Campus

Een te dominant monument

Het Techniek Museum verlaat begin maart zijn huidige onderkomen. Daarmee gaat het monumentale pand aan de Ezelsveldlaan, hoewel al decennia eigendom van de gemeente Delft, definitief voor de TU verloren.

Veel ramen, veel licht, een industriële atmosfeer: het gebouw waarin het Techniek Museum de afgelopen vijftien – aanvankelijk stormachtige – jaren huisde, is de droom van menig architectuurliefhebber. Niet voor niets is het sinds 2003 een rijksmonument.

Wat maakt het gebouw zo bijzonder? En waarom wil de directie van het museum er toch al jaren weg? Op die twee vragen is oppervlakkig gezien één antwoord te geven: veel ramen, veel licht, de industriële atmosfeer.

Bij binnenkomst ademt het gebouw eerst een moderne sfeer, het resultaat van de verbouwing van 1991. Architect Jasper van Zwol ontwierp een moderne en open entree, die de oude hallen met elkaar verbindt.

De drie hallen zijn gebouwd tussen 1905 en 1911, naar een ontwerp van Jan Vrijman, de toenmalige Rijksbouwmeester. De faculteit Werktuig- en Scheepsbouwkunde, waarvoor de gebouwen bestemd waren, had veel ruimte nodig voor haar laboratoria. Daarin stonden enorme stoomketels, pompen, stoomturbines, scheepsstoomwerktuigen, koelmachines, meettoestellen en beproevingsinstallaties en verbrandingsmotoren.

Oorspronkelijk waren de drie hallen nagenoeg gelijk van ontwerp. De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) prijst de vorm, ‘het materiaalgebruik en de detaillering en de hoge mate van gaafheid daarvan’. Zelfs een ongeoefend oog zal inderdaad de hoge zadeldaken met ijzeren kapconstructies en de enorme glaspuien kunnen waarderen.

Vrijmans idee was veel licht binnen te laten vallen. Dat paste binnen de tijdsgeest. Iedereen moest kunnen zien wat voor geweldigs er binnen de muren van de universiteit gebeurde. Het licht was ook voor het werk binnen nodig. Studenten moesten in de laboratoria hun kennis en vaardigheden ontwikkelen, wat een optimale werkomgeving vergde.

Uit het boek ‘De Technische Hoogeschool te Delft van 1905 tot 1930’ uit 1930 valt op te maken dat die opzet geslaagd werd geacht: “Worden hierdoor eenerzijds vrij hooge eischen aan hen [de studenten, red.] gesteld, anderzijds heeft de ervaring geleerd, dat de groote meerderheid van hen met bijzondere opgewektheid aan de werkzaamheden in het laboratorium deelnemen en dat deze de lust tot eigen onderzoek in hooge mate bevorderen.”

Hoewel architect Van Zwol het oude intact wilde laten, heeft hij elke hal aangepast. In hal 1, de grootste van de drie, daar waar de stoommachines en scheepsmotoren stonden, is de vloer in het middenstuk verdiept tot kelderniveau. In de andere twee hallen zijn losstaande, relatief eenvoudig te verwijderen tussenverdiepingen neergezet.
Techniekeducatie

Han Heijmans, sinds twaalf jaar directeur van het Techniek Museum, is in al die jaren niet bijzonder gehecht geraakt aan het gebouw. In hal 3, meteen rechts van de museumingang, wordt snel duidelijk waarom. De enorme ramen zijn zo veel mogelijk verduisterd, in de verte klinkt Afrikaanse muziek, de tussenverdieping maakt dat de ruimte wat knusser voelt, maar toch zal de bezoeker zich maar moeilijk kunnen afsluiten van de grandeur van de oude ketelhal.

Dat is een minpunt voor de tentoonstelling ‘Een Delftse voetafdruk in Afrika’, die in de hal te zien is. Heijmans: “Licht is heel belangrijk bij het inrichten van een tentoonstelling. Het bepaalt in hoeverre je openstaat voor de dingen die je te zien krijgt. Maar het creëren van een andere sfeer dan de industriële lukt hier nauwelijks.”

