Onderwijs

‘Grondwater is niet sexy’

Prof.dr.ir. Cees van den Akker neemt afscheid als professor hydrologie bij civiele techniek. Alhoewel hij de werksfeer bij de TU niet optimaal vond, kijkt hij toch tevreden terug op zijn carriÈre. "Delft moet echte wateringenieurs gaan opleiden, anders prijs je jezelf uit de markt."

Hoe kwam u bij de keuze voor het grondwater?

“Tijdens mijn studie ben ik enthousiast gemaakt door professor Jan van Dam en door Arnold Verruijt, die toen net was aangesteld als docent. Zij gaven goede colleges en konden prachtig vertellen. Na mijn promotieonderzoek rolde ik er vanzelf verder in.”

Waren zij voor u een voorbeeld?

“Verruijt wel, ja. Hoe die man kon lesgeven, het leek allemaal zo simpel, totdat je het natuurlijk zelf moest doen. Hij kon ook goed met de studenten omgaan en mooi over zijn vak vertellen, daar heb ik veel bewondering voor.”

Kunt u uitleggen wat er zo leuk is aan grondwater?

“Het is een boeiend aandachtsveld, waar veel disciplines bij komen kijken. Als je kijkt naar Nederland als delta, zie je in eerste instantie een land dat wordt gemaakt door rivieren. Maar eigenlijk is het grondwatersysteem het belangrijkste watersysteem, want dat moet namelijk heel nauwkeurig worden gedimensioneerd om Nederland op peil te houden. Als het grondwater te hoog staat, veroorzaakt het wateroverlast, maar als het te laag staat zal de bodem inklinken en verzakken. Alle watersystemen worden daarom gedicteerd door het grondwater, zo wordt het polderpeil in de sloten bepaald door het grondwater. Nu heb ik het alleen nog maar over de grondwaterkwantiteit. De kwaliteitsgedachte zoals het transport van verontreinigingen, komt daar nog bij. In Delft had ik geleerd om technisch te denken in termen van grondwaterstanden maar met de komst van de kwaliteitsgedachte, zijn de disciplines van de chemie, biologie en ecologie erbij betrokken. Het vakgebied is daardoor veel complexer geworden en nog leuker.”

In 1982 promoveerde u bij professor Verruijt en professor Huisman op het eerste computermodel voor grondwaterstromingen. Was u een echte computerexpert?

“Nee, niet echt. Ik was wel een expert in programmeren. Tijdens mijn studie in Delft deden de eerste computers hun intrede, die werkten met ponskaarten. Ik had dan een hele bak vol ponskaarten waar de invoergegevens opstonden en een soort broncodekaart met het programma erop. Die leverde ik in bij het Rekencentrum, waar de echte computerexperts ze inlazen, in de IBM360 mainframes. Dat waren enorme kasten met 512 kB aan werkgeheugen, die nachten rekenden aan de simpelste modellen. De volgende dag kon ik dan de mega stapels papier met de uitvoer ophalen. Soms stond op de eerste pagina alleen syntax error, dan had ik dus een foutje gemaakt op de ponskaarten, en kon ik opnieuw beginnen. Dat was echt een rampenplan. Ik liet ook wel eens die hele bak met ponskaarten vallen, en dan moest ik weer alles gaan sorteren. Voor mijn promotieonderzoek had ik thuis een computer staan, met 16 kB aan werkgeheugen, die hele nachten stond te stampen op mijn programma met de eindige elementenmethode. Dat ding had te weinig geheugen om de matrices op te kunnen slaan, dus berekende die elke matrixwaarde opnieuw.”

Waar bent u het meest trots op?

