,,Maak er wat moois van!”, sprak collegelid drs. Paul Rullmann tijdens het mini-symposium over onderwijsvernieuwingen tot de aanwezige docenten. De neuzen staan alleen nog niet allemaal dezelfde kant op.
br />
Aanbevelingen doen over verbeteringen van het Delftse onderwijs is één ding, docenten ervan overtuigen ze ter harte te nemen een ander. Na publicatie van het rapport ‘Focus op onderwijs’ was het daarom vorige week woensdag tijd voor een mini-symposium. Docenten konden met elkaar en met beleidsmakers in discussie over de op stapel staande veranderingen.
Lid van het college van bestuur Rullmann erkent dat er nog wat kwesties zijn die moeten worden uitgedacht. ,,Hoe bereiken we aan de ene kant verbreding in de bachelor en aan de andere kant specialisatie in de master? Of: hoe maken we minder volle curricula zonder afbreuk te doen aan het eindniveau?” De docenten lijken het over deze laatste vraag moeilijk eens te kunnen worden. De opleidingsdirecteur van Werktuigbouwkunde, prof.ir. Hans Klein Woud, vindt zijn onderwijsprogramma inderdaad overvol. ,,Je moet durven snijden”, is zijn overtuiging. Een aanwezige docente is daar erg sceptisch over: ,,Ik zie geen enkele docent die zegt: doe mij maar weg.”
Klein Woud wil eerst de vakken eruit halen waaraan een ingenieur later nooit meer iets heeft. ,,Niet-lineaire mechanica voor werktuigbouwers bijvoorbeeld; slechts een enkele ingenieur zal hier later nog mee te maken krijgen.” Collega-opleidingsdirecteur van technische natuurkunde, dr. Erik Lagendijk, vindt dit een slecht voorbeeld. ,,De grootste uitdaging in het onderzoek bevindt zich in dit vakgebied. De commissie beveelt ook aan om het onderwijs aan het onderzoek te koppelen. Niet-lineaire mechanica: erin houden dus”, adviseert Lagendijk. Zelf vindt hij de onderwijsprogramma’s helemaal niet te vol. ,,Studenten studeren gemiddeld dertig uur per week. Dan is het logisch dat je op een gemiddelde studietijd van zeven jaar uitkomt. Bovendien, wie zit ermee dat studenten langer studeren?”
Op de vraag wat precies het eindniveau is dat de TU wil behouden, heeft overigens ook niet iedereen hetzelfde antwoord. Wat Rullmann betreft is een moderne ingenieur in ieder geval meer dan een bèta. Anderen hechten vooral waarde aan analytisch vermogen. Een docente vreest dat door het schrappen in het curriculum de kwaliteit van de Delftse afgestudeerden op dit vlak toch echt achteruit zal gaan. ,,Nu heeft het bedrijfsleven juist nog een heel hoge waardering voor onze ingenieurs.”
De aanbeveling om de aansluiting op het VWO te verbeteren roept ook gemengde gevoelens op. Drs. Emiel van Elderen, docent wiskunde bij Industrieel Ontwerpen, ziet een mogelijkheid om de ex-vwo’ers zelfstandiger te laten werken. ,,Zelf geef ik het eerste halfuur alleen nog maar de rode draad aan, de rest van tijd laat ik ze individueel werken aan de stof. Vroeger gebeurde er dan nog wel eens niets.”
