Onderwijs

Faculteit zonder toppers levert vijf procent in

Faculteiten die geen topwetenschappers in onderzoekscholen hebben, kunnen vijf procent van hun totale budget verliezen. Dat is de keerzijde van de stimulering van ‘goed’ en ‘uitstekend’ onderzoek waarover op dit moment landelijk afspraken worden gemaakt.

De soep wordt echter pas vanaf 1999 bij stukjes en beetjes opgediend.

De universiteiten gaan voor erkende toponderzoekers tweehonderd miljoen gulden per jaar vrijmaken. De helft van dat geld dient voor een landelijke ‘eredivisie’ van absolute toppers; met de andere honderd miljoen wordt per universiteit een kweekvijver van subtoppers gevormd.

Deze beloning is het gevolg van een akkoord dat de universiteiten (VSNU) en de onderzoekorganisatie NWO afgelopen zomer, onder druk van minister Ritzen, hebben gesloten. De praktische uitwerking van dat akkoord is vrijwel afgerond. Daardoor is nu in grote lijnen duidelijk aan welke eisen kandidaat-toppers of -subtoppers moeten voldoen. Kandidaten voor de ‘eredivisie’ moeten een erkende onderzoekschool (of een deel daarvan) zijn en ze moeten zeer hoog gescoord hebben in landelijke onderzoeksbeoordelingen. In totaal zal het gaan om tien tot twintig toppers.

Het budget van tweehonderd miljoen gulden per jaar wordt opgebracht door de universiteiten zelf. Volgens een berekening van de VSNU gaat het om 8,5 procent van hun onderzoeksgeld – of ruim 5 procent van het totale budget dat de universiteiten van Ritzen krijgen. Delft draagt 29,5 miljoen gulden bij aan dat bedrag, ruim zes procent van haar overheidsinkomsten. De helft van het toppersbudget wordt per universiteit herverdeeld, de andere helft komt in de landelijke pot.

Een universiteit die geen enkele plaats in de eredivisie weet te verwerven, zal dus twee tot drie procent van zijn reguliere budget verliezen. Voor zwakke faculteiten kan de schade dubbel zo groot worden: wie volledig buiten alle prijzen valt, verliest gemiddeld vijf procent van zijn budget – of een op de twintig arbeidsplaatsen. Bij een bètafaculteit die zwaar op onderzoekstaken leunt, kan de schade nog hoger uitvallen.
Prijzenpot

De klappen worden wel door de tijd verzacht, omdat de prijzenpotten in vijf jaar geleidelijk worden gevormd. Door de traagheid van de selectieprocedure zal het niet eerder starten dan in 1999. Waarschijnlijk pas zeven jaar later wordt de volle honderd miljoen gulden daadwerkelijk uitbetaald aan de echte toppers.

Vorige maand waren de universiteitsbesturen en NWO het nog oneens over enkele punten in de selectieprocedure voor top- onderzoek. NWO wilde de nationale gemeenschap van onderzoekers een rol geven in de selectie. De universiteitsbesturen vonden dat te omslachtig. Ze wilden zelf kandidaten indienen, en de selectie in handen leggen van internationale experts. Die onenigheid is nu opgelost met een tweetrapsprocedure waarin iedereen aan zijn trekken komt, maar die wel een vol jaar duurt.

In de eerste selectiefase regeert vooral de wetenschap. Vanuit onderzoekscholen worden kandidaten gesteld. Die krijgen commentaar van de door wetenschappers bemande ‘gebiedsbesturen’ van NWO, en van internationale referenten. Dit leidt tot een eerste selectie.

De tweede fase begint met indiening van uitgewerkte plannen door de universiteitsbesturen. Van die besturen komt het geld, en daarom krijgen zij ook het laatste woord over de gewenste ‘profilering’ van hun instelling. Vervolgens worden de plannen opnieuw door referenten gescreend. Dan velt een commissie van internationale experts zijn oordeel. Na een laatste toetsing van financiële aspecten beslist het NWO-bestuur over de toewijzing van premies die geleidelijk oplopen tot jaarlijks drie à tien miljoen gulden per nationaal onderzoekcentrum.

Komende juni start de vooraanmelding van kandidaten. Ruim een jaar later wordt er geld toegewezen. De eredivisie kan dus begin 1999 starten, maar die start zal wel bescheiden zijn. Een top-centrum krijgt immers pas na een aanloop van enkele jaren zijn volle budget. Bovendien is afgesproken dat voorlopig maar de helft van de honderd miljoen gulden aan premies verdeeld wordt.

Pas in het jaar 2000 start de selectie voor de resterende vijftig miljoen. Op die manier kan de eredivisie voorzichtig opgebouwd worden – en hebben de universiteiten nog een jaar of zeven de tijd om de volledige honderd miljoen gulden vrij te maken. Tegen die tijd telt de eredivisie zo’n tien tot twintig topcentra, die elk maximaal tien jaar premies uit de landelijke pot krijgen. Hoe ze daarna ’top’ moeten blijven, is een discussie voor na het jaar 2005. (HOP/F.S.)

