Het blad BLVD tipte haar als een van de honderd meest veelbelovende vrouwen van het land. En het moet gezegd: Nynke Dekker, de coming young lady van natuurkunde, is inderdaad lekker bezig.
Coverartikel van Nature, Vidi-subsidie, lid van de Jonge Akademie van de KNAW. “De TU Delft kan best meer doen om vrouwelijke onderzoekers aan te trekken.”
Sinds u hier werkt is uw naam uitgebreid: ‘Nynke Dekker, geen familie’.
“Ja, die naamskwestie schept af en toe verwarring… Zeker in het buitenland weet men niet dat ‘Dekker’ in Nederland een algemeen voorkomende naam is. Dus neemt men geregeld aan dat ik familie ben van Cees Dekker. Zijn vrouw, of zijn dochter. Maar goed, dat wisten we van tevoren. Toen Cees me een aantal jaar geleden uitnodigde om in Delft te solliciteren, zei hij erbij dat hij het me niet kwalijk zou nemen dat ik ook Dekker heet.”
U heeft niet bepaald een snertjaar achter de rug. U haalde tweemaal Nature waarvan eenmaal zelfs de cover, u haalde een van de felbegeerde Vidi-subsidies binnen, u werd benoemd tot lid van de Jonge Akademie van de KNAW…
“Ted Young (prof.dr., voorzitter van de afdeling imaging science and technology . red.) zei nog tegen me: verwacht niet dat elk jaar zo zal zijn. Dat was een wijze raad, daar heeft hij waarschijnlijk gelijk in. Maar het gaat natuurlijk niet alleen om ‘mijn jaar’. Deze resultaten zijn met name ook te danken aan de uitstekende studenten en onderzoekers in onze groep.”
Uw naam kwam in de jaren negentig voor het eerst bovendrijven, nadat u erin was geslaagd afzonderlijke cesiumatomen over gouden rails te bewegen.
“Was het cesium? (lacht) Het is alweer zo lang geleden.”
Destijds was u atoomfysicus. Waarom bent u biomoleculen gaan bestuderen?
“Ik werkte destijds in de VS bij Mara Prentiss waar we elementen zoals lenzen en spiegels maakten om atomen te verplaatsen. Dat was heel leuk, maar ook een beetje voorspelbaar. Ik bedoel: de wetten van de kwantummechnica werken gewoon. Als de berekeningen eenmaal aantonen dat er iets gaat gebeuren, dan is het daarna eigenlijk alleen nog maar een kwestie van heel hard werken om te laten zien dat het ook werkelijk zo is. In die tijd was biologie in opkomst, en ik wilde wel eens iets heel nieuws leren. Mede daarom ben ik biomoleculen gaan bestuderen.”
U was eerder op zoek naar spannende nieuwe experimenten dan dat u gefascineerd raakte door levende wezens, zoals veel van uw collega’s die de overstap maken van dode naar levende materie.
“Ja, zo zou je het denk ik wel kunnen zeggen. Ik vind het wel fascinerend dat we met levende dingetjes werken. Maar ook dan vind ik de experimenten waarbij je de biologie reduceert tot een heel simpel systeem met bijvoorbeeld één DNA-molecuul en één eiwit het aantrekkelijkst. Het probleem met levende cellen is dat er zo veel factoren zijn! Met onze single-molecule-technieken kun je echt het gedrag van afzonderlijke eiwitten en DNA-moleculen kwantitatief bestuderen. Dat vind ik de schoonheid van onze aanpak.”
Toch zijn er ook mensen die betwijfelen of uw single-molecule-aanpak wel relevant is voor wat er in de cel gebeurt. Een vliegtuig verklaar je ook niet door een van zijn schroefjes te bestuderen…
“Dat is in zekere zin waar, hoewel je natuurlijk wel iets leert over een vliegtuig als je de werking van de motor en de vleugels begrijpt. Maar op dit moment proberen we ook een concreet verband te leggen tussen onze single-molecule-aanpak en de cel, met een experiment met één DNA-molecuul, één eiwit (topoisomerase – red.) en een kankerremmer. Wij meten bijvoorbeeld de levensduur van de kankerremmer en het effect op DNA-rotatie, waaruit voorspellingen komen. Tegelijkertijd doet de groep van Mary-Ann Björnsti uit Memphis proeven met echte cellen. Vervolgens kijken we of wat we hier vinden enigszins overeenkomt met wat zij in cellen meten. Die koppeling is nog niet zo makkelijk, maar het is denk ik voor het eerst dat we proberen de link te maken met echte cellen. Dat is toch wel heel leuk. Een nog veel verdere stap is om daarna te bekijken of onze voorspellingen ook klinisch relevant kunnen zijn.”
