Opinie

‘Het hebben van een ingenieurstitel, is geen garantie voor ethisch gedrag’

Jack Pronk werd in 2013 door rector Karel Luyben gevraagd vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit te worden voor de TU Delft. Zijn ervaringen na ruim een jaar: “Is het een wondermiddel? Nee. Kan het helpen? Jazeker.”

Drijfveren
“Wetenschappelijke integriteit is een onderwerp dat me al lang fascineert, omdat vertrouwen belangrijk is in de wetenschap. Als het vertrouwen in wetenschap wordt geschaad, kan dat desastreuze gevolgen hebben. Ik heb in mijn nabije omgeving één keer een narrow escape meegemaakt aan de TU. Ik ga daar verder niet op in want ik wil niet dat mensen herkenbaar zijn, maar dat voorval heeft me nog eens met de neus op de feiten gedrukt dat wetenschappelijke integriteit essentieel is. Om daarover te kunnen praten, is het belangrijk dat drempels zo laag mogelijk zijn. Een vertrouwenspersoon is een van de middelen die je daarvoor kunt inzetten. Ik werk daar graag aan mee.”

Verleidingen
“Ook als je de illusie hebt dat je integriteit op het netvlies hebt, is er niet veel voor nodig om in een spanningsveld terecht te komen als lid van een groep, als begeleider of als student. Er wordt nu veel gepubliceerd over perverse prikkels en de druk op wetenschappers. Integriteit is voor mij: juist in aanwezigheid van die druk en verleidingen toch op een zuivere manier blijven werken. Je bewust te zijn van die verleidingen en ze zeker niet als excuus gebruiken. Ik doe dit werk nu een jaar en ik denk dat het een zinvolle aanvulling is. Is het een wondermiddel? Nee. Kan het helpen? Jazeker.”

Procedure
“Mensen nemen contact op per mail of telefoon waarna ik ze uitnodig op mijn kamer of, als de TU te beladen is, ergens anders. We praten in strikt vertrouwen. In eerste instantie luister ik. Samen probeer ik zo duidelijk mogelijk te krijgen waar de schoen wringt en hoe breed het probleem is. Ziet de persoon zelf mogelijkheden om een uitweg te vinden? Het kan zijn dat de betrokkene een klacht wil indienen bij de commissie wetenschappelijke integriteit. Ik kan dan adviseren hoe dat te doen. De commissie geeft advies aan het college van bestuur en dat beslist. Ik ben geen partij in eventuele conflicten.”

Contacten
“Zo’n twintig mensen hebben mij al weten te vinden als vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit. Bij die contacten varieert het van één keer een gesprek tot veel intensievere trajecten waarbij je mensen vijf of zes keer spreekt. Gezien de kleine aantallen ga ik geen specifieke voorbeelden noemen. Er waren mensen die hun eigen handelen wilden toetsen. Daarbij heb ik wel eens een compliment uitgedeeld. Anderen hadden het vermoeden getuige of slachtoffer te zijn van inbreuk op de wetenschappelijke integriteit. In enkele gevallen heb ik met hun instemming gesprekken gevoerd met een betrokkene. Meer wil ik er niet over zeggen, want dan wordt het herkenbaar.”

Klachten
“Of gesprekken concreet geleid hebben tot indiening van klachten, wil ik liever niet zeggen. Het is in ieder geval gespreksonderwerp geweest in sommige gesprekken. Met instemming van een gesprekspartner kan ik procedurele – maar geen inhoudelijke – zaken checken bij de voorzitter van commissie wetenschappelijke integriteit. Vaak kunnen problemen worden opgelost zonder tussenkomst van de commissie. In twee gevallen heb ik gevraagd of een geanonimiseerde en een door betrokkene goedgekeurde weergave van een succesvolle aanpak gebruikt mocht worden voor onderwijsdoeleinden. Ik zeg niet waar dat over ging, omdat ik het nog maar zo kort doe. Over vijf jaar gaat het wellicht over grotere aantallen, zodat zaken verscholen gaan in de anonimiteit.”

Promovendi
“Misschien is er één punt dat ik wel concreet kan noemen. Toen ik net vertrouwenspersoon was, heb ik vrij veel gesprekken gevoerd – daar schrok ik in het begin wel van – met promovendi die aan eind van het eerste jaar een ‘no go’ hadden gehad voor hun promotietraject. Wij hebben toen als organisatie geconcludeerd dat dit niet primair de rol van de vertrouwenspersoon moet zijn. In de Graduate School wordt daar nu een andere voorziening voor getroffen: een beroepscommissie. Het is lastig om dat onder de wetenschappelijke integriteit te vangen. Je zit dan snel meer in de arbeidsverhoudingen dan in de zuiverheid van het wetenschappelijk proces.”

