Onderwijs

‘Globalisering is een kans, geen bedreiging’

Dr. Charles Vest was gastspreker op de 166-ste Dies Natalis. Hij gaf zijn visie op de universiteit van de toekomst onder de titel ‘Innovation, Competition and Cooperation in the Knowledge Age’. Delta sprak hem een dag eerder en wilde weten hoe de universiteit van morgen betaald moest worden.

In uw presentatie laat u een plaatje zien over de beschikbaarheid van ingenieurs in China, de Verenigde Staten en India. Dat roept de vraag op of er nog plaats is voor Europa in de 21ste eeuw.

“Het antwoord is ‘ja’. Absoluut. Ik denk dat ingenieurs een zeer belangrijke rol hebben te vervullen in Europa. Investeringen in onderzoek en ontwikkeling in Europa, Amerika en Azië zijn nu ongeveer even groot. Dat betekent dat de omvang en kwaliteit van de capaciteit aan wetenschappers en ingenieurs in de VS en Europa van groot belang zullen zijn om in de komende decennia het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen vanuit Azië. Maar natuurlijk had ik het plaatje moeten aanvullen met de gegevens van Europa.”

In uw speech wijst u twee fronten aan van technische ontwikkeling, het macrofront van duurzaamheidproblematiek en het nanofront van de moleculaire wetenschappen. Kunt u uitleggen hoe u daar toe komt?

“Het leidt geen twijfel dat de snelste technologische ontwikkeling plaatshebben op micro- en nanoschaal, waar een samensmelting plaatsheeft tussen fysica, biologie en informatietechnologie. Dit is een gebied dat een enorme aantrekkingskracht uitoefent op jonge mensen omdat daar de ontwikkelingen het snelst gaan. Maar de belangrijkste uitdagingen liggen op het gebied van civiele infrastructuur, wereldwijde veranderingen in het milieu, gezondheidszorg, duurzame productie enzovoorts. Die grootschalige problemen vragen om oplossingen. Het onderwijs staat dus voor de taak om studenten met beide fronten bekend te maken. Studenten moeten bewust gemaakt worden van de wereldproblemen, zodat ze zich niet alleen richten op de spannende nano- en biowetenschappen.”

Hoe moet een universiteit zich voorbereiden op dat gevecht op twee fronten? Hier in Delft heeft men ervoor gekozen om infrastructuur, energie, gezondheid en milieu als kerngebieden aan de wijzen. Is dat een verstandig besluit?

“Ik denk dat het heel verstandig is. Verder denk ik niet dat er een eenduidige oplossing is voor elk instituut. Waar het om gaat, is om zo goed mogelijk de stromingen en trends in kaart te brengen en te bepalen waar behoefte is aan leidende technologie. En om daar vervolgens het onderzoek en hopelijk ook het onderwijs op in te richten. Ik weet dat er visionair werk gebeurt in het Kavli-instituut en ik heb een blik kunnen werpen op het strategische plan van de TU,dat ik vooruitstrevend vind. Meer algemeen vind ik het van belang dat grote instituten zoals de TU Delft zelf de uitdagingen onder ogen zien en antwoorden formuleren. Verschillende instituten zullen dat op hun eigen manier moeten invullen.”

Citaten die ik van u op internet tegenkom (www.brainyquato.com) gaan voornamelijk over budgetten en fondsen. Maar in uw Diesrede heeft u het helemaal niet over geld. Wilde u het feestje niet verpesten?

“Ik maak ernstig zorgen over de investeringen in onderwijs en onderzoek in de Verenigde Staten. Ik heb de indruk dat men zich in Europa langzaam bewust wordt van de noodzaak tot investeren in kennis. Maar Amerika noch Europa maken genoeg geld vrij om de beste en slimste jonge mensen ertoe te bewegen om bij te dragen aan oplossingen voor klimaatverandering, voedselvoorziening en waterhuishouding. Niettemin ben ik een eeuwige optimist en ik denk dat beleidsmakers en parlementsleden in Europa en de Verenigde Staten zich meer bewust worden van het belang van dit soort lange termijninvesteringen. Maar het staat nog niet bovenaan hun prioriteitenlijst. Daar is nog werk te verrichten.”