Onlangs hield u de eerste Erasmus Mundus-lezing, over de ethiek van de wetenschap. Nou ja, ethiek… Het viel op dat u vooral een technische uitleg gaf van de mogelijkheden.
“Jazeker, dat had ik ook zo bedoeld. Ik wilde technisch uitleggen waarom we vandaag de dag echt voor dit soort vragen staan, waarom het nu actueler is dan vijftig jaar geleden, toen de structuur van DNA werd opgehelderd. De discussie wilde ik vervolgens overlaten aan het publiek.”
U had de discussie ook kunnen aanzwengelen door te zeggen: genetische modificatie is hartstikke goed.
“Nou, ik ben daarin geen expert. Ik heb er natuurlijk wel mijn meningen over, maar om nou te zeggen dat ik weet hoe dat allemaal ethisch moet…”
Ik geef een schot voor de boeg. In Australië was veel te doen over een echtpaar dat een kind met een ongeneeslijke bloedziekte had. Het kind was alleen te redden als het paar nóg een kind zou krijgen, dat als donor zou dienen. Maar de baby moest dan wel worden geselecteerd uit een aantal bevruchte embryo’s. Een genetisch geselecteerde baby op maat, dus.
(Dekker denkt ruim een minuut lang na.) “Nou goed, dat zou ik misschien ook doen. Maar sommige dingen vind ik echt frivool. Zoals die genetisch gemodificeerde vissen die fluoresceren in het donker. Die kun je gewoon kopen. Dat vind ik frivool. Tijdverspilling, geldverspilling. Als er echt medische noodzaak is, dan vind ik het een ander verhaal.”
Dus de vraag is: wat is frivool?
“Daar komt het op neer, ja.”
Ik zag laatst in een documentaire het boeiende geval van twee dove ouders die een kind wilden. Die zeiden: doof zijn is onze cultuur, onze levenswijze. Als we een ‘baby op maat’ kunnen krijgen, dan willen we een kind dat ook doof is. Zodat we één gezin zijn, en het kind niet wordt buitengesloten uit onze cultuur.
“Jeetje.” (Denkt weer lang na) “Nee, dat lijkt me niet goed. Je benadeelt zo’n kind dan toch ten opzichte van de overgrote meerderheid van de bevolking. Het is dan als met personen die uit geloofsovertuiging niet met hun kind naar een arts of een ziekenhuis gaan. Dat is dan wel een geloofskwestie, maar een kind lijdt er heel erg onder.”
Dat doet me denken aan een heel andere ethische kwestie: intelligent ontwerp. Bij u is die discussie het afgelopen jaar wel heel erg dichtbij gekomen.
“De discussie over intelligent design is iets waarin Cees Dekker heel actief is vanuit zijn persoonlijke geloof. Het moet duidelijk zijn dat Cees vanuit een persoonlijk oogpunt spreekt. Zelf kan ik er eigenlijk niet teveel over zeggen, omdat mijn interesse daar niet ligt.”
Wat vond u persoonlijk van zijn boek?
“Ik heb het niet gelezen. Ik probeer er echt ver vanaf te staan.”
Maar u heeft er op zijn minst iets óver gelezen. Hoe komt dat op u over?
“Tja… Ik had nog nooit van intelligent design gehoord voordat ik naar Delft kwam en ik geloof er ook niet in. Wat mij betreft is het hele leven puur toeval. Wat ik wel kan zeggen is dat we het er een paar maanden geleden, toen de discussie in de media heel hoog begon op te lopen, met de wetenschappelijke staf van de sectie (Cees Dekker, Serge Lemay en Nynke Dekker . red.) over hebben gehad. We hebben toen vastgesteld dat we niet bekend willen staan als de sectie die in intelligent design gelooft. Overigens speelt de discussie geen merkbare rol in het werk van de sectie. Dat is heel goed. Zo hoort het ook.”
Ik heb het nageteld. Bij moleculaire biofysica werken vier vrouwen en 23 mannen. Hoe is het om hier als vrouw te zitten?
