Campus

Gastschrijver duikt de ruimte in

Zelf heeft ze twee linkerhanden, een lampje indraaien lukt nog net. Auteur Nelleke Noordervliet ziet veel parallellen tussen techniek en literatuur.

“Bij beide heb je verbeeldingskracht nodig om dingen te maken en te ontwerpen.” De komende twee maanden is ze gastschrijver aan de TU.

Hoe was je eigen studententijd?

“Ik ben in 1963 begonnen, heb eerst een jaar sociologie gedaan in Leiden, toen ben ik overgestapt op Nederlands. Maar ik heb vooral veel toneelgespeeld in die tijd, meer toneelgespeeld dan gestudeerd eigenlijk… Ik heb overigens ook nog in Delft meegedaan aan een toneelstuk. Omdat er in Delft nog zo weinig meisjes studeerden, haalden ze altijd meisjes uit Leiden om de damesrollen te spelen. Nadat ik mijn kandidaats had gehaald ben ik weggegaan uit Leiden. Ik vond het wel even genoeg, en ben naar Amsterdam verhuisd. Later heb ik mijn studie weer opgepakt. Uiteindelijk heb ik mijn doctoraal pas in 1983 gehaald.”

Je hebt dus twintig jaar over een studie gedaan. Dat zou nu niet meer kunnen.

“Maar wel cum laude! (lacht) Als je het doet, moet je het goed doen. Er kwamen allerlei dingen tussen: kinderen, de politiek. In die tijd kon dat. Als je geen colleges liep, hoefde je alleen maar inschrijfgeld te betalen. Ik belde gewoon een hoogleraar op als ik een tentamen wilde doen.”

Nog wat meegekregen van het wilde studentenleven?

“Ja, voor zover je in Leiden van een wild studentenleven kunt spreken. Veel nachten doorhalen, feesten, noem maar op.”

Heb je wat met techniek, behalve dat je man fysisch chemicus is?

“Mijn vader was automonteur, dat is natuurlijk ook techniek. Ik heb twee linkerhanden, maar ik vind techniek wel leuk. Ik kan zelf olie in de auto bijvullen, dat soort eenvoudige dingen. En een lamp indraaien lukt ook nog wel.”

Pas rond je veertigste verscheen je eerste boek, ‘Tine, of de dalen waar het leven woont’, over de eerste vrouw van Multatuli.

“Ik ben iets eerder begonnen met schrijven, maar heb een paar jaar over dat boek gedaan omdat het tussen allerlei andere dingen door moest. Uiteindelijk was het af en is het uitgegeven.”

En toen kwam het succes.

“Het eerste boek verkocht redelijk en werd wel opgemerkt, maar pas bij het derde boek is het succes gekomen. Pas later ben ik me helemaal op het schrijven gaan richten, en alles wat daarmee samenhangt. Mensen denken wel eens dat je van negen tot zes eenzaam achter je computer zit, maar je hebt zoveel andere dingen te doen. Ik haal het ook aan: lezingen uit eigen werk, nieuwe lezingen voorbereiden, gastschrijverschappen, ik zit in allerlei besturen.Je wordt als schrijver gevraagd voor radio- en televisieprogramma’s, ik heb in de Volkskrant een column gehad.”

Je bent inmiddels een ervaren gastschrijver, dit wordt je vijfde gastschrijverschap. Wat is er zo leuk aan?

“Ik vind het leuk om met studenten te werken. En ik verheug me er ook op om eens met studenten te werken die geen Nederlands studeren.”

Wordt je aanpak in Delft daarom anders?

“Nee, dat denk ik niet. Ik hoop tot een soort kruisbestuiving te komen tussen techniek en literatuur. Of mensen nu met techniek of met literatuur werken, bij beide heb je verbeeldingskracht nodig om dingen te maken en te ontwerpen. Dus er zitten veel parallellen in. Ik wil een gezamenlijk terrein opzoeken. Een punt waar wij elkaar kunnen ontmoeten, is ruimte en literatuur. Een van de belangrijke elementen in de literatuur is natuurlijk tijd, maar een ander belangrijk element is ruimte. Alle boeken zijn in een bepaalde ruimte gezet en die moeten we ons voorstellen. Als een schrijver een element gebruikt om een ruimte te scheppen, hoe verhoudt dat zich dan tot de verbeelding van de technicus? Ik wil kijken hoe studenten over mensen in de ruimte denken en hoe ik hen misschien op een andere manier met ruimte kan confronteren.”

