In het kader van de lezingenreeks ‘Kunst, techniek en vervreemding’ in het Techniek Museum las Rudy Kousbroek onlangs voor uit eigen werk. Hij is publicist en heeft vele essaybundels op zijn naam staan over zeer uiteenlopende onderwerpen.
Van de inleiding die hij gaf volgt hieronder een ingekorte weergave.
,,Dat men alfa’s op de middelbare school meer wiskunde wil laten doen, heeft de discussie weer leven ingeblazen over de zogeheten ’twee culturen’, een begrip dat we hebben te danken aan de fysicus en romanschrijver C.P. Snow (1905-1980). Deze constateerde dat veel geletterde mensen geen flauw benul hebben van exacte vakken als wis- en natuurkunde. Hij zag daarin, en ik zie daarin met hem mee, een reden dat de technologische samenleving zo weinig controleerbaar is. Dat komt voor een groot deel doordat veel mensen niet weten wat deze precies inhoudt.
De vorige spreker C.W. Rietdijk vertegenwoordigt het standpunt, dat bijna ook het mijne is, dat wetenschap en techniek, die traditioneel door alfa’s worden gezien als brengers van alle mogelijke onheil, dat in werkelijkheid niet zijn. En ook dat de weg om uit het slop te raken niet is om machines kapot te slaan, ingenieurs op de brandstapel te leggen, astronomen de keel af te snijden en geleerden tot dwangarbeiders te maken. In mijn ogen is het antwoord: méér techniek en méér wetenschap.
Gerry van der List ging in zijn column in de Volkskrant onlangs in op de ideeën van Rietdijk. De opmars van de rede sinds de Verlichting, zo citeerde hij hem, heeft ons veel moois gebracht. Neem de medische vooruitgang, de terugdringing van armoede, de komst van sociale voorzieningen. Kijk eens naar de verbetering van het onderwijs, de democratisering, de mensenrechten. Vergelijk de positie van de vrouw, het strafrecht, de houding tegenover minderheden, de uitbuiting of de seksuele onderdrukking honderd, tweehonderd of vijfhonderd jaar geleden eens met de bijna idyllische situatie in het Westen aan het eind van de twintigste eeuw. De vooruitgangsgedachte berust niet op een geloof, maar op feitelijke constateringen. Hij heeft volkomen gelijk, aldus Van der List.
Pessimisme
Ook ik ben het op dit punt bijna volledig met Rietdijk eens. Ik zou zelfs nog meer willen noemen, zoals de behandeling van kinderen. Tot de Verlichting waren kinderen, zoals iemand eens schreef, nauwelijks meer dan ‘spuug en luizen’. Kinderen waren je eigendom en je kon ermee doen wat je wilde. Je kon ze te vondeling leggen of er slaven van maken. Incest en misbruik waren in het verleden eerder regel dan uitzondering. Wat kinderen hebben moeten doorstaan in voorbije samenlevingen is nauwelijks te beschrijven. Ik vrees dat er nogal wat samenlevingen zijn waar dat nog steeds zo is.
Het is moeilijk om te zeggen op welke punten ik het niet met Rietdijk eens ben. Ik heb wel eerder wat van hem gelezen en ik werd getroffen door een grote naïveté. Hij heeft een voorloper in Louis Pauwels, de schrijver van ‘Lettre ouverte aux gens heureux et qui ont bien raison de l’être’ (1971). Er is geen enkele reden om zo zwartgallig te zijn als Westeuropese intellectuelen en kunstenaars, schrijft Pauwels. Al hun pessimisme is maar mode. Het woord is aan de gelukkige mensen.
De oppositie bestaat naar mijn gevoel niet tussen alfa en bèta. Je kunt zeggen dat alfa’s in het algemeen de iets minder met IQ begiftigde mensen zijn. Ik ben een jaar van mijn leven wiskundeleraar geweest. Met andere leraren vergeleek ik natuurlijk wie de uitblinkers waren in de klas. Dat bleken dezelfden en dat gold ook voor de dommen. Ik geloof niet dat mensen wel begaafd kunnen zijn in talen, maar niet in wiskunde. Voor een groot deel ligt de schuld bij het slechte onderwijs in dat vak. Het is mijn overtuiging dat iedereen met een gemiddeld verstand wiskunde kan leren. Natuurlijk bestaat er wiskundige begaafdheid, maar dat is net zoiets als muzikaliteit. Dat sorteert zich onmiddellijk uit.