“Ik denk toch wel op mijn promotieonderzoek. Vooral hoe daardoor het hele denken over het transport van grondwater in gang is gezet. Bij grondwater werd altijd alleen gekeken naar de grondwaterstanden en hoe die veranderden door een drinkwaterwinning. Men ging ervan uit dat het grondwater per definitie schoon was en dat al het vuil dat we in de bodem stopten vanzelf werd afgebroken. De bodem wist overal wel raad mee. Dat bleek opeens tegen te vallen toen in de jaren zeventig grootschalige grondwaterverontreinigingen werden ontdekt. In het Amsterdamse drinkwater werd bijvoorbeeld vlekkenwater, tri-chloorethyleen, aangetroffen. Men wilde weten hoe dat kon en waar dat vandaan kwam. Met mijn hulp kwamen ze erachter dat het tri al in de Gooise bodem zat, waar het drinkwater werd gewonnen.

Het computermodel van mijn promotieonderzoek kon uitrekenen waar het water, dat uit de bodem werd onttrokken, vandaan kwam. De drinkwaterbedrijven en provincies hebben daar toen heel Nederland mee doorgerekend. Voor elk pompstation werd de beschermingszone bepaald waarbinnen geen vervuilende activiteiten mogen plaatsvinden.”

Wat vond u het leukste om te doen in uw carriÈre?

“Dat was absoluut het werken met de studenten, colleges geven en het begeleiden van afstudeerders. Ik was al wat ouder toen ik hier begon, dus ik kon ze opleiden vanuit mijn praktijkervaring. Mijn studenten moeten helpen Nederland droog te houden, maar ze moeten vooral ook interdisciplinair kunnen werken. Het gaat niet meer alleen om bouwen, het is belangrijk dat de studenten een compromis kunnen zoeken tussen verschillende belangen. Ik heb die boodschap vrij aardig over kunnen brengen, denk ik. Vooral bij de vrouwelijke studenten, die hebben daar meer gevoel voor.”

Kunt u het vak wel loslaten?

“Ik blijf nog wel een beetje betrokken. Als hobby geef ik namelijk regelmatig advies in de rechtbank. Ik geef dan als objectieve deskundige mijn mening bij conflicten met waterschade. Bijvoorbeeld in civiele procedures van burgers met verzakte huizen, of in het conflict in de bollenstreek, waar tuinders hun waterschade wijten aan het stopzetten van de drinkwaterwinning. Daarnaast blijf ik in de Technische Commissie Bodembescherming voor het ministerie van VROM zitten.”

Heeft u nog een goede raad voor de TU?

“Ik zou graag zien dat Delft echte wateringenieurs gaat opleiden. De brede civiel ingenieur die alles uitrekent, is niet meer van deze tijd. In de loop der jaren is de kennis enorm vergroot, maar de studie is net zo breed gebleven. Het curriculum is ook nog steeds vijf jaar en daardoor mis je nu kwaliteit en diepgang. Het vakgebied is multidisciplinair geworden en de praktijk is meer gericht op kwaliteit. Kijk maar naar de Haringvliet, die weer open moet om de Biesbosch te herstellen. Als ingenieursopleiding moet je daar in meegaan en herstructureren omdat je jezelf anders uit de markt prijst. We hebben al jaren te kampen met teruglopende studentenaantallen. Een opleiding tot allround wateringenieur is denk ik veel aantrekkelijker. Onze hydrologen hebben nu te weinig kennis om te kunnen concurreren met Wageningers. Ze moeten in de praktijk veel bijleren om hun achterstand in te halen. Als ik terugdenk aan al die uren die ik heb besteed aan het berekenen van spanten voor fabriekshallen, die tijd had ik veel nuttiger kunnen besteden. Met de bamastructuur kun je daar goed richting aangeven. Je zou wat sterkteleer- en constructievakken in de bachelorfase kunnen vervangen voor kwaliteitsdenkende vakken, met meer chemie, biologie en ecologie.”

Heeft u uw eigen kinderen kunnen verleiden tot een grondwaterloopbaan?