Wat ga je doen tijdens de werkcolleges?

“Ik wil studenten verschillende mogelijkheden bieden. Ze mogen dingen filmen, op video zetten, foto’s maken, maar ook essays schrijven. Dat hangt af van wat ze zelf willen en van het onderwerp dat ze kiezen. Het thema ‘ruimte’ gaat vooral over de sporen die ruimten waarin mensen wonen trekken, in het leven en in de geschiedenis. Het kan gaan om de geschiedenis van een huis, een stad of een wijk. En de geschiedenis van de mensen in die wijk of stad.

Daar kun je boeken bij halen, en het hoeven niet per se boeken over Nederlandse steden te zijn. Er is een fantastisch boek van T.S Clarke, dat aantoont hoe Haussmann, die aan de basis stond van de schepping van de boulevards in Parijs, het hele middeleeuwse Parijs heeft platgegooid en hoe dat het leven en de beeldende kunst in Parijs heeft beïnvloed. Naast zo’n boek zouden ze een boek van Emile Zola kunnen lezen. Vervolgens kunnen ze daar hun eigen visie op loslaten, en het vergelijken met een stad als Delft. Wat je hier zou kunnen uitzoeken is de ontploffing van het kruitmagazijn in 1654. Die heeft een enorme impact gehad op de stad, alle schilders trokken weg. Fabritius ging dood bij die ontploffing en opeens was de energie uit de stad weg. Sporen daarvan zijn te vinden in het archief, in boeken, zijn misschien nog te zien op de plattegrond van de stad. Dat soort dingen wil ik eerst met de studenten bespreken en dan wil ik ze mogelijkheden aanreiken – sociologisch, psychologisch en literair.

Rotterdam is ook zo’n fantastische stad waar de invloed van de geschiedenis op de architectuur te meten is op de levens van de mensen. De studenten kunnen bijvoorbeeld prachtige fotoboeken kijken en daar dingen over schrijven, of levensgeschiedenissen van mensen optekenen. Ook een mooi onderwerp vind ik dearbeiderswijken. In Delft heb je er een, die J.C. van Marken, de directeur van de spiritusfabriek, heeft laten bouwen. Zo’n wijk weerspiegelt een bepaald ideaal van hoe de mens wil wonen en werken. Hoe kun je dat ideaal terugvinden in ruimte en architectuur en hoe vind je dat terug in de literatuur?”

Moeten ze ook een boek van jou lezen?

“Nee hoor, het gastschrijverschap gaat niet over mijn werk, maar het kan wel een keer ter sprake komen als ze dat leuk vinden. Ik ga niets voorkauwen. Vorig jaar kwamen twee studentes naar me toe die hadden meegedaan bij de vorige gastschrijver, Hugo Brandt Corstius. Ze zeiden: mevrouw, als u gastschrijver wordt, hoeven we dan een keer niets te maken? Die wilden dolgraag schrijven. Ze moeten al zoveel knutselen op de TU.”

De voorbeelden die je geeft zijn vooral architectonisch. Wat zou voor een student natuurkunde interessant zijn?

“Dat weet ik niet. Het zijn werkcolleges, dus de studenten moeten zelf wat doen. Ze moeten zelf ook iets aandragen. Ik denk dat het wel meevalt voor natuurkundestudenten, want het is misschien juist voor hen wel leuk om zich op een totaal ander gebied te begeven.”

Het thema van de openingslezing heet ‘Wie meet, die weet niet’. En de afsluitende Vermeerlezing heet, ‘Wie weet, die meet niet’. Wat wil je daarmee zeggen?

“‘Wie meet, die weet niet’ gaat over de soort kennis die je verwerft als je alles in cijfertjes vangt. Wat weet je als je ‘weet’ dat iets twee meter hoog is? We weten allemaal ons eigen stukje, maar je moet niet denken dat je daarmee de wijsheid in pacht hebt. ‘Wie weet, die meet niet’ gaat over vooroordelen. Iemand die iets zeker weet, gaat het niet meer controleren. Een vooroordeel is dat je iets absoluut weet. ‘Al die Delftenaren zijn allemaal hetzelfde’, is daarvan een voorbeeld.”