“Op zich prima, het is niet iets waar ik me dagelijks aan stoor. Zo’n percentage weerspiegelt ook de man-vrouwverhouding bij de sollicitanten die we langs zien komen. Ik vind wel dat de TU Delft er wat actiever in zou kunnen zijn. Harvard zorgt er bijvoorbeeld voor dat vrouwelijke aio’s die worden toegelaten beter kennis kunnen maken. Harvard betaalt voor de vrouwen ook de reiskosten. Dat zijn heel kleine dingen, maar ze helpen volgens mij wel. En aan de TU Delft…” (Dekker schiet in de lach) “Hier hebben we die wervingscampagne ‘Verbeter je techniek’. Ik weet niet of je de nieuwe poster al hebt gezien?” (Dekker loopt weg en komt terug met de poster van het robothondje Aibo dat bij een vrouw onder het rokje kijkt) “Kijk: daar heb ik dus wat van gezegd. Dit gaat mij echt te ver hoor, ik vind hem niet kunnen. Vorig jaar hadden we die poster met de beha, toen heeft een aantal vrouwelijke postdocs in de groep er al wat van gezegd. En nu dit weer! Als je het nu hebt over het werven van vrouwelijke studenten… Maar goed, de poster ligt al bij de scholieren, dus voor dit jaar helpt klagen niet meer. Hopelijk wel voor volgend jaar.”
U was onlangs te gast bij het FOM-symposium voor vrouwelijke fysici. Een verademing?
“Ja, het was wel heel gezellig. Het heeft toch een andere sfeer, al is het alleen maar omdat je even de bevestiging krijgt dat er ook andere vrouwen voor dit vakgebied kiezen. En het is een fascinerend vakgebied, dus ik ben blij dat andere vrouwen hun kans ook grijpen.”
WIE IS NYNKE DEKKER?
Als dochter van een VN-diplomaat bracht Nynke Dekker (1971) het grootste deel van haar jeugd door in het buitenland. In Oegstgeest deed ze haar eindexamen dan ook in het Engels; daarna vertrok ze naar Yale om natuurkunde te studeren. Na haar studie was ze achtereenvolgens werkzaam aan Harvard University en aan de Ecole Normale Supérieure in Parijs, waar ze in 2001 werd opgemerkt door Cees Dekker. Nynke Dekker had toen al een zekere naam vanwege haar werk met ‘magnetische pincetten’, een vernuftige methode om afzonderlijke DNA-moleculen ‘bij de staart’ te pakken en vast te houden. In Delft kwam Dekkers onderzoek tot wasdom, met als voorlopige bekroning haar coverartikel in ‘Nature’. Daarin beschrijven Dekker en haar collega’s belangrijke eigenschappen van topoisomerase, een eiwit dat veel belangstelling heeft in het kankeronderzoek. Dekker is getrouwd met een Franse kok en ontwerper van keukenapparatuur en woont in Leiden.
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
Sinds u hier werkt is uw naam uitgebreid: ‘Nynke Dekker, geen familie’.
“Ja, die naamskwestie schept af en toe verwarring… Zeker in het buitenland weet men niet dat ‘Dekker’ in Nederland een algemeen voorkomende naam is. Dus neemt men geregeld aan dat ik familie ben van Cees Dekker. Zijn vrouw, of zijn dochter. Maar goed, dat wisten we van tevoren. Toen Cees me een aantal jaar geleden uitnodigde om in Delft te solliciteren, zei hij erbij dat hij het me niet kwalijk zou nemen dat ik ook Dekker heet.”
U heeft niet bepaald een snertjaar achter de rug. U haalde tweemaal Nature waarvan eenmaal zelfs de cover, u haalde een van de felbegeerde Vidi-subsidies binnen, u werd benoemd tot lid van de Jonge Akademie van de KNAW…
“Ted Young (prof.dr., voorzitter van de afdeling imaging science and technology . red.) zei nog tegen me: verwacht niet dat elk jaar zo zal zijn. Dat was een wijze raad, daar heeft hij waarschijnlijk gelijk in. Maar het gaat natuurlijk niet alleen om ‘mijn jaar’. Deze resultaten zijn met name ook te danken aan de uitstekende studenten en onderzoekers in onze groep.”
Uw naam kwam in de jaren negentig voor het eerst bovendrijven, nadat u erin was geslaagd afzonderlijke cesiumatomen over gouden rails te bewegen.
“Was het cesium? (lacht) Het is alweer zo lang geleden.”
Destijds was u atoomfysicus. Waarom bent u biomoleculen gaan bestuderen?
“Ik werkte destijds in de VS bij Mara Prentiss waar we elementen zoals lenzen en spiegels maakten om atomen te verplaatsen. Dat was heel leuk, maar ook een beetje voorspelbaar. Ik bedoel: de wetten van de kwantummechnica werken gewoon. Als de berekeningen eenmaal aantonen dat er iets gaat gebeuren, dan is het daarna eigenlijk alleen nog maar een kwestie van heel hard werken om te laten zien dat het ook werkelijk zo is. In die tijd was biologie in opkomst, en ik wilde wel eens iets heel nieuws leren. Mede daarom ben ik biomoleculen gaan bestuderen.”