Verderop, in hal 1, is dat zelfs helemaal onmogelijk. “Glas en licht zijn hier prachtig, maar veel te dominant”, zegt Heijmans. “Dat moet je ook niet achter schotten zetten.” De directeur wijst intussen op de imposante hefinstallatie, die tussen de weerszijden van die vide hangt. De constructie, in 1911 vervaardigd door de Haarlemsche machinefabriek, heeft een hefvermogen van zesduizend kilo, maar doet al vele jaren niets meer.

De vide maakt de hal, samen met het verlaagde middenstuk met daaromheen de begane grond, ongeschikt voor grote tentoonstellingen. “Een heel inefficiënt gebruik van vierkante meters”, vindt Heijmans. Het Techniek Museum gebruikt de ruimte voornamelijk voor workshops.

Op de begane grond staat wel een aantal oude motoren te glimmen. Heijmans vindt die machines prachtig, getuige de enthousiaste manier waarop hij over ze vertelt. Hij zou het alleen nog mooier vinden als ze minder statisch waren opgesteld. Hij wijst in de gang op een foto van hal 1 in eerder dagen. “Dat is echt authentiek, hier zie je hoe alles werkte. De machines staan nu noodgedwongen op een rijtje. Dat is jammer.”

Ook met hal 2 is Heijmans niet tevreden. De tentoonstelling ‘Mechanisch rekenen’ op de begane grond wordt verstoord door de stemmen van kinderen die een verdieping hoger een workshop volgen. Niet dat de museumdirecteur de tentoonstelling belangrijker vindt dan de workshop, integendeel. “Sinds ik hier kwam ligt onze focus op workshops. Techniekeducatie geeft ons bestaansrecht.”
Angstig

Heijmans wil nog niets zeggen over hoe het Techniek Museum de dingen straks aan de Mijnbouwstraat gaat aanpakken. Goed, het museum moet een interactief science center worden, maar het hoe en wat is nog onbekend. De directeur weet niet welke machines straks weer te zien zullen zijn, hij moet ook nog uitzoeken hoe de techniekeducatie aan de Mijnbouwstraat vorm zal krijgen.

Die onduidelijkheid maakt de langst zittende man in het museum, wetenschappelijk educatief medewerker Erwin van Asbeck, angstig. Hij werkt al sinds 1978 bij het Techniek Museum, toen nog Technisch Tentoonstellingscentrum (TTC), geheten. Hij was er dus bij toen het college van bestuur van de TU Delft tien jaar later dacht over het opheffen van het TTC, hetgeen werd gevolgd door een later weer teruggedraaide privatisering. Van Asbeck: “We moeten deze sluiting maar weer zien te overleven. We zijn straks een hele tijd dicht.” Heijmans geruststellend: “We zijn een jaar dicht. In de tussentijd gaan we veel dingen op scholen doen.”

Van Asbeck vindt de achtergrond van een technische omgeving, zoals het Techniek Museum die nu heeft, fraai. “De machines kunnen nog aan. Je kunt laten zien hoe ze werkten. Ze worden nu niet meer gebruikt natuurlijk, maar ze zijn van groot belang geweest in de geschiedenis. De mensen hoefden niet meer al het werk met spierkracht te doen.”

Maar ook dat verhaal kan best terugkomen in het nieuwe museum, stelt Heijmans. “Alleen anders dan nu. De machines zijn nu poppetjes op een rijtje. Ze moeten veel meer in een emotionele context komen.”
Dansschool

Het huidige Techniek Museum was vanaf 1911 het onderkomen van de laboratoria van de faculteit Werktuig- en Scheepsbouwkunde. Tussen 1973 en 1980 was in het gebouw de mensa van de TU gevestigd. In 1993 opende het museum er zijn deuren. De gemeente Delft is van plan het pand te verkopen aan dansschool Wesseling. De eigenaar van de dansschool zal blij zijn als het allemaal rond is. “We zijn al tien jaar bezig met deze verhuizing. Gemeente en TU werken erg traag.”
Tentoonstellingscentrum