Toch is de financiering van onderzoek wel een essentiële vraag. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat er voor nanotechnologie en informatica wel geïnteresseerde bedrijven te vinden zijn, maar wie gaat er investeren in onderzoek naar verstedelijking, watervoorziening of oplossingen voor het klimaat?

“De enige uitzondering momenteel is energie. Er worden nieuwe financieringsmodellen uitgetest. Zo loopt er momenteel een groot project van British Petroleum in Illinois, waar men op zoek is naar economisch haalbare biobrandstoffen. Verder investeert Exxon Mobile in projecten van de Stanford University. Dat maakt energie tot een macroprobleem waarvoor geld van het bedrijfsleven naar de universiteiten stroomt. Zaken als infrastructuur of geluidsoverlast trekken minder tot geen private investeerders in onderzoek.”

Omdat er geen geld mee te verdienen is?

“Ik denk dat er nieuwe vormen van bedrijfsfinanciering komen, althans in de Verenigde Staten. We hebben in de afgelopen decennia de overgang gezien van grote centrale bedrijfslaboratoria naar innovatie in kleine beginnende bedrijfjes. Ik denk dat we de komende tijd een toename zullen zien van allianties tussen universiteiten en industrie. Maar in termen van het totaal van onderzoeksgelden zal het waarschijnlijk een klein deel blijven.”

Verwacht u een verdere daling van overheidsfinanciering?

“De situatie hier in de VS is er een van gelijkblijvende budgetten. Maar daar komt bij dat congresleden gelden reserveren voor hun favoriete onderzoeksonderwerp. Het onderzoeksbudget is dus gelijk gebleven, maar het wordt minder goed verdeeld dan voorheen. Sommige instellingen krijgen al drie jaar achtereen hetzelfde budget toegewezen. Dus zodra de inflatie inzet, gaat hun koopkracht ernstig naar beneden. Ik vrees daarom een ernstige achteruitgang bij de budgetten voor 2009, die binnenkort vastgesteld zullen worden.”

In een citaat zegt u dat meer dan 40 procent van de overheidsfinanciering van technisch-wetenschappelijk onderzoek uit het budget van het ministerie van Defensie komt. Klopt dat?

“Dat was drie of vier jaar geleden het geval. Ik weet niet hoeveel het nu is, maar ze hebben een grote bijdrage geleverd.”

Maar verhoudt zich dat tot onderzoeksdoelen als duurzaamheid?

“Dat is heel interessant. De afgelopen jaren is het Amerikaanse ministerie van Defensie een van de belangrijkste financiers geweest van fundamenteel onderzoek op de lange termijn. Laat ik een voorbeeld geven: het ministerie van Defensie is een grootverbruiker van energie. Het is dus erg begaan met energie-efficiëntie, energieopslag en CO2-uitstoot. Het ministerie heeft door de jaren heen flink geïnvesteerd in fundamenteel onderzoek en heeft doctoraalstudenten gesteund die dingen onderzochten die vaag gerelateerd waren met defensie. Ze hebben aanzienlijk bijgedragen aan materiaalkunde en aan informatietechnologie. Het hele internet is met Defensiegelden ontwikkeld. De afgelopen jaren hebben ze dus aanzienlijk bijgedragen aan fundamenteel onderzoek. Maar er is een trend gaande waarbij het defensieonderzoek veel meer op korte termijn gericht raakt. Als reactie daarop is nu een debat ontbrand om Defensie te wijzen op het belang van lange termijnonderzoek.”

Tot slot, ziet u als optimist nog mogelijkheden voor een betere verankering van onderzoeksgelden?

