Campus

‘Die besparingen zijn keihard nodig’

Civiele Techniek en Geowetenschappen krijgt de komende vijf jaar dertien miljoen euro aan steun uit de civiele sector en de overheid. Decaan Louis de Quelerij lobbyde hard voor dit geld.

Gefeliciteerd, u bent de man van dertien miljoen.
“En het gaat nog meer worden. Mijn doelstelling lag hoger, maar ik ben met deze toezegging al een eind op weg.”

Hoe moeilijk was het om steun te krijgen?
“De sector was verbaasd dat een faculteit met zo’n stijgende studenteninstroom steun vraagt. Het aantal inschrijvingen en onze onderzoeksoutput zijn in zes jaar verdubbeld. Desondanks zijn onze eerste geldstroommiddelen aanzienlijk gedaald van ongeveer 45 naar 31 miljoen euro. Ik begon mijn gesprekken bij Rijkswaterstaat. Die wilde ons met een miljoen per jaar steunen op voorwaarde dat zowel de publieke als de private sector meedoet. Dat heeft uitstekend gewerkt als breekijzer bij anderen. Tweede voorwaarde was dat ook de afdeling civiele techniek van de Universiteit Twente in de plannen werd verwerkt. De derde eis was dat men mee kon praten over het onderwijs- en onderzoeksprogramma. Ik heb dat vertaald in vijf thema’s: deltatechnologie, transport, bouw/infra, watertechnologie en geo-energie. Voor die laatste twee heb ik geen extra steun nodig omdat het bedrijfsleven daar al veel in investeert.”

U wilt 9,5 miljoen euro ‘ombuigen’: 6 miljoen door te bezuinigen en 3,5 miljoen door extra inkomsten. Hoeven er met die dertien miljoen euro steun nu geen gedwongen ontslagen te vallen?
“Nee, die zes miljoen kan ik alleen realiseren met gedwongen ontslagen. We moeten het eigen huis op orde brengen. Als het 15 miljoen euro steun wordt, gedeeld door vijf jaar, en 5 ton elk jaar naar Twente gaat, haal ik 2 tot 2,5 miljoen per jaar binnen. Met overige inkomsten kom ik aan 3,5 miljoen euro per jaar. Die 9,5 miljoen euro ombuigen is per jaar en die 13 miljoen euro is voor vijf jaar.”

Dat is zuur voor mensen die ontslag boven het hoofd hangt. Heroverweegt u die ontslagen? Er vloeit veel kennis weg.
“Nee, zeker bij de afdeling bouw waar jarenlang de grootste tekorten zaten, is dit echt noodzakelijk. Voor een groot deel kunnen we gebruikmaken van natuurlijk verloop. Voor twintig plaatsen moeten we een andere oplossing vinden. Ik heb een risicoanalyse uitgevoerd: als alleen pensioenpremies al hoger zijn dan in het plan staat, heb ik een half miljoen extra nodig. Dus die besparingen zijn kei- en keihard nodig. Ik kan echt niet zeggen: laat ik maar twee of drie mensen minder ontslaan. Als het geld harder groeit, heb ik wat reserve. Dat heb je ook nodig.”

Waarom heeft bouw niet meer geld binnengehaald, terwijl dat wel nodig was?
“De bouwwereld is weinig bereid in onderzoek te investeren. Je kunt je ook afvragen of hoogleraren allemaal even actief zijn geweest om geld te verwerven. Bij een moeilijke markt moet je krimpen. Verjonging is een tweede onderdeel van het vernieuwingsplan. Een groot deel van de hoogleraren in de bouw zit tegen zijn pensioen aan.”

Is dat laatste misschien reden dat er te weinig werd binnengehaald?
“Nee, dat geloof ik niet. Er zijn er die vlak voor hun pensioen grote projecten binnenhalen. Anderen proberen dat, werken tachtig uur per week en halen geen projecten binnen. Het heeft niet zozeer te maken met werkhouding maar met marktgebied en daar handig mee omgaan. De een doet dat beter dan de ander.”

Hoe verder na vijf jaar steun?
“Als wij op dat moment de faculteit op orde hebben en nog steun nodig hebben, is hooguit de helft nodig om financieel gezond te zijn. Als we er in slagen betere tarieven te krijgen voor onderzoek, zou het probleem onmiddellijk zijn opgelost. Een derde optie is: waarom zou je niet een soort toeslag heffen op bestekken bij de grond-, weg- en waterbouwsector? Al is het maar één promille die je vervolgens zou bestemmen voor universitair onderzoek en onderwijs, dan zijn ook alle problemen opgelost.”