Evenals Pauwels verbaast Rietdijk zich erover dat iedereen, van W.F. Hermans tot Wim T. Schippers, roept dat de wereld geen zin heeft. Op dit terrein ben ik het totaal niet met Rietdijk eens. Hij vindt dat de wereld zin heeft en ik ben overtuigd van het tegendeel. Volgens mij is de oppositie niet tussen alfa en bèta, maar tussen een intelligent standpunt en religie. Wanneer Rietdijk beweert dat de wereld zin heeft dan huldigt hij een gelovig standpunt, want alleen geloof pretendeert zin te geven aan het leven.
Kwaadaardig
Een merkwaardige versie van een religieuze manier van denken dat momenteel vooral in Amerika opgeld doet is political correctness: de neiging om op gezag van goede principes bepaalde onderdelen van de wetenschap te verwerpen, niet toe te laten of – nog erger – voor kwaadaardig of fascistisch uit te maken. Allan Bloom schreef hierover het boek ‘The Closing of the American Mind’ (1987). Daarin beschrijft hij hoe de academische speurtocht naar waarheid en kennis om politieke redenen is verdrongen door het angstig najagen van maatschappelijke relevantie en begrip voor andere culturen. Het heeft een type mens opgeleverd dat Bloom omschrijft als intellectueel lui, oppervlakkig en verslaafd aan een bombardement van vluchtige indrukken. Ik denk dat hij daar gelijk in heeft. We mogen hopen dat deze afschuwelijke toestand zo kort mogelijk zal duren.
Wat pleit er nu in onze tijd tegen de technologische vooruitgang? De klassieke bête noir is natuurlijk de atoombom. Deze werd door velen voorgesteld als het uitgekristalliseerde kwaad. By extension was ook atoomenergie een verkeerd soort energie. Ik wil niet beweren dat er geen problemen aan kernenergie verbonden zijn. Eén van de grote vragen is wat we met het afval doen, maar dat is een technisch probleem. Het getuigt van een belachelijke naïviteit om de energie zelf als kwaadaardig voor te stellen.
Eén van de weinige producten van de techniek waaraan ik soms de pest krijg zijn de nadelen van de elektronische geluidsversterking. Ongetwijfeld heeft de mogelijkheid om trillingen te versterken fantastische toepassingen in de communicatietechnologie, maar in het bestaan van de gewone burgers is het alsof je dynamiet hebt uitgedeeld aan gorilla’s. De ontzettende terreur van lawaai en keiharde muziek beschouw ik als een gedrochtelijke uitwas van de technologie. Ik zou het redelijk vinden als er een limiet werd gesteld aan de hoeveelheid decibellen die de mens mag voortbrengen. Niet alleen met elektronische versterkers trouwens, want ik betreur ook weleens dat je niet met een mitrailleur op voorbijrijdende motorfietsen mag schieten.
Een ander nadeel van de techniek is het effect op het milieu. Zo is Noord-Brabant van een betrekkelijk landelijke provincie veranderd in een soort Auschwitz voor varkens waaraan het hele landschap is opgeofferd. Als dat van het ene moment op het andere beslist zou moeten worden, dan zouden de mensen dat absoluut niet willen. Als het echter geleidelijk gaat is er bijna geen middel tegen opgewassen. Maar ook dit heeft niets te maken met een inherente slechtheid van de technologie.
Hersenschim
Andere uitdagingen waarvoor we momenteel worden gesteld zijn de bestrijding van de gekke koeienziekte en varkenspest. En kort geleden waarschuwde Barry Bloom voor het toenemende gevaar van infectieziekten. Volgens hem is het een kwestie van tijd voordat resistentie van darmbacteriën tegen het antibioticum vancomycine overspringt naar een huidbacterie als Staphylococcus aureus. Vrijwel elke operatie-patiënt loopt een infectie met deze bacterie op. Ik citeer Bloom: ‘Als we straks ook nog resistent worden tegen vancomycine, kunnen we het opereren verder wel vergeten.’