“Nee, ik heb thuis niemand enthousiast kunnen maken voor het grondwater, of zelfs maar voor Delft. Grondwater is natuurlijk helemaal niet sexy, het beweegt nauwelijks en je ziet het niet, daarmee steel je bij pubers dus niet de show. Mijn dochter is nog wel naar een open dag van bouwkunde geweest maar uiteindelijk heeft ze toch voor medicijnen gekozen.”

Hoe kijkt u terug op uw loopbaan?

“Ik ben eigenlijk heel tevreden. Hoewel ik de werksfeer op de TU niet optimaal vond, die was bij mijn vorige banen beter. Hier worden de beste mensen uit het vakgebied verzameld, en daardoor heb je te maken met competitieve individuen die nogal egocentrisch gericht zijn. Maar al met al ben ik erg tevreden, ik heb altijd gedaan wat ik wilde doen.”
WIE IS CEES VAN DEN AKKER?

Prof.dr.ir. Cees van den Akker (62) is sinds 1994 hoogleraar hydrologie bij de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen. Na de hbs-B en de hts in Leeuwarden moest Van den Akker eerst anderhalf jaar in militaire dienst. Voordat hij naar Delft kwam, werkte hij een half jaar in het Waterloopkundig Laboratorium in De Voorst, in de Noordoostpolder. In het precomputertijdperk werden daar de Deltawerken nagebouwd met een schaal van een op zestig, voor proeven met echt water. In 1972 studeerde hij af als waterbouwkundig ingenieur in Delft bij zijn voorganger prof.dr.ir. Jan van Dam en prof.dr.ir. Arnold Verruijt. In 1982 promoveerde hij op een numerieke analyse van de stroomfunctie in tweedimensionale grondwaterstromingen. Dat betekende het eerste computermodel dat kon rekenen aan grondwaterstromingen met de eindige elementenmethode. Zijn verdere carriÈre stond volledig in het teken van grondwater, onder andere bij het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening en het Gemeentelijke Waterleidingbedrijf Amsterdam. Op 25 mei houdt hij zijn afscheidsrede met de titel ‘De waarde van Grondwater’. Van den Akker is getrouwd, heeft drie kinderen en twee kleinkinderen. In zijn vrije tijd verzamelt hij begin twintigste-eeuws Gouds plateel, kleurrijke aardewerken vaasjes.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Hoe kwam u bij de keuze voor het grondwater?

“Tijdens mijn studie ben ik enthousiast gemaakt door professor Jan van Dam en door Arnold Verruijt, die toen net was aangesteld als docent. Zij gaven goede colleges en konden prachtig vertellen. Na mijn promotieonderzoek rolde ik er vanzelf verder in.”

Waren zij voor u een voorbeeld?

“Verruijt wel, ja. Hoe die man kon lesgeven, het leek allemaal zo simpel, totdat je het natuurlijk zelf moest doen. Hij kon ook goed met de studenten omgaan en mooi over zijn vak vertellen, daar heb ik veel bewondering voor.”

Kunt u uitleggen wat er zo leuk is aan grondwater?

“Het is een boeiend aandachtsveld, waar veel disciplines bij komen kijken. Als je kijkt naar Nederland als delta, zie je in eerste instantie een land dat wordt gemaakt door rivieren. Maar eigenlijk is het grondwatersysteem het belangrijkste watersysteem, want dat moet namelijk heel nauwkeurig worden gedimensioneerd om Nederland op peil te houden. Als het grondwater te hoog staat, veroorzaakt het wateroverlast, maar als het te laag staat zal de bodem inklinken en verzakken. Alle watersystemen worden daarom gedicteerd door het grondwater, zo wordt het polderpeil in de sloten bepaald door het grondwater. Nu heb ik het alleen nog maar over de grondwaterkwantiteit. De kwaliteitsgedachte zoals het transport van verontreinigingen, komt daar nog bij. In Delft had ik geleerd om technisch te denken in termen van grondwaterstanden maar met de komst van de kwaliteitsgedachte, zijn de disciplines van de chemie, biologie en ecologie erbij betrokken. Het vakgebied is daardoor veel complexer geworden en nog leuker.”

