De nederlaag van Oranje is ook in Pakistan te volgen, meldt voormalig voetbalhater Leonard Sussenbach. De zesdejaars elektrotechniek studeert eveneens bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit en toog naar Karachi om zich te verdiepen in de omvangrijke theesmokkel.
br />
Ik ben drunk (dronk, dronken, hoe ging dit ook alweer in het Nederlands?). Ik hoop niet dat dit een vast patroon wordt na nog geen week in Karachi; ik moet hier nog drie maanden doorbrengen.
Alcoholisme schijnt, volgens het Nederlandse consulaat-generaal, nogal eens voor te komen onder de vele buitenlanders. Na enkele dagen in een van de grootste steden van Pakistan (ongeveer vijftien miljoen inwoners) kan ik me hier iets bij voorstellen. Pakistan, waar zo’n negentig procent de Islam aanhangt, kent weinig ‘westers’ uitgaansleven. Dit betekent dat je voor een gezond sociaal leven en zeker het begin ervan, hard moet werken. Een belangrijke steun in de rug is de Nederlandse gemeenschap.
Ik moet heimelijk terugdenken aan een televisiereclame voor een kaart waarmee je in het buitenland direct met een Nederlandse telefoniste kunt bellen. Een vrouw zegt daarin: ,,God, wat ben ik blij om weer Nederlands te horen.” Altijd dacht ik: ,,Wat ben jij toch een dichtgetikte doos; kun je van het buitenland genieten, verlang je meteen terug naar het saaie polderlandschap.” Nu begin ik wat meer sympathie voor deze mevrouw op te brengen. Tot mijn schaamte moet ik zelfs bekennen dat ik, als verklaarde voetbalhater, verlangend uitzie naar de volgende wedstrijd van Oranje, die ook hier via de satelliet te ontvangen is.
Toch geniet ik met volle teugen en neem gretig de nieuwe geluiden, beelden en geuren in me op. De straten zijn overvol, vuil, de hitte is verzengend en het lawaai van de immer toeterende auto’s is oorverdovend, maar het verschil met Nederland is fascinerend. Bussen versierd met prachtige schilderingen en sierwerk, gesluierde vrouwen, mannen in shalwar kameez (de lichte, witte kledij) en een intimiderende hoeveelheid zwaar bewapende politiemannen.
De komende drie maanden loop ik stage bij Lever Brothers, een dochteronderneming van Unilever. Ik werk bij de afdeling beverages, eigenlijk een te groot woord want de enige beverage is thee, maar hiervan wordt wel 136 miljoen kilo genuttigd. Mijn onderzoek richt zich op de invloed die de theesmokkel naar Pakistan heeft op de verkoop van Unilever-thee. In een land waar corruptie een onderdeel van het dagelijkse leven is, heeft de illegale handel in thee een grote vlucht genomen. Dit komt voornamelijk omdat de invoerbelasting op thee zeer hoog is.
Hoewel ik slechts stagiair ben, neem ik in het bedrijf een bijzondere positie in. Uitgenodigd door een Nederlandse expat in de directie wordt er al snel tegen je opgekeken. Voor mijn Pakistaanse collega-internee’s ben ik geen gewone stagiair, maar ‘the high potential from the head-office‘. De aandacht streelt mijn ego, maar is tegelijkertijd ongemakkelijk. Datdit potentieel zich ook eerst maar moet bewijzen, valt moeilijk over te brengen.
Eén van de leuke kanten van deze stage is dat je werkelijk in de watten wordt gelegd. Ik verblijf in het Company Guest House, een behoorlijke bungalow in een van de rijkere wijken van Karachi, waar een kok en personeel mij alle dagelijkse klusjes uit handen nemen. Naar en van kantoor word ik door een auto met chauffeur vervoerd, waardoor ik me in koloniale sferen begin te wanen. Zo moet het dus geweest zijn in de tijden dat Engeland nog een echt empire was, wat een leven! Het wordt wennen als ik weer in Delft terugben.
