Over enkele maanden kan hij zichzelf misschien wel de jongste bergbeklimmer noemen die de Mount Everest bedwong en de allereerste Nederlandse student ooit op de top. Deze week vertrok student civiele techniek Erik Ravenstijn (24) naar de Himalaya voor zijn grote klim.
De hoogste berg die hij tot nu toe heeft beklommen is Zuid-Amerika’s trots, de Aconcagua (6962 meter). Bergen van achtduizend meter of hoger heeft Ravenstijn nog niet op zijn cv staan. “Misschien was het beter om eerst nog wat hogere bergen te beklimmen”, geeft hij toe. “Maar aan de andere kant, de Aconcagua heb ik met twee vingers in mijn neus beklommen. Het gaat vooral om de tactiek en je slimmigheid op de berg zelf. Ik keek naar de landkaart en het begon te tintelen. Op een gegeven moment voel je dat je er klaar voor bent.”
Als tiener al was Ravenstijn gefascineerd door bergbeklimmen. Op zijn veertiende klom hij voor het eerst in de Alpen. Daarna volgden klimcursussen elkaar in rap tempo op. Waar zijn fascinatie vandaan komt? “Daar kan ik geen eenduidig antwoord op geven. Vergelijk het met het streven van topsporters. Die enorm ambitieuze mensen zoeken ook de grootste uitdagingen op in het leven.”
Deze week vertrok Ravenstijn richting Tibet, naar de noordflank van de Mount Everest. Daar komt zijn expeditieteam bij elkaar. Een allegaartje van klimmers uit de hele wereld. De eerste twee maanden blijven ze onder de 7000 meter. Gedurende deze periode moeten de klimmers wennen aan de hoogte. De toppoging vindt plaats in mei. Dan is de temperatuur het zachtst. In juni begint de moesson met hevige sneeuwbuien.
Maar ‘zacht’ op de Mount Everest is uiteraard niet echt zacht naar gewone-mensenmaatstaven.”We moeten continu in beweging blijven om niet dood te vriezen”, aldus de student. “Het zal waarschijnlijk min veertig zijn. Maar door de wind voelt het gemakkelijk aan als min honderd.” Zuurstofgebrek zal het team ook parten spelen. “Je hersenen, spijsvertering, alles heeft zuurstof nodig. Aan de top is 70 procent minder zuurstof. Je takelt ontzettend snel af. Boven de 7500 meter ben je na een week dood.”
Verstandig
Ravenstijns ouders stonden uiteraard niet te springen toen ze hoorden van de gevaarlijke expeditie. “Ze waren niet zo blij. Het gaat wel eens mis, inderdaad. Maar als mensen op de berg doodgaan, ligt dat meestal aan henzelf. Ze zijn dan moe of ziek maar willen toch de top bereiken. Het is ook moeilijk. Je wilt je droom verwezenlijken.”
De student acht zich verstandiger.Als hij ziek of vermoeid raakt haakt hij af, ondanks het feit dat hij jaren op een houtje heeft gebeten om geld te sparen voor de expeditie. “Je moet verstandig zijn.” Maar de kans dat hij de top bereikt acht Ravenstijn 90 procent. “Ik fantaseer vaak over het moment dat ik daar sta.”
Het gemiddelde slagingspercentage ligt op 30 procent. Dat dit zo laag is, ligt volgens Ravenstijn aan al die mensen die de berg beklimmen terwijl “ze nog niet eens de lokale heuvel bij hen in de buurt hebben beklommen”.
De grootste uitdaging is de Second Step, een vrij steile rotsmuur van 25 meter op ruim acht en een halve kilometer hoogte. “Op die hoogte is dat een vrij vermoeiende klim”, aldus Ravenstijn. “Bovendien zien we door onze zuurstofmaskers onze voeten niet.”
Komend najaar geeft Ravenstijn een presentatie van zijn avontuur in het universitair sportcentrum. De TU sponsort zijn klim deels, in de hoop dat Ravenstijn na zijn terugkomst veel mensen naar het sportcentrum kan lokken.
Ravenstijn beklimt de berg met onbekenden. Moet je je teamgenoten niet door en door kennen zodat je weet dat je op ze kunt rekenen als er iets mis mocht gaan? “Onmogelijk”, zegt Ravenstijn. Onderweg leer je ze volgens hem pas echt kennen, en dan alleen als er iets goed mis gaat. “Ik ben een keer uitgegleden op een steile sneeuwhelling tot een meter voor een afgrond. Een teamgenoot is me toen benaderd en heeft me zijn houweel gegeven zodat ik weg kon komen. Dat was ontzettend dapper. Je merkt pas uit welk hout mensen gesneden zijn als er ingegrepen moet worden.”