Problematischer is het wiskundeniveau dat scholieren tegenwoordig hebben. ,,Als je ergens iets wiskundigs van maakt dat lijkt op een differentiaalvergelijking, haken ze af”, is de ervaring van een docent bij Werktuigbouwkunde. ,,Maar omdat we geen tijd hebben om iets bij te spijkeren, komen we niet verder dan de zogenoemde hondenbrokmethode.” De directeur van het Interfacultair Onderwijs, dr. Harm Jan Smid, ziet het niet zo somber in. Volgens hem sluit deTU-wiskunde grotendeels aan op wiskunde b1 van het vwo. ,,Het is wel zo dat bijvoorbeeld natuurkunde veel ‘beschrijvender’ is dan vroeger, dus minder kwantitatief.” De enige aanwezige wiskundeleraar in het voortgezet onderwijs, Swier Garst, hoort het met verbazing aan. ,,Ik ben verrast over het optimisme dat hier aan de TU nog heerst. Minder kwalitatief heeft het niveau bereikt van: als het valt, dan gaat het naar beneden.” Garst stelt dat iedere vorm van abstractie geschrapt is. ,,Eisen stellen aan abstractie doet pijn. En zo hoort dat ook. Als je onder de pijngrens komt, doe je als onderwijzer eigenlijk niks.”
Volgens Garst, die ook bestuurslid is van de Vereniging van wiskundeleraren, moet dit gebrek worden weggewerkt. Een deel van de aanwezige TU-docenten ziet dit niet als serieuze oplossing. ,,We moeten als universiteit het niveau van de scholier aanvaarden. We kunnen er niks aan veranderen.” Smid vult aan: ,,Van de gedachte dat het niet aan ons ligt, moeten we juist af.” Anderen vinden dat de TU naar de scholen toe kan stappen om het abstractieniveau weer wat op te krikken. ,,Kunnen we niet meewerken aan de boeken die op het vwo worden gebruikt?” vraagt iemand zich af.
Ook op het vlak van voorlichting valt daar nog wel wat te halen, is de ervaring van docent risk management drs. Henk van Nugteren: ,,Ik vroeg laatst aan een docent scheikunde of hij wat scholieren naar ons toe wilde sturen. Waarop hij zei: ik zeg altijd tegen mijn leerlingen dat ze maar niet naar Delft moeten gaan. Daar hebben ze ook een soort scheikunde, maar uiteindelijk word je toch alleen maar fietsenmaker.”
,,Maak er wat moois van!”, sprak collegelid drs. Paul Rullmann tijdens het mini-symposium over onderwijsvernieuwingen tot de aanwezige docenten. De neuzen staan alleen nog niet allemaal dezelfde kant op.
Aanbevelingen doen over verbeteringen van het Delftse onderwijs is één ding, docenten ervan overtuigen ze ter harte te nemen een ander. Na publicatie van het rapport ‘Focus op onderwijs’ was het daarom vorige week woensdag tijd voor een mini-symposium. Docenten konden met elkaar en met beleidsmakers in discussie over de op stapel staande veranderingen.
Lid van het college van bestuur Rullmann erkent dat er nog wat kwesties zijn die moeten worden uitgedacht. ,,Hoe bereiken we aan de ene kant verbreding in de bachelor en aan de andere kant specialisatie in de master? Of: hoe maken we minder volle curricula zonder afbreuk te doen aan het eindniveau?” De docenten lijken het over deze laatste vraag moeilijk eens te kunnen worden. De opleidingsdirecteur van Werktuigbouwkunde, prof.ir. Hans Klein Woud, vindt zijn onderwijsprogramma inderdaad overvol. ,,Je moet durven snijden”, is zijn overtuiging. Een aanwezige docente is daar erg sceptisch over: ,,Ik zie geen enkele docent die zegt: doe mij maar weg.”
Klein Woud wil eerst de vakken eruit halen waaraan een ingenieur later nooit meer iets heeft. ,,Niet-lineaire mechanica voor werktuigbouwers bijvoorbeeld; slechts een enkele ingenieur zal hier later nog mee te maken krijgen.” Collega-opleidingsdirecteur van technische natuurkunde, dr. Erik Lagendijk, vindt dit een slecht voorbeeld. ,,De grootste uitdaging in het onderzoek bevindt zich in dit vakgebied. De commissie beveelt ook aan om het onderwijs aan het onderzoek te koppelen. Niet-lineaire mechanica: erin houden dus”, adviseert Lagendijk. Zelf vindt hij de onderwijsprogramma’s helemaal niet te vol. ,,Studenten studeren gemiddeld dertig uur per week. Dan is het logisch dat je op een gemiddelde studietijd van zeven jaar uitkomt. Bovendien, wie zit ermee dat studenten langer studeren?”