1975: het Technisch Tentoonstellingscentrum (TTC) wordt opgericht door een groep ingenieurs die techniekeducatie belangrijk vindt;

1989: de privatisering van het TTC wordt ingezet;

1991: de verbouwing van het huidige onderkomen begint;

1993: Het Techniek Museum opent de deuren aan Ezelsveldlaan;

1994-1995: de privatisering wordt teruggedraaid. Weer komt de vraag op of de TU helemaal moet stoppen met het Techniek Museum;

Eind 1995: directeur Rien Frölich stapt op uit onvrede over de nieuwe koers – veel meer samenwerking met de faculteiten – van het museum;

Maart 1996: Han Heijmans treedt aan als nieuwe directeur;

2000: Plannen om het Techniek Museum, voorheen een stichting, te laten integreren in de bibliotheek gaan niet door. Het museum wordt een onderdeel van Marketing en Communicatie.
Het depot

Eén van de functies van het Techniek Museum is het beheren van het erfgoed van de TU Delft, de geschiedenis van het onderwijs en onderzoek. Het depot van het museum staat aan de Rotterdamseweg en hoeft niet te verhuizen. In het depot zijn bijna zesduizend objecten te vinden, verdeeld in tien deelcollecties: van tropische producten en kunstvoorwerpen tot mechanische rekenmachines en computers, van Nederlands design tot meetapparatuur en onderwijshulpmiddelen. De meeste voorwerpen zijn beschreven en gefotografeerd. Ze zijn te zien via de website van het Techniek Museum, www.museum.tudelft.nl. Museumdirecteur Heijmans hecht veel waarde aan het depot. “We putten eruit voor onze tentoonstellingen, maar dat is zeker niet het enige. Je kunt er ook onderzoek doen. Veel is bovendien vergeten, een bepaald model van een bepaalde hoogleraar bijvoorbeeld. In het depot is het terug te vinden.” De directeur heeft nog wel het één en ander op zijn verlanglijstje staan: een prototype van de Delfly en één of meerdere Nuna-zonnewagens.

Veel ramen, veel licht, een industriële atmosfeer: het gebouw waarin het Techniek Museum de afgelopen vijftien – aanvankelijk stormachtige – jaren huisde, is de droom van menig architectuurliefhebber. Niet voor niets is het sinds 2003 een rijksmonument.

Wat maakt het gebouw zo bijzonder? En waarom wil de directie van het museum er toch al jaren weg? Op die twee vragen is oppervlakkig gezien één antwoord te geven: veel ramen, veel licht, de industriële atmosfeer.

Bij binnenkomst ademt het gebouw eerst een moderne sfeer, het resultaat van de verbouwing van 1991. Architect Jasper van Zwol ontwierp een moderne en open entree, die de oude hallen met elkaar verbindt.

De drie hallen zijn gebouwd tussen 1905 en 1911, naar een ontwerp van Jan Vrijman, de toenmalige Rijksbouwmeester. De faculteit Werktuig- en Scheepsbouwkunde, waarvoor de gebouwen bestemd waren, had veel ruimte nodig voor haar laboratoria. Daarin stonden enorme stoomketels, pompen, stoomturbines, scheepsstoomwerktuigen, koelmachines, meettoestellen en beproevingsinstallaties en verbrandingsmotoren.

Oorspronkelijk waren de drie hallen nagenoeg gelijk van ontwerp. De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) prijst de vorm, ‘het materiaalgebruik en de detaillering en de hoge mate van gaafheid daarvan’. Zelfs een ongeoefend oog zal inderdaad de hoge zadeldaken met ijzeren kapconstructies en de enorme glaspuien kunnen waarderen.

Vrijmans idee was veel licht binnen te laten vallen. Dat paste binnen de tijdsgeest. Iedereen moest kunnen zien wat voor geweldigs er binnen de muren van de universiteit gebeurde. Het licht was ook voor het werk binnen nodig. Studenten moesten in de laboratoria hun kennis en vaardigheden ontwikkelen, wat een optimale werkomgeving vergde.