We worden hieromtrent bijna genoodzaakt een principieel antwoord te formuleren. Hollen we achter de feiten aan als we zeggen dat het antwoord op zoiets een verbeterde techniek is? Hebben reparaties tot gevolg dat het de vreselijke apotheose slechts uitstelt? Of maken we ons geleidelijk aan meester van het verschijnsel? Een ziekte die als paradigma kan dienen is aids. We moeten ons afvragen wat onze houding daartegenover is. Is aids zoals de paus en andere gelovigen het voorstellen een straf voor onze zondigheid en moeten we ophouden met het bedrijven van de liefde buiten het huwelijk? Mogen we geen seks meer bedrijven zoals wij daar zelf zin in hebben? Is het gebruik van condooms een voorbeeld van technologie waarbij het verschijnsel op afstand wordt gehouden, maar niet volstrekt beheerst omdat de oorzaak niet wordt weggenomen? Daar zijn verschillende antwoorden op te geven die vaak zijn te onderscheiden naar hun ideologische achtergrond. Mijn persoonlijk standpunt is dat kuisheid of het gebruik van condooms niet het antwoord is, maar het elimineren van aids door een vaccin of iets dergelijks.
Nog even over vervreemding. Net zoals Pauwels ziet Rietdijk vervreemding als een pessimistische hersenschim. Vervreemding zou eigenlijk niet bestaan. Dat lijkt me niet vol te houden. Wanneer hij beweert dat veel zaken in onze samenleving anders zijn dan hoe ze worden voorgesteld, dan kun je dat zonder bezwaar ‘vervreemding’ noemen. En als je, zoals hij doet, er een andere ideologie tegenover wilt stellen, is dat hetzelfde als het willen genezen van vervreemding.”
In het kader van de lezingenreeks ‘Kunst, techniek en vervreemding’ in het Techniek Museum las Rudy Kousbroek onlangs voor uit eigen werk. Hij is publicist en heeft vele essaybundels op zijn naam staan over zeer uiteenlopende onderwerpen. Van de inleiding die hij gaf volgt hieronder een ingekorte weergave.
,,Dat men alfa’s op de middelbare school meer wiskunde wil laten doen, heeft de discussie weer leven ingeblazen over de zogeheten ’twee culturen’, een begrip dat we hebben te danken aan de fysicus en romanschrijver C.P. Snow (1905-1980). Deze constateerde dat veel geletterde mensen geen flauw benul hebben van exacte vakken als wis- en natuurkunde. Hij zag daarin, en ik zie daarin met hem mee, een reden dat de technologische samenleving zo weinig controleerbaar is. Dat komt voor een groot deel doordat veel mensen niet weten wat deze precies inhoudt.
De vorige spreker C.W. Rietdijk vertegenwoordigt het standpunt, dat bijna ook het mijne is, dat wetenschap en techniek, die traditioneel door alfa’s worden gezien als brengers van alle mogelijke onheil, dat in werkelijkheid niet zijn. En ook dat de weg om uit het slop te raken niet is om machines kapot te slaan, ingenieurs op de brandstapel te leggen, astronomen de keel af te snijden en geleerden tot dwangarbeiders te maken. In mijn ogen is het antwoord: méér techniek en méér wetenschap.
Gerry van der List ging in zijn column in de Volkskrant onlangs in op de ideeën van Rietdijk. De opmars van de rede sinds de Verlichting, zo citeerde hij hem, heeft ons veel moois gebracht. Neem de medische vooruitgang, de terugdringing van armoede, de komst van sociale voorzieningen. Kijk eens naar de verbetering van het onderwijs, de democratisering, de mensenrechten. Vergelijk de positie van de vrouw, het strafrecht, de houding tegenover minderheden, de uitbuiting of de seksuele onderdrukking honderd, tweehonderd of vijfhonderd jaar geleden eens met de bijna idyllische situatie in het Westen aan het eind van de twintigste eeuw. De vooruitgangsgedachte berust niet op een geloof, maar op feitelijke constateringen. Hij heeft volkomen gelijk, aldus Van der List.