U was eerder op zoek naar spannende nieuwe experimenten dan dat u gefascineerd raakte door levende wezens, zoals veel van uw collega’s die de overstap maken van dode naar levende materie.
“Ja, zo zou je het denk ik wel kunnen zeggen. Ik vind het wel fascinerend dat we met levende dingetjes werken. Maar ook dan vind ik de experimenten waarbij je de biologie reduceert tot een heel simpel systeem met bijvoorbeeld één DNA-molecuul en één eiwit het aantrekkelijkst. Het probleem met levende cellen is dat er zo veel factoren zijn! Met onze single-molecule-technieken kun je echt het gedrag van afzonderlijke eiwitten en DNA-moleculen kwantitatief bestuderen. Dat vind ik de schoonheid van onze aanpak.”
Toch zijn er ook mensen die betwijfelen of uw single-molecule-aanpak wel relevant is voor wat er in de cel gebeurt. Een vliegtuig verklaar je ook niet door een van zijn schroefjes te bestuderen…
“Dat is in zekere zin waar, hoewel je natuurlijk wel iets leert over een vliegtuig als je de werking van de motor en de vleugels begrijpt. Maar op dit moment proberen we ook een concreet verband te leggen tussen onze single-molecule-aanpak en de cel, met een experiment met één DNA-molecuul, één eiwit (topoisomerase – red.) en een kankerremmer. Wij meten bijvoorbeeld de levensduur van de kankerremmer en het effect op DNA-rotatie, waaruit voorspellingen komen. Tegelijkertijd doet de groep van Mary-Ann Björnsti uit Memphis proeven met echte cellen. Vervolgens kijken we of wat we hier vinden enigszins overeenkomt met wat zij in cellen meten. Die koppeling is nog niet zo makkelijk, maar het is denk ik voor het eerst dat we proberen de link te maken met echte cellen. Dat is toch wel heel leuk. Een nog veel verdere stap is om daarna te bekijken of onze voorspellingen ook klinisch relevant kunnen zijn.”
Onlangs hield u de eerste Erasmus Mundus-lezing, over de ethiek van de wetenschap. Nou ja, ethiek… Het viel op dat u vooral een technische uitleg gaf van de mogelijkheden.
“Jazeker, dat had ik ook zo bedoeld. Ik wilde technisch uitleggen waarom we vandaag de dag echt voor dit soort vragen staan, waarom het nu actueler is dan vijftig jaar geleden, toen de structuur van DNA werd opgehelderd. De discussie wilde ik vervolgens overlaten aan het publiek.”
U had de discussie ook kunnen aanzwengelen door te zeggen: genetische modificatie is hartstikke goed.
“Nou, ik ben daarin geen expert. Ik heb er natuurlijk wel mijn meningen over, maar om nou te zeggen dat ik weet hoe dat allemaal ethisch moet…”
Ik geef een schot voor de boeg. In Australië was veel te doen over een echtpaar dat een kind met een ongeneeslijke bloedziekte had. Het kind was alleen te redden als het paar nóg een kind zou krijgen, dat als donor zou dienen. Maar de baby moest dan wel worden geselecteerd uit een aantal bevruchte embryo’s. Een genetisch geselecteerde baby op maat, dus.
(Dekker denkt ruim een minuut lang na.) “Nou goed, dat zou ik misschien ook doen. Maar sommige dingen vind ik echt frivool. Zoals die genetisch gemodificeerde vissen die fluoresceren in het donker. Die kun je gewoon kopen. Dat vind ik frivool. Tijdverspilling, geldverspilling. Als er echt medische noodzaak is, dan vind ik het een ander verhaal.”
Dus de vraag is: wat is frivool?
“Daar komt het op neer, ja.”
Ik zag laatst in een documentaire het boeiende geval van twee dove ouders die een kind wilden. Die zeiden: doof zijn is onze cultuur, onze levenswijze. Als we een ‘baby op maat’ kunnen krijgen, dan willen we een kind dat ook doof is. Zodat we één gezin zijn, en het kind niet wordt buitengesloten uit onze cultuur.
“Jeetje.” (Denkt weer lang na) “Nee, dat lijkt me niet goed. Je benadeelt zo’n kind dan toch ten opzichte van de overgrote meerderheid van de bevolking. Het is dan als met personen die uit geloofsovertuiging niet met hun kind naar een arts of een ziekenhuis gaan. Dat is dan wel een geloofskwestie, maar een kind lijdt er heel erg onder.”