Uit het boek ‘De Technische Hoogeschool te Delft van 1905 tot 1930’ uit 1930 valt op te maken dat die opzet geslaagd werd geacht: “Worden hierdoor eenerzijds vrij hooge eischen aan hen [de studenten, red.] gesteld, anderzijds heeft de ervaring geleerd, dat de groote meerderheid van hen met bijzondere opgewektheid aan de werkzaamheden in het laboratorium deelnemen en dat deze de lust tot eigen onderzoek in hooge mate bevorderen.”

Hoewel architect Van Zwol het oude intact wilde laten, heeft hij elke hal aangepast. In hal 1, de grootste van de drie, daar waar de stoommachines en scheepsmotoren stonden, is de vloer in het middenstuk verdiept tot kelderniveau. In de andere twee hallen zijn losstaande, relatief eenvoudig te verwijderen tussenverdiepingen neergezet.
Techniekeducatie

Han Heijmans, sinds twaalf jaar directeur van het Techniek Museum, is in al die jaren niet bijzonder gehecht geraakt aan het gebouw. In hal 3, meteen rechts van de museumingang, wordt snel duidelijk waarom. De enorme ramen zijn zo veel mogelijk verduisterd, in de verte klinkt Afrikaanse muziek, de tussenverdieping maakt dat de ruimte wat knusser voelt, maar toch zal de bezoeker zich maar moeilijk kunnen afsluiten van de grandeur van de oude ketelhal.

Dat is een minpunt voor de tentoonstelling ‘Een Delftse voetafdruk in Afrika’, die in de hal te zien is. Heijmans: “Licht is heel belangrijk bij het inrichten van een tentoonstelling. Het bepaalt in hoeverre je openstaat voor de dingen die je te zien krijgt. Maar het creëren van een andere sfeer dan de industriële lukt hier nauwelijks.”

Verderop, in hal 1, is dat zelfs helemaal onmogelijk. “Glas en licht zijn hier prachtig, maar veel te dominant”, zegt Heijmans. “Dat moet je ook niet achter schotten zetten.” De directeur wijst intussen op de imposante hefinstallatie, die tussen de weerszijden van die vide hangt. De constructie, in 1911 vervaardigd door de Haarlemsche machinefabriek, heeft een hefvermogen van zesduizend kilo, maar doet al vele jaren niets meer.

De vide maakt de hal, samen met het verlaagde middenstuk met daaromheen de begane grond, ongeschikt voor grote tentoonstellingen. “Een heel inefficiënt gebruik van vierkante meters”, vindt Heijmans. Het Techniek Museum gebruikt de ruimte voornamelijk voor workshops.

Op de begane grond staat wel een aantal oude motoren te glimmen. Heijmans vindt die machines prachtig, getuige de enthousiaste manier waarop hij over ze vertelt. Hij zou het alleen nog mooier vinden als ze minder statisch waren opgesteld. Hij wijst in de gang op een foto van hal 1 in eerder dagen. “Dat is echt authentiek, hier zie je hoe alles werkte. De machines staan nu noodgedwongen op een rijtje. Dat is jammer.”

Ook met hal 2 is Heijmans niet tevreden. De tentoonstelling ‘Mechanisch rekenen’ op de begane grond wordt verstoord door de stemmen van kinderen die een verdieping hoger een workshop volgen. Niet dat de museumdirecteur de tentoonstelling belangrijker vindt dan de workshop, integendeel. “Sinds ik hier kwam ligt onze focus op workshops. Techniekeducatie geeft ons bestaansrecht.”
Angstig

Heijmans wil nog niets zeggen over hoe het Techniek Museum de dingen straks aan de Mijnbouwstraat gaat aanpakken. Goed, het museum moet een interactief science center worden, maar het hoe en wat is nog onbekend. De directeur weet niet welke machines straks weer te zien zullen zijn, hij moet ook nog uitzoeken hoe de techniekeducatie aan de Mijnbouwstraat vorm zal krijgen.