“Laat ik een korte historische analogie noemen. In de eerste drie decennia na de Tweede Wereldoorlog was de belangrijkste drijfveer voor steun aan onderzoek en hoger onderwijs zoals die leefde in het Congres tweeledig: de noodzaak van een sterke defensie en een goede gezondheidszorg. Die twee dingen begrepen ze. Er is natuurlijk wel meer bereikt dan dat, maar defensie en gezondheidszorg waren toch onomstreden de belangrijkste peilers van de onderzoeksfinanciering. Daar is in de afgelopen decennia een derde peiler naast gekomen. We begonnen ons te realiseren dat we moesten concurreren omdat anderen goed zijn geworden in wat wij tot dan toe deden. Die groeiende derde peiler beoogt onze concurrentiepositie als een land te versterken. Het besef groeit dat we geen goede banen, hoge levensstandaard en een levendige economie kunnen handhaven zonder forse investeringen in onderzoek en ontwikkeling, wetenschap en technologie. Maar het debat lijdt nu onder de heersende misverstanden over wat globalisering nu eigenlijk is, en of het goed of slecht is. Ik denk dat het een gegeven is en dat we er over het geheel beter van worden, maar alleen als je het als een kans ziet en niet als een bedreiging.”
WIE IS CHARLES VEST?

De Amerikaan Dr. Charles M. Vest is voorzitter van de National Academy of Engineering en hij was van 1990 tot 2006 voorzitter van het Massachasetts Institute of Technology. In die periode heeft hij het onderwijs verbeterd, meer internationale relaties gelegd in onderwijs en onderzoek, de culturele en raciale diversiteit op de MIT vergroot, en banden met de industrie verder aangehaald. Naast zijn voorzitterschap van de MIT zat Vest ook veel nationale adviescommissies voor over ondermeer het ruimtestation ISS, technologiebeleid en energievraagstukken.

Hij schreef twee boeken over onderwijs en onderzoek: ‘Pursuing the Endless Frontier’ (MIT Press, 2004) en ‘The American Research University from World War II to World Wide Web’ (UCLA Press, 2007).

In uw presentatie laat u een plaatje zien over de beschikbaarheid van ingenieurs in China, de Verenigde Staten en India. Dat roept de vraag op of er nog plaats is voor Europa in de 21ste eeuw.

“Het antwoord is ‘ja’. Absoluut. Ik denk dat ingenieurs een zeer belangrijke rol hebben te vervullen in Europa. Investeringen in onderzoek en ontwikkeling in Europa, Amerika en Azië zijn nu ongeveer even groot. Dat betekent dat de omvang en kwaliteit van de capaciteit aan wetenschappers en ingenieurs in de VS en Europa van groot belang zullen zijn om in de komende decennia het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen vanuit Azië. Maar natuurlijk had ik het plaatje moeten aanvullen met de gegevens van Europa.”

In uw speech wijst u twee fronten aan van technische ontwikkeling, het macrofront van duurzaamheidproblematiek en het nanofront van de moleculaire wetenschappen. Kunt u uitleggen hoe u daar toe komt?

“Het leidt geen twijfel dat de snelste technologische ontwikkeling plaatshebben op micro- en nanoschaal, waar een samensmelting plaatsheeft tussen fysica, biologie en informatietechnologie. Dit is een gebied dat een enorme aantrekkingskracht uitoefent op jonge mensen omdat daar de ontwikkelingen het snelst gaan. Maar de belangrijkste uitdagingen liggen op het gebied van civiele infrastructuur, wereldwijde veranderingen in het milieu, gezondheidszorg, duurzame productie enzovoorts. Die grootschalige problemen vragen om oplossingen. Het onderwijs staat dus voor de taak om studenten met beide fronten bekend te maken. Studenten moeten bewust gemaakt worden van de wereldproblemen, zodat ze zich niet alleen richten op de spannende nano- en biowetenschappen.”