In 1982 promoveerde u bij professor Verruijt en professor Huisman op het eerste computermodel voor grondwaterstromingen. Was u een echte computerexpert?

“Nee, niet echt. Ik was wel een expert in programmeren. Tijdens mijn studie in Delft deden de eerste computers hun intrede, die werkten met ponskaarten. Ik had dan een hele bak vol ponskaarten waar de invoergegevens opstonden en een soort broncodekaart met het programma erop. Die leverde ik in bij het Rekencentrum, waar de echte computerexperts ze inlazen, in de IBM360 mainframes. Dat waren enorme kasten met 512 kB aan werkgeheugen, die nachten rekenden aan de simpelste modellen. De volgende dag kon ik dan de mega stapels papier met de uitvoer ophalen. Soms stond op de eerste pagina alleen syntax error, dan had ik dus een foutje gemaakt op de ponskaarten, en kon ik opnieuw beginnen. Dat was echt een rampenplan. Ik liet ook wel eens die hele bak met ponskaarten vallen, en dan moest ik weer alles gaan sorteren. Voor mijn promotieonderzoek had ik thuis een computer staan, met 16 kB aan werkgeheugen, die hele nachten stond te stampen op mijn programma met de eindige elementenmethode. Dat ding had te weinig geheugen om de matrices op te kunnen slaan, dus berekende die elke matrixwaarde opnieuw.”

Waar bent u het meest trots op?

“Ik denk toch wel op mijn promotieonderzoek. Vooral hoe daardoor het hele denken over het transport van grondwater in gang is gezet. Bij grondwater werd altijd alleen gekeken naar de grondwaterstanden en hoe die veranderden door een drinkwaterwinning. Men ging ervan uit dat het grondwater per definitie schoon was en dat al het vuil dat we in de bodem stopten vanzelf werd afgebroken. De bodem wist overal wel raad mee. Dat bleek opeens tegen te vallen toen in de jaren zeventig grootschalige grondwaterverontreinigingen werden ontdekt. In het Amsterdamse drinkwater werd bijvoorbeeld vlekkenwater, tri-chloorethyleen, aangetroffen. Men wilde weten hoe dat kon en waar dat vandaan kwam. Met mijn hulp kwamen ze erachter dat het tri al in de Gooise bodem zat, waar het drinkwater werd gewonnen.

Het computermodel van mijn promotieonderzoek kon uitrekenen waar het water, dat uit de bodem werd onttrokken, vandaan kwam. De drinkwaterbedrijven en provincies hebben daar toen heel Nederland mee doorgerekend. Voor elk pompstation werd de beschermingszone bepaald waarbinnen geen vervuilende activiteiten mogen plaatsvinden.”

Wat vond u het leukste om te doen in uw carriÈre?

“Dat was absoluut het werken met de studenten, colleges geven en het begeleiden van afstudeerders. Ik was al wat ouder toen ik hier begon, dus ik kon ze opleiden vanuit mijn praktijkervaring. Mijn studenten moeten helpen Nederland droog te houden, maar ze moeten vooral ook interdisciplinair kunnen werken. Het gaat niet meer alleen om bouwen, het is belangrijk dat de studenten een compromis kunnen zoeken tussen verschillende belangen. Ik heb die boodschap vrij aardig over kunnen brengen, denk ik. Vooral bij de vrouwelijke studenten, die hebben daar meer gevoel voor.”

Kunt u het vak wel loslaten?

“Ik blijf nog wel een beetje betrokken. Als hobby geef ik namelijk regelmatig advies in de rechtbank. Ik geef dan als objectieve deskundige mijn mening bij conflicten met waterschade. Bijvoorbeeld in civiele procedures van burgers met verzakte huizen, of in het conflict in de bollenstreek, waar tuinders hun waterschade wijten aan het stopzetten van de drinkwaterwinning. Daarnaast blijf ik in de Technische Commissie Bodembescherming voor het ministerie van VROM zitten.”