Pessimisme
Ook ik ben het op dit punt bijna volledig met Rietdijk eens. Ik zou zelfs nog meer willen noemen, zoals de behandeling van kinderen. Tot de Verlichting waren kinderen, zoals iemand eens schreef, nauwelijks meer dan ‘spuug en luizen’. Kinderen waren je eigendom en je kon ermee doen wat je wilde. Je kon ze te vondeling leggen of er slaven van maken. Incest en misbruik waren in het verleden eerder regel dan uitzondering. Wat kinderen hebben moeten doorstaan in voorbije samenlevingen is nauwelijks te beschrijven. Ik vrees dat er nogal wat samenlevingen zijn waar dat nog steeds zo is.
Het is moeilijk om te zeggen op welke punten ik het niet met Rietdijk eens ben. Ik heb wel eerder wat van hem gelezen en ik werd getroffen door een grote naïveté. Hij heeft een voorloper in Louis Pauwels, de schrijver van ‘Lettre ouverte aux gens heureux et qui ont bien raison de l’être’ (1971). Er is geen enkele reden om zo zwartgallig te zijn als Westeuropese intellectuelen en kunstenaars, schrijft Pauwels. Al hun pessimisme is maar mode. Het woord is aan de gelukkige mensen.
De oppositie bestaat naar mijn gevoel niet tussen alfa en bèta. Je kunt zeggen dat alfa’s in het algemeen de iets minder met IQ begiftigde mensen zijn. Ik ben een jaar van mijn leven wiskundeleraar geweest. Met andere leraren vergeleek ik natuurlijk wie de uitblinkers waren in de klas. Dat bleken dezelfden en dat gold ook voor de dommen. Ik geloof niet dat mensen wel begaafd kunnen zijn in talen, maar niet in wiskunde. Voor een groot deel ligt de schuld bij het slechte onderwijs in dat vak. Het is mijn overtuiging dat iedereen met een gemiddeld verstand wiskunde kan leren. Natuurlijk bestaat er wiskundige begaafdheid, maar dat is net zoiets als muzikaliteit. Dat sorteert zich onmiddellijk uit.
Evenals Pauwels verbaast Rietdijk zich erover dat iedereen, van W.F. Hermans tot Wim T. Schippers, roept dat de wereld geen zin heeft. Op dit terrein ben ik het totaal niet met Rietdijk eens. Hij vindt dat de wereld zin heeft en ik ben overtuigd van het tegendeel. Volgens mij is de oppositie niet tussen alfa en bèta, maar tussen een intelligent standpunt en religie. Wanneer Rietdijk beweert dat de wereld zin heeft dan huldigt hij een gelovig standpunt, want alleen geloof pretendeert zin te geven aan het leven.
Kwaadaardig
Een merkwaardige versie van een religieuze manier van denken dat momenteel vooral in Amerika opgeld doet is political correctness: de neiging om op gezag van goede principes bepaalde onderdelen van de wetenschap te verwerpen, niet toe te laten of – nog erger – voor kwaadaardig of fascistisch uit te maken. Allan Bloom schreef hierover het boek ‘The Closing of the American Mind’ (1987). Daarin beschrijft hij hoe de academische speurtocht naar waarheid en kennis om politieke redenen is verdrongen door het angstig najagen van maatschappelijke relevantie en begrip voor andere culturen. Het heeft een type mens opgeleverd dat Bloom omschrijft als intellectueel lui, oppervlakkig en verslaafd aan een bombardement van vluchtige indrukken. Ik denk dat hij daar gelijk in heeft. We mogen hopen dat deze afschuwelijke toestand zo kort mogelijk zal duren.