En hoe nu verder?
“We gaan die drie thema’s verder uitwerken in prioriteiten en kijken of de sector het daarmee eens is. Daarna gaan we contracten op maat afsluiten met alle 25 afzonderlijke partijen. Rijkswaterstaat wil dat aan zijn genoemde voorwaarden wordt voldaan. Het Havenbedrijf wil dat we de leerstoel goederenvervoer en havens invullen. Wij bieden een soort partnership aan. Ik wil de partijen faciliteren om ze beter in contact met studenten te laten komen. Ze kunnen lezingen verzorgen, zich meer in de universiteit presenteren. En we zorgen dat we voor die thema’s twee keer per jaar terugkoppeldagen hebben. Er ontstaat een nieuwe band met de sector. Ik kan met die steun nu vakgebieden in stand houden waar ik anders, serieus, afscheid van zou moeten nemen. Voorbeelden zijn riolering, railbouw en goederenvervoer.”

Blijft civiel inhoudelijk nog wel onafhankelijk?
“Ik ga alleen voorwaarden aan die ik acceptabel vind. We gaan niet nieuwe programma’s op maat maken. Per ingenieursbureau en per aannemer praat je over 50 duizend euro aan steun per jaar, daar kun je niet eens een promovendus van betalen. Ingenieursbureaus zijn gebaat bij een sterk TU-Delftmerk op civiele techniek. Ik ben niet zo bang voor afhankelijkheid. Bij allerlei subsidies moet je ook aan eisen voldoen.”

Wat zullen studenten hier van merken?
“Ze zullen het bedrijfsleven vaker zien. Ze zullen vaker gastdocenten zien, maar het zijn de hoogleraren die dat bepalen. Partijen kunnen misschien gemakkelijker stageplaatsen aanbieden. De student bepaalt wel zelf waar hij heen gaat. We gaan daar geen druk op uitoefenen. Wij kunnen wel de communicatie verbeteren. En er zal regelmatig vernieuwing van het curriculum zijn op die onderwerpen waarvoor de sector zich interesseert. Ik hoop dat de partijen met concrete adviezen komen. Gemeenten hebben het bijvoorbeeld wel eens over ‘stadsingenieurs’. Als ze suggesties hebben hoor ik het graag. Ik zou ook meer permanente tentoonstellingsruimtes willen waar elk half jaar wat nieuws te zien is. Je haalt bedrijven meer de faculteit binnen en dat is voor studenten interessant.”

Dat blijkt uit een enquête die het Hoger Onderwijs Persbureau samen met de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) heeft gehouden. Gezelligheid en studeren staan kennelijk niet altijd op gespannen voet.

Van de 46 aangesloten verenigingen vulden veertig de vragenlijst in. Vierendertig van hen zorgen ervoor dat de introductie van hun eerstejaars niet samenvalt met de eerste colleges en werkgroepen. Bij ongeveer de helft daarvan is de introtijd afgelopen voordat het academische jaar van start gaat. De andere helft plant verdere activiteiten in de weekends en avonduren.

De verenigingen houden ook later in het jaar rekening met de studieprestaties van hun leden. Meer dan de helft (55 procent) kent een papa-en-mama-systeem, waarin ouderejaars een groepje eerstejaars onder hun hoede nemen. Het heet ook wel patronaat, mentoraat of familie.

De verenigingen die zoiets niet hebben, zeggen vaak dat de disputen die functie vervullen. Die verplichten hun eerstejaars bijvoorbeeld om minimaal vier uur per dag in de bibliotheek te zitten.

Van bestuursleden mag je het goede voorbeeld verwachten. Veel verenigingen (45 procent) stellen daarom studievoortgangseisen aan actieve leden: je mag pas in het bestuur of in een commissie als je een minimaal aantal studiepunten hebt gehaald of je propedeuse op zak hebt.

Elders gelden geen welomlijnde regels (‘we zijn te klein om er een harde eis van te maken’), maar bij de selectie wordt er meestal toch op gelet. Er is maar één vereniging die de studievoortgang expliciet niet laat meewegen: “Onze leden komen voor de gezelligheid, niet voor de studie.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.