In een intern memorandum geeft de TU voorbeelden van mogelijke inbreuk op de wetenschappelijke integriteit, zoals onder meer fingeren, onterecht (mede-)auteurschap, verwijtbare onzorgvuldigheden en plagiëren. Pronk laat er zijn licht op schijnen.

Fingeren
“Onder fingeren versta ik het verzinnen van en ‘foezelen’ met data. Het hebben van een ingenieurstitel of werk aan deze instelling is geen garantie voor ethisch gedrag. Waar het om gaat is een cultuur te scheppen waarbij dit soort zaken bespreekbaar is en snel gesignaleerd wordt. Tijdens de studie moet je al praten over het belang hiervan. Daaraan gekoppeld is: letten op elkaar. Het helpt om te kijken of het wel goed gaat met een collega. En om jezelf geregeld af te vragen of je nog wel goed bezig bent.”

Onterecht (mede-)auteurschap
“Punt is dat je in discussies komt over wat een wezenlijke bijdrage is aan een publicatie. Afhankelijk van het vakgebied zijn er uit traditie geboren conventies over wie er eerste en laatste auteur is. Ook daar kun je discussies over hebben. Bijvoorbeeld: twee promovendi, moeten die gedeeld eerste auteur zijn? Daar spelen soms positieve menselijke eigenschappen als generositeit en loyaliteit doorheen. Wat heeft de groepsleider er aan bijgedragen? Dat debat is volop gaande. Als je het onderzoeksproject bedacht hebt, rechtvaardigt dat een plek op de auteurslijst? Ook als dat werk vervolgens door anderen is uitgevoerd? Er zijn geen in steen gebeitelde wetten voor bij de TU Delft. Aantoonbaar alleen om politieke redenen mee publiceren, is iets wat je uit het oogpunt van integriteit niet zou moeten willen.”

Verwijtbare onzorgvuldigheden
“Als wetenschappers er op gewezen zijn, of uit een snelle analyse van de literatuur hadden kunnen uitvinden dat de methoden die ze gebruiken ondeugdelijk zijn, maar die methoden toch blijven gebruiken, dan vind ik dat een voorbeeld van laakbaar onzorgvuldig handelen. Dat geldt nog sterker als er gevaar voor lijf en goed aan verbonden is of als het betreffende laboratorium er geen vergunningen voor heeft. Iedereen heeft de plicht zich vooraf over dat soort dingen te informeren.”

Plagiëren
“Afgelopen jaar is er in de landelijke pers veel te doen geweest over ‘zelfplagiaat’, recycling van tekst uit eerdere publicaties van jezelf. De KNAW zei eerder dit jaar: zelfplagiaat is een contradictio in terminis, die term moeten we niet gebruiken. Daar zit veel zinnigs in. Ik wil best verklappen dat toen ik las over zelfplagiaat, ik dacht: oei als ze sommige van mijn artikelen door een scanner halen, vinden ze dat ook. Dat komt doordat we in mijn groep stukjes in de ‘Materialen en Methoden’ secties van artikelen bondig opschrijven en hergebruiken. Daar kan ik niet zo veel kwaads in ontdekken. Tegelijkertijd: als je meer inhoudelijke teksten naar twee verschillende tijdschriften gaat sturen, is er wel iets dat niet klopt. Er is niet één antwoord op de vraag ‘wat adviseer ik’ als een collega bij mij een vermoeden van plagiaat uit. Vaak nemen mensen die zoiets willen bespreken al materiaal mee naar een gesprek. Wat meespeelt is de ernst, het tijdsbestek waarover het gespeeld heeft en de hiërarchische verhouding tot de persoon. Het is samen zoeken naar wat in die specifieke situatie de opties zijn.” 

Gewetensnood
“Een uitkomst kan zijn dat iemand het toch niet aandurft ergens een zaak van te maken. Dan blijft het gesprek vertrouwelijk en gebeurt er niks. Kan dat mij voor dilemma’s plaatsen? Ja. Is dat in het afgelopen jaar gebeurd? Nee. Gelukkig nog niet. Ik spreek soms met vertrouwenspersonen van andere universiteiten. Niet om vertrouwelijke casussen te bespreken, maar om op een niveau hoger te praten over hoe je met dilemma’s omgaat. Ik denk dat ik een modus heb gevonden om daar goed mee uit de voeten te kunnen.”

Prof.dr. Jack Pronk is hoogleraar en groepsleider industriële microbiologie bij de afdeling biotechnologie van de faculteit Technische Natuurwetenschappen. Sinds 2013 is hij vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit en vertrouwenspersoon bestuurlijke integriteit aan de TU Delft.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.