Wat is jouw beeld van de TU Delft?

“Je komt overal Delftenaren tegen, zeker met een man in de chemie. Ach, wat zal ik zeggen, je kunt ze niet over een kam scheren. Ze noemen het een fietsenmakersuniversiteit, maar mijn vader is ooit begonnen als fietsenmaker dus dat schrikt mij niet af. Ik denk dat Delftenaren heel nieuwsgierige studenten zijn die dingen op een andere en creatieve manier bekijken dan ik gewend ben aan te treffen bij Neerlandici. En dat vind ik alleen maar leuk.”

WIE IS NELLEKE NOORDERVLIET?

Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 1945) studeerde Nederlands in Leiden en Utrecht. In 1987 verscheen haar roman ‘Tine, of de dalen waar het leven woont’, over de eerste vrouw van Multatuli. Vervolgens verschenen de romans ‘Millemorti’ (1989), ‘Het oog van de engel’ (1991, genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs), ‘De Naam van de Vader’ (1993, genomineerd voor de Europese Literatuurprijs en bekroond met de Multatuliprijs) en ‘Uit het paradijs’ (1997, genomineerd voor de Librisprijs). Haar meest recente roman, ‘Pelican Bay’, verscheen in 2002.

Behalve romans schreef Noordervliet novellen en essays. In 2001verscheen haar verhalend gedicht ‘Een Vlaag van Troost’. Daarnaast schreef ze een aantal jaar een wekelijkse column in de Volkskrant. Noordervliet was eerder gastschrijver aan de universiteiten van Groningen, Leiden, Parijs en Berlijn.

In april en mei is de auteur de vierde gastschrijver van de TU Delft.

Het openbare openingscollege vindt plaats op donderdag 1 april om 20.00 uur in de aula, de afsluitende Vermeerlezing is op donderdag 27 mei in Stedelijk Museum Het Prinsenhof.

Zelf heeft ze twee linkerhanden, een lampje indraaien lukt nog net. Auteur Nelleke Noordervliet ziet veel parallellen tussen techniek en literatuur. “Bij beide heb je verbeeldingskracht nodig om dingen te maken en te ontwerpen.” De komende twee maanden is ze gastschrijver aan de TU.

Hoe was je eigen studententijd?

“Ik ben in 1963 begonnen, heb eerst een jaar sociologie gedaan in Leiden, toen ben ik overgestapt op Nederlands. Maar ik heb vooral veel toneelgespeeld in die tijd, meer toneelgespeeld dan gestudeerd eigenlijk… Ik heb overigens ook nog in Delft meegedaan aan een toneelstuk. Omdat er in Delft nog zo weinig meisjes studeerden, haalden ze altijd meisjes uit Leiden om de damesrollen te spelen. Nadat ik mijn kandidaats had gehaald ben ik weggegaan uit Leiden. Ik vond het wel even genoeg, en ben naar Amsterdam verhuisd. Later heb ik mijn studie weer opgepakt. Uiteindelijk heb ik mijn doctoraal pas in 1983 gehaald.”

Je hebt dus twintig jaar over een studie gedaan. Dat zou nu niet meer kunnen.

“Maar wel cum laude! (lacht) Als je het doet, moet je het goed doen. Er kwamen allerlei dingen tussen: kinderen, de politiek. In die tijd kon dat. Als je geen colleges liep, hoefde je alleen maar inschrijfgeld te betalen. Ik belde gewoon een hoogleraar op als ik een tentamen wilde doen.”

Nog wat meegekregen van het wilde studentenleven?

“Ja, voor zover je in Leiden van een wild studentenleven kunt spreken. Veel nachten doorhalen, feesten, noem maar op.”

Heb je wat met techniek, behalve dat je man fysisch chemicus is?

“Mijn vader was automonteur, dat is natuurlijk ook techniek. Ik heb twee linkerhanden, maar ik vind techniek wel leuk. Ik kan zelf olie in de auto bijvullen, dat soort eenvoudige dingen. En een lamp indraaien lukt ook nog wel.”