Heeft u nog een goede raad voor de TU?

“Ik zou graag zien dat Delft echte wateringenieurs gaat opleiden. De brede civiel ingenieur die alles uitrekent, is niet meer van deze tijd. In de loop der jaren is de kennis enorm vergroot, maar de studie is net zo breed gebleven. Het curriculum is ook nog steeds vijf jaar en daardoor mis je nu kwaliteit en diepgang. Het vakgebied is multidisciplinair geworden en de praktijk is meer gericht op kwaliteit. Kijk maar naar de Haringvliet, die weer open moet om de Biesbosch te herstellen. Als ingenieursopleiding moet je daar in meegaan en herstructureren omdat je jezelf anders uit de markt prijst. We hebben al jaren te kampen met teruglopende studentenaantallen. Een opleiding tot allround wateringenieur is denk ik veel aantrekkelijker. Onze hydrologen hebben nu te weinig kennis om te kunnen concurreren met Wageningers. Ze moeten in de praktijk veel bijleren om hun achterstand in te halen. Als ik terugdenk aan al die uren die ik heb besteed aan het berekenen van spanten voor fabriekshallen, die tijd had ik veel nuttiger kunnen besteden. Met de bamastructuur kun je daar goed richting aangeven. Je zou wat sterkteleer- en constructievakken in de bachelorfase kunnen vervangen voor kwaliteitsdenkende vakken, met meer chemie, biologie en ecologie.”

Heeft u uw eigen kinderen kunnen verleiden tot een grondwaterloopbaan?

“Nee, ik heb thuis niemand enthousiast kunnen maken voor het grondwater, of zelfs maar voor Delft. Grondwater is natuurlijk helemaal niet sexy, het beweegt nauwelijks en je ziet het niet, daarmee steel je bij pubers dus niet de show. Mijn dochter is nog wel naar een open dag van bouwkunde geweest maar uiteindelijk heeft ze toch voor medicijnen gekozen.”

Hoe kijkt u terug op uw loopbaan?

“Ik ben eigenlijk heel tevreden. Hoewel ik de werksfeer op de TU niet optimaal vond, die was bij mijn vorige banen beter. Hier worden de beste mensen uit het vakgebied verzameld, en daardoor heb je te maken met competitieve individuen die nogal egocentrisch gericht zijn. Maar al met al ben ik erg tevreden, ik heb altijd gedaan wat ik wilde doen.”
WIE IS CEES VAN DEN AKKER?

Prof.dr.ir. Cees van den Akker (62) is sinds 1994 hoogleraar hydrologie bij de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen. Na de hbs-B en de hts in Leeuwarden moest Van den Akker eerst anderhalf jaar in militaire dienst. Voordat hij naar Delft kwam, werkte hij een half jaar in het Waterloopkundig Laboratorium in De Voorst, in de Noordoostpolder. In het precomputertijdperk werden daar de Deltawerken nagebouwd met een schaal van een op zestig, voor proeven met echt water. In 1972 studeerde hij af als waterbouwkundig ingenieur in Delft bij zijn voorganger prof.dr.ir. Jan van Dam en prof.dr.ir. Arnold Verruijt. In 1982 promoveerde hij op een numerieke analyse van de stroomfunctie in tweedimensionale grondwaterstromingen. Dat betekende het eerste computermodel dat kon rekenen aan grondwaterstromingen met de eindige elementenmethode. Zijn verdere carriÈre stond volledig in het teken van grondwater, onder andere bij het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening en het Gemeentelijke Waterleidingbedrijf Amsterdam. Op 25 mei houdt hij zijn afscheidsrede met de titel ‘De waarde van Grondwater’. Van den Akker is getrouwd, heeft drie kinderen en twee kleinkinderen. In zijn vrije tijd verzamelt hij begin twintigste-eeuws Gouds plateel, kleurrijke aardewerken vaasjes.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.