Hoe moet een universiteit zich voorbereiden op dat gevecht op twee fronten? Hier in Delft heeft men ervoor gekozen om infrastructuur, energie, gezondheid en milieu als kerngebieden aan de wijzen. Is dat een verstandig besluit?

“Ik denk dat het heel verstandig is. Verder denk ik niet dat er een eenduidige oplossing is voor elk instituut. Waar het om gaat, is om zo goed mogelijk de stromingen en trends in kaart te brengen en te bepalen waar behoefte is aan leidende technologie. En om daar vervolgens het onderzoek en hopelijk ook het onderwijs op in te richten. Ik weet dat er visionair werk gebeurt in het Kavli-instituut en ik heb een blik kunnen werpen op het strategische plan van de TU,dat ik vooruitstrevend vind. Meer algemeen vind ik het van belang dat grote instituten zoals de TU Delft zelf de uitdagingen onder ogen zien en antwoorden formuleren. Verschillende instituten zullen dat op hun eigen manier moeten invullen.”

Citaten die ik van u op internet tegenkom (www.brainyquato.com) gaan voornamelijk over budgetten en fondsen. Maar in uw Diesrede heeft u het helemaal niet over geld. Wilde u het feestje niet verpesten?

“Ik maak ernstig zorgen over de investeringen in onderwijs en onderzoek in de Verenigde Staten. Ik heb de indruk dat men zich in Europa langzaam bewust wordt van de noodzaak tot investeren in kennis. Maar Amerika noch Europa maken genoeg geld vrij om de beste en slimste jonge mensen ertoe te bewegen om bij te dragen aan oplossingen voor klimaatverandering, voedselvoorziening en waterhuishouding. Niettemin ben ik een eeuwige optimist en ik denk dat beleidsmakers en parlementsleden in Europa en de Verenigde Staten zich meer bewust worden van het belang van dit soort lange termijninvesteringen. Maar het staat nog niet bovenaan hun prioriteitenlijst. Daar is nog werk te verrichten.”

Toch is de financiering van onderzoek wel een essentiële vraag. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat er voor nanotechnologie en informatica wel geïnteresseerde bedrijven te vinden zijn, maar wie gaat er investeren in onderzoek naar verstedelijking, watervoorziening of oplossingen voor het klimaat?

“De enige uitzondering momenteel is energie. Er worden nieuwe financieringsmodellen uitgetest. Zo loopt er momenteel een groot project van British Petroleum in Illinois, waar men op zoek is naar economisch haalbare biobrandstoffen. Verder investeert Exxon Mobile in projecten van de Stanford University. Dat maakt energie tot een macroprobleem waarvoor geld van het bedrijfsleven naar de universiteiten stroomt. Zaken als infrastructuur of geluidsoverlast trekken minder tot geen private investeerders in onderzoek.”

Omdat er geen geld mee te verdienen is?

“Ik denk dat er nieuwe vormen van bedrijfsfinanciering komen, althans in de Verenigde Staten. We hebben in de afgelopen decennia de overgang gezien van grote centrale bedrijfslaboratoria naar innovatie in kleine beginnende bedrijfjes. Ik denk dat we de komende tijd een toename zullen zien van allianties tussen universiteiten en industrie. Maar in termen van het totaal van onderzoeksgelden zal het waarschijnlijk een klein deel blijven.”

Verwacht u een verdere daling van overheidsfinanciering?

“De situatie hier in de VS is er een van gelijkblijvende budgetten. Maar daar komt bij dat congresleden gelden reserveren voor hun favoriete onderzoeksonderwerp. Het onderzoeksbudget is dus gelijk gebleven, maar het wordt minder goed verdeeld dan voorheen. Sommige instellingen krijgen al drie jaar achtereen hetzelfde budget toegewezen. Dus zodra de inflatie inzet, gaat hun koopkracht ernstig naar beneden. Ik vrees daarom een ernstige achteruitgang bij de budgetten voor 2009, die binnenkort vastgesteld zullen worden.”

