingen zijn Hoogovens, Stork, Polynorm en Daf Trucks. De hoofddoelstelling: het verbeteren van de concurrentiepositie van de Nederlandse metaalindustrie.
Het fenomeen technologisch topinstituut (tti) werd in 1995 door minister Wijers bedacht. Bedrijven moesten volgens hem meer profiteren van de kennis van universiteiten. Van de vele plannen werden er vier door de minister uitverkoren. Jaarlijks krijgt elk instituut tien miljoen gulden subsidie van Economische Zaken en Onderwijs. De aangesloten bedrijven en kennisinstellingen leggen elk vijf miljoen gulden in het potje.
Hoe onafhankelijk van de universiteiten zijn de vier tti’s? Zijn het papieren organisaties zoals de onderzoekscholen, of is er sprake van een zelfstandige organisatie? Het laatste, verzekert de top van het metaleninstituut NIMR met klem.
Die onafhankelijkheid vindt het NIMR erg belangrijk. ,,We willen namelijk zelf de opleiding van onze nieuwe onderzoekers verzorgen. We leren hen vaardigheden die in de industrie belangrijk zijn”, aldus ir. C.J.T.M. Willems, directeur van het managementteam. Het NIMR is daarom een aparte stichting en streeft ernaar dat een ruime meerderheid van het personeel in de toekomst op de eigen loonlijst staat.
Dat laatste geldt overigens niet voor alle topinstituten. Zo krijgen bijvoorbeeld de medewerkers van Voedselwetenschappen hun salaris van de universiteit, en werken ze op detacheringsbasis bij het topinstituut.
Postbus
Ook zaken als een eigen website en een eigen logo wijzen erop dat het metalen-instituut meer wil zijn dan een postbus en een bankrekening. Het administratief personeel is zelfs in een eigen gebouw gehuisvest (een deel van het Materiaalkundegebouw in Delft). De onderzoekers van het NIMR hebben echter gewoon een kamer binnen de betrokken universiteiten.
Het meest kenmerkend voor de onafhankelijkheid van de academie is misschien dat de bedrijven de koers bij het NIMR bepalen. Hoewel ze net zo veel meebetalen als de universiteiten en TNO, bezitten zij driekwart van de stemmen binnen de raad van toezicht.
De topinstituten mogen hun organisatie voor een deel zelf invullen. Er zijn dan ook nogal wat verschillen tussen de vier. ,,Wij zijn het meest zelfstandig van de vier”, zegt Willems. De topinstituten Telematica en Polymeren hebben volgens hem een sterke band met de universitaire onderzoekscholen die op hetzelfde gebied opereren; en het voedselinstituut met de Wageningse Landbouwuniversiteit.
Frisdrank
Het NIMR wil aan het eind van het jaar vijftig tot zestig promovendi onder contract hebben. In het onderzoek van het instituut spelen zij een hoofdrol. Na een jaar of vijf is een groot deel van de onderzoekers dus weer vertrokken. Volgens de roergangers van het NIMR is dat niet erg: ,,Doorstroming houdt de dynamiek er in.”
Inmiddels heeft het NIMR zestig verschillende onderzoeksprojecten op stapel gezet. ,,Productontwikkeling is niet de bedoeling”, zegt Willems. Volgens hem is voornamelijk sprake van fundamenteel onderzoek. Maar onderzoek met als doel het dunner maken van de wanden van frisdrankblikjes is volgens hem goed mogelijk.
Vanwege het grote aantal projecten beslaat het toekomstig onderzoek vrijwel alle terreinen van het metaalonderzoek. Grofweg kan gesteld worden dat het NIMR ernaar streeft metalen lichter te maken, sterker (door onderzoek naar breuken en corrosie) en duurzamer (vaak door het aanbrengen van coatings).
Voor de deelnemende bedrijven heeft de samenwerking met de universiteiten grote voordelen. Bij de keuze van het onderzoek hebben ze een flinke vinger in de pap. En het levert ze mogelijk waardevolle octrooien op. Verder krijgt het bedrijf nu toegang tot de infrastructuur van de universiteiten. De bedrijven hopen bovendien dat de promovendi na het voltooien van hun proefschrift bij hen zullen gaan werken.
Voor de wetenschappers zijn vooral de centen van belang. Waar ze normaal hard voor moeten vechten, en lang op moeten wachten, krijgen ze nu op een presenteerblaadje aangereikt. ,,Ik heb de hoop dat de inkomsten nu voor langere tijd stabiel zijn”, aldus de Groningse technisch-fysicus prof.dr. J.Th.M de Hosson. De verbeterde relatie met het bedrijfsleven ziet De Hosson als een ander pre: ,,Vroeger was het ondenkbaar dat je de telefoon pakte om even een bedrijf te bellen.”
Nostalgisch
In een tijd waarin zelfs de treinen van plastic zijn, krijgt metaal bijna iets nostalgisch. Volgens de metaaldeskundigen is dat volstrekt niet het geval. Metaal wint volgens hen de laatste tien jaar weer langzaam terrein op concurrent plastic. Metaal is milieuvriendelijker, en het gedrag is mathematisch veel beter te beschrijven. ‘Bloot’ toont metaal zich steeds minder; wel in de vorm van laminaten, polymeren en composieten. Ook wil het instituut nieuwe mathematische modellen ontwikkelen om het gedrag van metalen beter te kunnen voorspellen.
Over vier jaar bekijkt de minister of zijn subsidiecenten voldoende resultaat hebben gehad. Zo niet, dan draait hij dekraan weer dicht. Dat zou volgens De Hosson het einde van het NIMR betekenen. Het instituut zal niet doorgaan op eigen kracht zoals het Groningse Biomade-instituut nu wil. ,,Als de minister het NIMR maar vijf jaar subsidie geeft, hebben we gefaald.” (HOP/3TU)
Comments are closed.