Faculteiten die geen topwetenschappers in onderzoekscholen hebben, kunnen vijf procent van hun totale budget verliezen. Dat is de keerzijde van de stimulering van ‘goed’ en ‘uitstekend’ onderzoek waarover op dit moment landelijk afspraken worden gemaakt. De soep wordt echter pas vanaf 1999 bij stukjes en beetjes opgediend.

De universiteiten gaan voor erkende toponderzoekers tweehonderd miljoen gulden per jaar vrijmaken. De helft van dat geld dient voor een landelijke ‘eredivisie’ van absolute toppers; met de andere honderd miljoen wordt per universiteit een kweekvijver van subtoppers gevormd.

Deze beloning is het gevolg van een akkoord dat de universiteiten (VSNU) en de onderzoekorganisatie NWO afgelopen zomer, onder druk van minister Ritzen, hebben gesloten. De praktische uitwerking van dat akkoord is vrijwel afgerond. Daardoor is nu in grote lijnen duidelijk aan welke eisen kandidaat-toppers of -subtoppers moeten voldoen. Kandidaten voor de ‘eredivisie’ moeten een erkende onderzoekschool (of een deel daarvan) zijn en ze moeten zeer hoog gescoord hebben in landelijke onderzoeksbeoordelingen. In totaal zal het gaan om tien tot twintig toppers.

Het budget van tweehonderd miljoen gulden per jaar wordt opgebracht door de universiteiten zelf. Volgens een berekening van de VSNU gaat het om 8,5 procent van hun onderzoeksgeld – of ruim 5 procent van het totale budget dat de universiteiten van Ritzen krijgen. Delft draagt 29,5 miljoen gulden bij aan dat bedrag, ruim zes procent van haar overheidsinkomsten. De helft van het toppersbudget wordt per universiteit herverdeeld, de andere helft komt in de landelijke pot.

Een universiteit die geen enkele plaats in de eredivisie weet te verwerven, zal dus twee tot drie procent van zijn reguliere budget verliezen. Voor zwakke faculteiten kan de schade dubbel zo groot worden: wie volledig buiten alle prijzen valt, verliest gemiddeld vijf procent van zijn budget – of een op de twintig arbeidsplaatsen. Bij een bètafaculteit die zwaar op onderzoekstaken leunt, kan de schade nog hoger uitvallen.
Prijzenpot

De klappen worden wel door de tijd verzacht, omdat de prijzenpotten in vijf jaar geleidelijk worden gevormd. Door de traagheid van de selectieprocedure zal het niet eerder starten dan in 1999. Waarschijnlijk pas zeven jaar later wordt de volle honderd miljoen gulden daadwerkelijk uitbetaald aan de echte toppers.

Vorige maand waren de universiteitsbesturen en NWO het nog oneens over enkele punten in de selectieprocedure voor top- onderzoek. NWO wilde de nationale gemeenschap van onderzoekers een rol geven in de selectie. De universiteitsbesturen vonden dat te omslachtig. Ze wilden zelf kandidaten indienen, en de selectie in handen leggen van internationale experts. Die onenigheid is nu opgelost met een tweetrapsprocedure waarin iedereen aan zijn trekken komt, maar die wel een vol jaar duurt.

In de eerste selectiefase regeert vooral de wetenschap. Vanuit onderzoekscholen worden kandidaten gesteld. Die krijgen commentaar van de door wetenschappers bemande ‘gebiedsbesturen’ van NWO, en van internationale referenten. Dit leidt tot een eerste selectie.

De tweede fase begint met indiening van uitgewerkte plannen door de universiteitsbesturen. Van die besturen komt het geld, en daarom krijgen zij ook het laatste woord over de gewenste ‘profilering’ van hun instelling. Vervolgens worden de plannen opnieuw door referenten gescreend. Dan velt een commissie van internationale experts zijn oordeel. Na een laatste toetsing van financiële aspecten beslist het NWO-bestuur over de toewijzing van premies die geleidelijk oplopen tot jaarlijks drie à tien miljoen gulden per nationaal onderzoekcentrum.

Komende juni start de vooraanmelding van kandidaten. Ruim een jaar later wordt er geld toegewezen. De eredivisie kan dus begin 1999 starten, maar die start zal wel bescheiden zijn. Een top-centrum krijgt immers pas na een aanloop van enkele jaren zijn volle budget. Bovendien is afgesproken dat voorlopig maar de helft van de honderd miljoen gulden aan premies verdeeld wordt.

Pas in het jaar 2000 start de selectie voor de resterende vijftig miljoen. Op die manier kan de eredivisie voorzichtig opgebouwd worden – en hebben de universiteiten nog een jaar of zeven de tijd om de volledige honderd miljoen gulden vrij te maken. Tegen die tijd telt de eredivisie zo’n tien tot twintig topcentra, die elk maximaal tien jaar premies uit de landelijke pot krijgen. Hoe ze daarna ’top’ moeten blijven, is een discussie voor na het jaar 2005. (HOP/F.S.)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.