Wat pleit er nu in onze tijd tegen de technologische vooruitgang? De klassieke bête noir is natuurlijk de atoombom. Deze werd door velen voorgesteld als het uitgekristalliseerde kwaad. By extension was ook atoomenergie een verkeerd soort energie. Ik wil niet beweren dat er geen problemen aan kernenergie verbonden zijn. Eén van de grote vragen is wat we met het afval doen, maar dat is een technisch probleem. Het getuigt van een belachelijke naïviteit om de energie zelf als kwaadaardig voor te stellen.
Eén van de weinige producten van de techniek waaraan ik soms de pest krijg zijn de nadelen van de elektronische geluidsversterking. Ongetwijfeld heeft de mogelijkheid om trillingen te versterken fantastische toepassingen in de communicatietechnologie, maar in het bestaan van de gewone burgers is het alsof je dynamiet hebt uitgedeeld aan gorilla’s. De ontzettende terreur van lawaai en keiharde muziek beschouw ik als een gedrochtelijke uitwas van de technologie. Ik zou het redelijk vinden als er een limiet werd gesteld aan de hoeveelheid decibellen die de mens mag voortbrengen. Niet alleen met elektronische versterkers trouwens, want ik betreur ook weleens dat je niet met een mitrailleur op voorbijrijdende motorfietsen mag schieten.
Een ander nadeel van de techniek is het effect op het milieu. Zo is Noord-Brabant van een betrekkelijk landelijke provincie veranderd in een soort Auschwitz voor varkens waaraan het hele landschap is opgeofferd. Als dat van het ene moment op het andere beslist zou moeten worden, dan zouden de mensen dat absoluut niet willen. Als het echter geleidelijk gaat is er bijna geen middel tegen opgewassen. Maar ook dit heeft niets te maken met een inherente slechtheid van de technologie.
Hersenschim
Andere uitdagingen waarvoor we momenteel worden gesteld zijn de bestrijding van de gekke koeienziekte en varkenspest. En kort geleden waarschuwde Barry Bloom voor het toenemende gevaar van infectieziekten. Volgens hem is het een kwestie van tijd voordat resistentie van darmbacteriën tegen het antibioticum vancomycine overspringt naar een huidbacterie als Staphylococcus aureus. Vrijwel elke operatie-patiënt loopt een infectie met deze bacterie op. Ik citeer Bloom: ‘Als we straks ook nog resistent worden tegen vancomycine, kunnen we het opereren verder wel vergeten.’
We worden hieromtrent bijna genoodzaakt een principieel antwoord te formuleren. Hollen we achter de feiten aan als we zeggen dat het antwoord op zoiets een verbeterde techniek is? Hebben reparaties tot gevolg dat het de vreselijke apotheose slechts uitstelt? Of maken we ons geleidelijk aan meester van het verschijnsel? Een ziekte die als paradigma kan dienen is aids. We moeten ons afvragen wat onze houding daartegenover is. Is aids zoals de paus en andere gelovigen het voorstellen een straf voor onze zondigheid en moeten we ophouden met het bedrijven van de liefde buiten het huwelijk? Mogen we geen seks meer bedrijven zoals wij daar zelf zin in hebben? Is het gebruik van condooms een voorbeeld van technologie waarbij het verschijnsel op afstand wordt gehouden, maar niet volstrekt beheerst omdat de oorzaak niet wordt weggenomen? Daar zijn verschillende antwoorden op te geven die vaak zijn te onderscheiden naar hun ideologische achtergrond. Mijn persoonlijk standpunt is dat kuisheid of het gebruik van condooms niet het antwoord is, maar het elimineren van aids door een vaccin of iets dergelijks.
Nog even over vervreemding. Net zoals Pauwels ziet Rietdijk vervreemding als een pessimistische hersenschim. Vervreemding zou eigenlijk niet bestaan. Dat lijkt me niet vol te houden. Wanneer hij beweert dat veel zaken in onze samenleving anders zijn dan hoe ze worden voorgesteld, dan kun je dat zonder bezwaar ‘vervreemding’ noemen. En als je, zoals hij doet, er een andere ideologie tegenover wilt stellen, is dat hetzelfde als het willen genezen van vervreemding.”
Comments are closed.