De hoogste berg die hij tot nu toe heeft beklommen is Zuid-Amerika’s trots, de Aconcagua (6962 meter). Bergen van achtduizend meter of hoger heeft Ravenstijn nog niet op zijn cv staan. “Misschien was het beter om eerst nog wat hogere bergen te beklimmen”, geeft hij toe. “Maar aan de andere kant, de Aconcagua heb ik met twee vingers in mijn neus beklommen. Het gaat vooral om de tactiek en je slimmigheid op de berg zelf. Ik keek naar de landkaart en het begon te tintelen. Op een gegeven moment voel je dat je er klaar voor bent.”
Als tiener al was Ravenstijn gefascineerd door bergbeklimmen. Op zijn veertiende klom hij voor het eerst in de Alpen. Daarna volgden klimcursussen elkaar in rap tempo op. Waar zijn fascinatie vandaan komt? “Daar kan ik geen eenduidig antwoord op geven. Vergelijk het met het streven van topsporters. Die enorm ambitieuze mensen zoeken ook de grootste uitdagingen op in het leven.”
Deze week vertrok Ravenstijn richting Tibet, naar de noordflank van de Mount Everest. Daar komt zijn expeditieteam bij elkaar. Een allegaartje van klimmers uit de hele wereld. De eerste twee maanden blijven ze onder de 7000 meter. Gedurende deze periode moeten de klimmers wennen aan de hoogte. De toppoging vindt plaats in mei. Dan is de temperatuur het zachtst. In juni begint de moesson met hevige sneeuwbuien.
Maar ‘zacht’ op de Mount Everest is uiteraard niet echt zacht naar gewone-mensenmaatstaven.”We moeten continu in beweging blijven om niet dood te vriezen”, aldus de student. “Het zal waarschijnlijk min veertig zijn. Maar door de wind voelt het gemakkelijk aan als min honderd.” Zuurstofgebrek zal het team ook parten spelen. “Je hersenen, spijsvertering, alles heeft zuurstof nodig. Aan de top is 70 procent minder zuurstof. Je takelt ontzettend snel af. Boven de 7500 meter ben je na een week dood.”
Verstandig
Ravenstijns ouders stonden uiteraard niet te springen toen ze hoorden van de gevaarlijke expeditie. “Ze waren niet zo blij. Het gaat wel eens mis, inderdaad. Maar als mensen op de berg doodgaan, ligt dat meestal aan henzelf. Ze zijn dan moe of ziek maar willen toch de top bereiken. Het is ook moeilijk. Je wilt je droom verwezenlijken.”
De student acht zich verstandiger.Als hij ziek of vermoeid raakt haakt hij af, ondanks het feit dat hij jaren op een houtje heeft gebeten om geld te sparen voor de expeditie. “Je moet verstandig zijn.” Maar de kans dat hij de top bereikt acht Ravenstijn 90 procent. “Ik fantaseer vaak over het moment dat ik daar sta.”
Het gemiddelde slagingspercentage ligt op 30 procent. Dat dit zo laag is, ligt volgens Ravenstijn aan al die mensen die de berg beklimmen terwijl “ze nog niet eens de lokale heuvel bij hen in de buurt hebben beklommen”.
De grootste uitdaging is de Second Step, een vrij steile rotsmuur van 25 meter op ruim acht en een halve kilometer hoogte. “Op die hoogte is dat een vrij vermoeiende klim”, aldus Ravenstijn. “Bovendien zien we door onze zuurstofmaskers onze voeten niet.”
Komend najaar geeft Ravenstijn een presentatie van zijn avontuur in het universitair sportcentrum. De TU sponsort zijn klim deels, in de hoop dat Ravenstijn na zijn terugkomst veel mensen naar het sportcentrum kan lokken.
Ravenstijn beklimt de berg met onbekenden. Moet je je teamgenoten niet door en door kennen zodat je weet dat je op ze kunt rekenen als er iets mis mocht gaan? “Onmogelijk”, zegt Ravenstijn. Onderweg leer je ze volgens hem pas echt kennen, en dan alleen als er iets goed mis gaat. “Ik ben een keer uitgegleden op een steile sneeuwhelling tot een meter voor een afgrond. Een teamgenoot is me toen benaderd en heeft me zijn houweel gegeven zodat ik weg kon komen. Dat was ontzettend dapper. Je merkt pas uit welk hout mensen gesneden zijn als er ingegrepen moet worden.”
Comments are closed.