In een citaat zegt u dat meer dan 40 procent van de overheidsfinanciering van technisch-wetenschappelijk onderzoek uit het budget van het ministerie van Defensie komt. Klopt dat?

“Dat was drie of vier jaar geleden het geval. Ik weet niet hoeveel het nu is, maar ze hebben een grote bijdrage geleverd.”

Maar verhoudt zich dat tot onderzoeksdoelen als duurzaamheid?

“Dat is heel interessant. De afgelopen jaren is het Amerikaanse ministerie van Defensie een van de belangrijkste financiers geweest van fundamenteel onderzoek op de lange termijn. Laat ik een voorbeeld geven: het ministerie van Defensie is een grootverbruiker van energie. Het is dus erg begaan met energie-efficiëntie, energieopslag en CO2-uitstoot. Het ministerie heeft door de jaren heen flink geïnvesteerd in fundamenteel onderzoek en heeft doctoraalstudenten gesteund die dingen onderzochten die vaag gerelateerd waren met defensie. Ze hebben aanzienlijk bijgedragen aan materiaalkunde en aan informatietechnologie. Het hele internet is met Defensiegelden ontwikkeld. De afgelopen jaren hebben ze dus aanzienlijk bijgedragen aan fundamenteel onderzoek. Maar er is een trend gaande waarbij het defensieonderzoek veel meer op korte termijn gericht raakt. Als reactie daarop is nu een debat ontbrand om Defensie te wijzen op het belang van lange termijnonderzoek.”

Tot slot, ziet u als optimist nog mogelijkheden voor een betere verankering van onderzoeksgelden?

“Laat ik een korte historische analogie noemen. In de eerste drie decennia na de Tweede Wereldoorlog was de belangrijkste drijfveer voor steun aan onderzoek en hoger onderwijs zoals die leefde in het Congres tweeledig: de noodzaak van een sterke defensie en een goede gezondheidszorg. Die twee dingen begrepen ze. Er is natuurlijk wel meer bereikt dan dat, maar defensie en gezondheidszorg waren toch onomstreden de belangrijkste peilers van de onderzoeksfinanciering. Daar is in de afgelopen decennia een derde peiler naast gekomen. We begonnen ons te realiseren dat we moesten concurreren omdat anderen goed zijn geworden in wat wij tot dan toe deden. Die groeiende derde peiler beoogt onze concurrentiepositie als een land te versterken. Het besef groeit dat we geen goede banen, hoge levensstandaard en een levendige economie kunnen handhaven zonder forse investeringen in onderzoek en ontwikkeling, wetenschap en technologie. Maar het debat lijdt nu onder de heersende misverstanden over wat globalisering nu eigenlijk is, en of het goed of slecht is. Ik denk dat het een gegeven is en dat we er over het geheel beter van worden, maar alleen als je het als een kans ziet en niet als een bedreiging.”
WIE IS CHARLES VEST?

De Amerikaan Dr. Charles M. Vest is voorzitter van de National Academy of Engineering en hij was van 1990 tot 2006 voorzitter van het Massachasetts Institute of Technology. In die periode heeft hij het onderwijs verbeterd, meer internationale relaties gelegd in onderwijs en onderzoek, de culturele en raciale diversiteit op de MIT vergroot, en banden met de industrie verder aangehaald. Naast zijn voorzitterschap van de MIT zat Vest ook veel nationale adviescommissies voor over ondermeer het ruimtestation ISS, technologiebeleid en energievraagstukken.

Hij schreef twee boeken over onderwijs en onderzoek: ‘Pursuing the Endless Frontier’ (MIT Press, 2004) en ‘The American Research University from World War II to World Wide Web’ (UCLA Press, 2007).

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.