Pas rond je veertigste verscheen je eerste boek, ‘Tine, of de dalen waar het leven woont’, over de eerste vrouw van Multatuli.

“Ik ben iets eerder begonnen met schrijven, maar heb een paar jaar over dat boek gedaan omdat het tussen allerlei andere dingen door moest. Uiteindelijk was het af en is het uitgegeven.”

En toen kwam het succes.

“Het eerste boek verkocht redelijk en werd wel opgemerkt, maar pas bij het derde boek is het succes gekomen. Pas later ben ik me helemaal op het schrijven gaan richten, en alles wat daarmee samenhangt. Mensen denken wel eens dat je van negen tot zes eenzaam achter je computer zit, maar je hebt zoveel andere dingen te doen. Ik haal het ook aan: lezingen uit eigen werk, nieuwe lezingen voorbereiden, gastschrijverschappen, ik zit in allerlei besturen.Je wordt als schrijver gevraagd voor radio- en televisieprogramma’s, ik heb in de Volkskrant een column gehad.”

Je bent inmiddels een ervaren gastschrijver, dit wordt je vijfde gastschrijverschap. Wat is er zo leuk aan?

“Ik vind het leuk om met studenten te werken. En ik verheug me er ook op om eens met studenten te werken die geen Nederlands studeren.”

Wordt je aanpak in Delft daarom anders?

“Nee, dat denk ik niet. Ik hoop tot een soort kruisbestuiving te komen tussen techniek en literatuur. Of mensen nu met techniek of met literatuur werken, bij beide heb je verbeeldingskracht nodig om dingen te maken en te ontwerpen. Dus er zitten veel parallellen in. Ik wil een gezamenlijk terrein opzoeken. Een punt waar wij elkaar kunnen ontmoeten, is ruimte en literatuur. Een van de belangrijke elementen in de literatuur is natuurlijk tijd, maar een ander belangrijk element is ruimte. Alle boeken zijn in een bepaalde ruimte gezet en die moeten we ons voorstellen. Als een schrijver een element gebruikt om een ruimte te scheppen, hoe verhoudt dat zich dan tot de verbeelding van de technicus? Ik wil kijken hoe studenten over mensen in de ruimte denken en hoe ik hen misschien op een andere manier met ruimte kan confronteren.”

Wat ga je doen tijdens de werkcolleges?

“Ik wil studenten verschillende mogelijkheden bieden. Ze mogen dingen filmen, op video zetten, foto’s maken, maar ook essays schrijven. Dat hangt af van wat ze zelf willen en van het onderwerp dat ze kiezen. Het thema ‘ruimte’ gaat vooral over de sporen die ruimten waarin mensen wonen trekken, in het leven en in de geschiedenis. Het kan gaan om de geschiedenis van een huis, een stad of een wijk. En de geschiedenis van de mensen in die wijk of stad.

Daar kun je boeken bij halen, en het hoeven niet per se boeken over Nederlandse steden te zijn. Er is een fantastisch boek van T.S Clarke, dat aantoont hoe Haussmann, die aan de basis stond van de schepping van de boulevards in Parijs, het hele middeleeuwse Parijs heeft platgegooid en hoe dat het leven en de beeldende kunst in Parijs heeft beïnvloed. Naast zo’n boek zouden ze een boek van Emile Zola kunnen lezen. Vervolgens kunnen ze daar hun eigen visie op loslaten, en het vergelijken met een stad als Delft. Wat je hier zou kunnen uitzoeken is de ontploffing van het kruitmagazijn in 1654. Die heeft een enorme impact gehad op de stad, alle schilders trokken weg. Fabritius ging dood bij die ontploffing en opeens was de energie uit de stad weg. Sporen daarvan zijn te vinden in het archief, in boeken, zijn misschien nog te zien op de plattegrond van de stad. Dat soort dingen wil ik eerst met de studenten bespreken en dan wil ik ze mogelijkheden aanreiken – sociologisch, psychologisch en literair.