Dat doet me denken aan een heel andere ethische kwestie: intelligent ontwerp. Bij u is die discussie het afgelopen jaar wel heel erg dichtbij gekomen.
“De discussie over intelligent design is iets waarin Cees Dekker heel actief is vanuit zijn persoonlijke geloof. Het moet duidelijk zijn dat Cees vanuit een persoonlijk oogpunt spreekt. Zelf kan ik er eigenlijk niet teveel over zeggen, omdat mijn interesse daar niet ligt.”
Wat vond u persoonlijk van zijn boek?
“Ik heb het niet gelezen. Ik probeer er echt ver vanaf te staan.”
Maar u heeft er op zijn minst iets óver gelezen. Hoe komt dat op u over?
“Tja… Ik had nog nooit van intelligent design gehoord voordat ik naar Delft kwam en ik geloof er ook niet in. Wat mij betreft is het hele leven puur toeval. Wat ik wel kan zeggen is dat we het er een paar maanden geleden, toen de discussie in de media heel hoog begon op te lopen, met de wetenschappelijke staf van de sectie (Cees Dekker, Serge Lemay en Nynke Dekker . red.) over hebben gehad. We hebben toen vastgesteld dat we niet bekend willen staan als de sectie die in intelligent design gelooft. Overigens speelt de discussie geen merkbare rol in het werk van de sectie. Dat is heel goed. Zo hoort het ook.”
Ik heb het nageteld. Bij moleculaire biofysica werken vier vrouwen en 23 mannen. Hoe is het om hier als vrouw te zitten?
“Op zich prima, het is niet iets waar ik me dagelijks aan stoor. Zo’n percentage weerspiegelt ook de man-vrouwverhouding bij de sollicitanten die we langs zien komen. Ik vind wel dat de TU Delft er wat actiever in zou kunnen zijn. Harvard zorgt er bijvoorbeeld voor dat vrouwelijke aio’s die worden toegelaten beter kennis kunnen maken. Harvard betaalt voor de vrouwen ook de reiskosten. Dat zijn heel kleine dingen, maar ze helpen volgens mij wel. En aan de TU Delft…” (Dekker schiet in de lach) “Hier hebben we die wervingscampagne ‘Verbeter je techniek’. Ik weet niet of je de nieuwe poster al hebt gezien?” (Dekker loopt weg en komt terug met de poster van het robothondje Aibo dat bij een vrouw onder het rokje kijkt) “Kijk: daar heb ik dus wat van gezegd. Dit gaat mij echt te ver hoor, ik vind hem niet kunnen. Vorig jaar hadden we die poster met de beha, toen heeft een aantal vrouwelijke postdocs in de groep er al wat van gezegd. En nu dit weer! Als je het nu hebt over het werven van vrouwelijke studenten… Maar goed, de poster ligt al bij de scholieren, dus voor dit jaar helpt klagen niet meer. Hopelijk wel voor volgend jaar.”
U was onlangs te gast bij het FOM-symposium voor vrouwelijke fysici. Een verademing?
“Ja, het was wel heel gezellig. Het heeft toch een andere sfeer, al is het alleen maar omdat je even de bevestiging krijgt dat er ook andere vrouwen voor dit vakgebied kiezen. En het is een fascinerend vakgebied, dus ik ben blij dat andere vrouwen hun kans ook grijpen.”
WIE IS NYNKE DEKKER?
Als dochter van een VN-diplomaat bracht Nynke Dekker (1971) het grootste deel van haar jeugd door in het buitenland. In Oegstgeest deed ze haar eindexamen dan ook in het Engels; daarna vertrok ze naar Yale om natuurkunde te studeren. Na haar studie was ze achtereenvolgens werkzaam aan Harvard University en aan de Ecole Normale Supérieure in Parijs, waar ze in 2001 werd opgemerkt door Cees Dekker. Nynke Dekker had toen al een zekere naam vanwege haar werk met ‘magnetische pincetten’, een vernuftige methode om afzonderlijke DNA-moleculen ‘bij de staart’ te pakken en vast te houden. In Delft kwam Dekkers onderzoek tot wasdom, met als voorlopige bekroning haar coverartikel in ‘Nature’. Daarin beschrijven Dekker en haar collega’s belangrijke eigenschappen van topoisomerase, een eiwit dat veel belangstelling heeft in het kankeronderzoek. Dekker is getrouwd met een Franse kok en ontwerper van keukenapparatuur en woont in Leiden.
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
Comments are closed.