Die onduidelijkheid maakt de langst zittende man in het museum, wetenschappelijk educatief medewerker Erwin van Asbeck, angstig. Hij werkt al sinds 1978 bij het Techniek Museum, toen nog Technisch Tentoonstellingscentrum (TTC), geheten. Hij was er dus bij toen het college van bestuur van de TU Delft tien jaar later dacht over het opheffen van het TTC, hetgeen werd gevolgd door een later weer teruggedraaide privatisering. Van Asbeck: “We moeten deze sluiting maar weer zien te overleven. We zijn straks een hele tijd dicht.” Heijmans geruststellend: “We zijn een jaar dicht. In de tussentijd gaan we veel dingen op scholen doen.”

Van Asbeck vindt de achtergrond van een technische omgeving, zoals het Techniek Museum die nu heeft, fraai. “De machines kunnen nog aan. Je kunt laten zien hoe ze werkten. Ze worden nu niet meer gebruikt natuurlijk, maar ze zijn van groot belang geweest in de geschiedenis. De mensen hoefden niet meer al het werk met spierkracht te doen.”

Maar ook dat verhaal kan best terugkomen in het nieuwe museum, stelt Heijmans. “Alleen anders dan nu. De machines zijn nu poppetjes op een rijtje. Ze moeten veel meer in een emotionele context komen.”
Dansschool

Het huidige Techniek Museum was vanaf 1911 het onderkomen van de laboratoria van de faculteit Werktuig- en Scheepsbouwkunde. Tussen 1973 en 1980 was in het gebouw de mensa van de TU gevestigd. In 1993 opende het museum er zijn deuren. De gemeente Delft is van plan het pand te verkopen aan dansschool Wesseling. De eigenaar van de dansschool zal blij zijn als het allemaal rond is. “We zijn al tien jaar bezig met deze verhuizing. Gemeente en TU werken erg traag.”
Tentoonstellingscentrum

1975: het Technisch Tentoonstellingscentrum (TTC) wordt opgericht door een groep ingenieurs die techniekeducatie belangrijk vindt;

1989: de privatisering van het TTC wordt ingezet;

1991: de verbouwing van het huidige onderkomen begint;

1993: Het Techniek Museum opent de deuren aan Ezelsveldlaan;

1994-1995: de privatisering wordt teruggedraaid. Weer komt de vraag op of de TU helemaal moet stoppen met het Techniek Museum;

Eind 1995: directeur Rien Frölich stapt op uit onvrede over de nieuwe koers – veel meer samenwerking met de faculteiten – van het museum;

Maart 1996: Han Heijmans treedt aan als nieuwe directeur;

2000: Plannen om het Techniek Museum, voorheen een stichting, te laten integreren in de bibliotheek gaan niet door. Het museum wordt een onderdeel van Marketing en Communicatie.
Het depot

Eén van de functies van het Techniek Museum is het beheren van het erfgoed van de TU Delft, de geschiedenis van het onderwijs en onderzoek. Het depot van het museum staat aan de Rotterdamseweg en hoeft niet te verhuizen. In het depot zijn bijna zesduizend objecten te vinden, verdeeld in tien deelcollecties: van tropische producten en kunstvoorwerpen tot mechanische rekenmachines en computers, van Nederlands design tot meetapparatuur en onderwijshulpmiddelen. De meeste voorwerpen zijn beschreven en gefotografeerd. Ze zijn te zien via de website van het Techniek Museum, www.museum.tudelft.nl. Museumdirecteur Heijmans hecht veel waarde aan het depot. “We putten eruit voor onze tentoonstellingen, maar dat is zeker niet het enige. Je kunt er ook onderzoek doen. Veel is bovendien vergeten, een bepaald model van een bepaalde hoogleraar bijvoorbeeld. In het depot is het terug te vinden.” De directeur heeft nog wel het één en ander op zijn verlanglijstje staan: een prototype van de Delfly en één of meerdere Nuna-zonnewagens.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.