Rotterdam is ook zo’n fantastische stad waar de invloed van de geschiedenis op de architectuur te meten is op de levens van de mensen. De studenten kunnen bijvoorbeeld prachtige fotoboeken kijken en daar dingen over schrijven, of levensgeschiedenissen van mensen optekenen. Ook een mooi onderwerp vind ik dearbeiderswijken. In Delft heb je er een, die J.C. van Marken, de directeur van de spiritusfabriek, heeft laten bouwen. Zo’n wijk weerspiegelt een bepaald ideaal van hoe de mens wil wonen en werken. Hoe kun je dat ideaal terugvinden in ruimte en architectuur en hoe vind je dat terug in de literatuur?”

Moeten ze ook een boek van jou lezen?

“Nee hoor, het gastschrijverschap gaat niet over mijn werk, maar het kan wel een keer ter sprake komen als ze dat leuk vinden. Ik ga niets voorkauwen. Vorig jaar kwamen twee studentes naar me toe die hadden meegedaan bij de vorige gastschrijver, Hugo Brandt Corstius. Ze zeiden: mevrouw, als u gastschrijver wordt, hoeven we dan een keer niets te maken? Die wilden dolgraag schrijven. Ze moeten al zoveel knutselen op de TU.”

De voorbeelden die je geeft zijn vooral architectonisch. Wat zou voor een student natuurkunde interessant zijn?

“Dat weet ik niet. Het zijn werkcolleges, dus de studenten moeten zelf wat doen. Ze moeten zelf ook iets aandragen. Ik denk dat het wel meevalt voor natuurkundestudenten, want het is misschien juist voor hen wel leuk om zich op een totaal ander gebied te begeven.”

Het thema van de openingslezing heet ‘Wie meet, die weet niet’. En de afsluitende Vermeerlezing heet, ‘Wie weet, die meet niet’. Wat wil je daarmee zeggen?

“‘Wie meet, die weet niet’ gaat over de soort kennis die je verwerft als je alles in cijfertjes vangt. Wat weet je als je ‘weet’ dat iets twee meter hoog is? We weten allemaal ons eigen stukje, maar je moet niet denken dat je daarmee de wijsheid in pacht hebt. ‘Wie weet, die meet niet’ gaat over vooroordelen. Iemand die iets zeker weet, gaat het niet meer controleren. Een vooroordeel is dat je iets absoluut weet. ‘Al die Delftenaren zijn allemaal hetzelfde’, is daarvan een voorbeeld.”

Wat is jouw beeld van de TU Delft?

“Je komt overal Delftenaren tegen, zeker met een man in de chemie. Ach, wat zal ik zeggen, je kunt ze niet over een kam scheren. Ze noemen het een fietsenmakersuniversiteit, maar mijn vader is ooit begonnen als fietsenmaker dus dat schrikt mij niet af. Ik denk dat Delftenaren heel nieuwsgierige studenten zijn die dingen op een andere en creatieve manier bekijken dan ik gewend ben aan te treffen bij Neerlandici. En dat vind ik alleen maar leuk.”

WIE IS NELLEKE NOORDERVLIET?

Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 1945) studeerde Nederlands in Leiden en Utrecht. In 1987 verscheen haar roman ‘Tine, of de dalen waar het leven woont’, over de eerste vrouw van Multatuli. Vervolgens verschenen de romans ‘Millemorti’ (1989), ‘Het oog van de engel’ (1991, genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs), ‘De Naam van de Vader’ (1993, genomineerd voor de Europese Literatuurprijs en bekroond met de Multatuliprijs) en ‘Uit het paradijs’ (1997, genomineerd voor de Librisprijs). Haar meest recente roman, ‘Pelican Bay’, verscheen in 2002.

Behalve romans schreef Noordervliet novellen en essays. In 2001verscheen haar verhalend gedicht ‘Een Vlaag van Troost’. Daarnaast schreef ze een aantal jaar een wekelijkse column in de Volkskrant. Noordervliet was eerder gastschrijver aan de universiteiten van Groningen, Leiden, Parijs en Berlijn.

In april en mei is de auteur de vierde gastschrijver van de TU Delft.

Het openbare openingscollege vindt plaats op donderdag 1 april om 20.00 uur in de aula, de afsluitende Vermeerlezing is op donderdag 27 mei in Stedelijk Museum Het Prinsenhof.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.