De nederlaag van Oranje is ook in Pakistan te volgen, meldt voormalig voetbalhater Leonard Sussenbach. De zesdejaars elektrotechniek studeert eveneens bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit en toog naar Karachi om zich te verdiepen in de omvangrijke theesmokkel.
Ik ben drunk (dronk, dronken, hoe ging dit ook alweer in het Nederlands?). Ik hoop niet dat dit een vast patroon wordt na nog geen week in Karachi; ik moet hier nog drie maanden doorbrengen.
Alcoholisme schijnt, volgens het Nederlandse consulaat-generaal, nogal eens voor te komen onder de vele buitenlanders. Na enkele dagen in een van de grootste steden van Pakistan (ongeveer vijftien miljoen inwoners) kan ik me hier iets bij voorstellen. Pakistan, waar zo’n negentig procent de Islam aanhangt, kent weinig ‘westers’ uitgaansleven. Dit betekent dat je voor een gezond sociaal leven en zeker het begin ervan, hard moet werken. Een belangrijke steun in de rug is de Nederlandse gemeenschap.
Ik moet heimelijk terugdenken aan een televisiereclame voor een kaart waarmee je in het buitenland direct met een Nederlandse telefoniste kunt bellen. Een vrouw zegt daarin: ,,God, wat ben ik blij om weer Nederlands te horen.” Altijd dacht ik: ,,Wat ben jij toch een dichtgetikte doos; kun je van het buitenland genieten, verlang je meteen terug naar het saaie polderlandschap.” Nu begin ik wat meer sympathie voor deze mevrouw op te brengen. Tot mijn schaamte moet ik zelfs bekennen dat ik, als verklaarde voetbalhater, verlangend uitzie naar de volgende wedstrijd van Oranje, die ook hier via de satelliet te ontvangen is.
Toch geniet ik met volle teugen en neem gretig de nieuwe geluiden, beelden en geuren in me op. De straten zijn overvol, vuil, de hitte is verzengend en het lawaai van de immer toeterende auto’s is oorverdovend, maar het verschil met Nederland is fascinerend. Bussen versierd met prachtige schilderingen en sierwerk, gesluierde vrouwen, mannen in shalwar kameez (de lichte, witte kledij) en een intimiderende hoeveelheid zwaar bewapende politiemannen.
De komende drie maanden loop ik stage bij Lever Brothers, een dochteronderneming van Unilever. Ik werk bij de afdeling beverages, eigenlijk een te groot woord want de enige beverage is thee, maar hiervan wordt wel 136 miljoen kilo genuttigd. Mijn onderzoek richt zich op de invloed die de theesmokkel naar Pakistan heeft op de verkoop van Unilever-thee. In een land waar corruptie een onderdeel van het dagelijkse leven is, heeft de illegale handel in thee een grote vlucht genomen. Dit komt voornamelijk omdat de invoerbelasting op thee zeer hoog is.
Hoewel ik slechts stagiair ben, neem ik in het bedrijf een bijzondere positie in. Uitgenodigd door een Nederlandse expat in de directie wordt er al snel tegen je opgekeken. Voor mijn Pakistaanse collega-internee’s ben ik geen gewone stagiair, maar ‘the high potential from the head-office‘. De aandacht streelt mijn ego, maar is tegelijkertijd ongemakkelijk. Datdit potentieel zich ook eerst maar moet bewijzen, valt moeilijk over te brengen.
Eén van de leuke kanten van deze stage is dat je werkelijk in de watten wordt gelegd. Ik verblijf in het Company Guest House, een behoorlijke bungalow in een van de rijkere wijken van Karachi, waar een kok en personeel mij alle dagelijkse klusjes uit handen nemen. Naar en van kantoor word ik door een auto met chauffeur vervoerd, waardoor ik me in koloniale sferen begin te wanen. Zo moet het dus geweest zijn in de tijden dat Engeland nog een echt empire was, wat een leven! Het wordt wennen als ik weer in Delft terugben.
Comments are closed.