Op de vraag wat precies het eindniveau is dat de TU wil behouden, heeft overigens ook niet iedereen hetzelfde antwoord. Wat Rullmann betreft is een moderne ingenieur in ieder geval meer dan een bèta. Anderen hechten vooral waarde aan analytisch vermogen. Een docente vreest dat door het schrappen in het curriculum de kwaliteit van de Delftse afgestudeerden op dit vlak toch echt achteruit zal gaan. ,,Nu heeft het bedrijfsleven juist nog een heel hoge waardering voor onze ingenieurs.”
De aanbeveling om de aansluiting op het VWO te verbeteren roept ook gemengde gevoelens op. Drs. Emiel van Elderen, docent wiskunde bij Industrieel Ontwerpen, ziet een mogelijkheid om de ex-vwo’ers zelfstandiger te laten werken. ,,Zelf geef ik het eerste halfuur alleen nog maar de rode draad aan, de rest van tijd laat ik ze individueel werken aan de stof. Vroeger gebeurde er dan nog wel eens niets.”
Problematischer is het wiskundeniveau dat scholieren tegenwoordig hebben. ,,Als je ergens iets wiskundigs van maakt dat lijkt op een differentiaalvergelijking, haken ze af”, is de ervaring van een docent bij Werktuigbouwkunde. ,,Maar omdat we geen tijd hebben om iets bij te spijkeren, komen we niet verder dan de zogenoemde hondenbrokmethode.” De directeur van het Interfacultair Onderwijs, dr. Harm Jan Smid, ziet het niet zo somber in. Volgens hem sluit deTU-wiskunde grotendeels aan op wiskunde b1 van het vwo. ,,Het is wel zo dat bijvoorbeeld natuurkunde veel ‘beschrijvender’ is dan vroeger, dus minder kwantitatief.” De enige aanwezige wiskundeleraar in het voortgezet onderwijs, Swier Garst, hoort het met verbazing aan. ,,Ik ben verrast over het optimisme dat hier aan de TU nog heerst. Minder kwalitatief heeft het niveau bereikt van: als het valt, dan gaat het naar beneden.” Garst stelt dat iedere vorm van abstractie geschrapt is. ,,Eisen stellen aan abstractie doet pijn. En zo hoort dat ook. Als je onder de pijngrens komt, doe je als onderwijzer eigenlijk niks.”
Volgens Garst, die ook bestuurslid is van de Vereniging van wiskundeleraren, moet dit gebrek worden weggewerkt. Een deel van de aanwezige TU-docenten ziet dit niet als serieuze oplossing. ,,We moeten als universiteit het niveau van de scholier aanvaarden. We kunnen er niks aan veranderen.” Smid vult aan: ,,Van de gedachte dat het niet aan ons ligt, moeten we juist af.” Anderen vinden dat de TU naar de scholen toe kan stappen om het abstractieniveau weer wat op te krikken. ,,Kunnen we niet meewerken aan de boeken die op het vwo worden gebruikt?” vraagt iemand zich af.
Ook op het vlak van voorlichting valt daar nog wel wat te halen, is de ervaring van docent risk management drs. Henk van Nugteren: ,,Ik vroeg laatst aan een docent scheikunde of hij wat scholieren naar ons toe wilde sturen. Waarop hij zei: ik zeg altijd tegen mijn leerlingen dat ze maar niet naar Delft moeten gaan. Daar hebben ze ook een soort scheikunde, maar uiteindelijk word je toch alleen maar fietsenmaker.”
Comments are closed.