Sommige studenten passen niet in het voltijdonderwijs, stelt voorzitter Van den Eijnden van de Open Universiteit. Als studeren straks duizenden euro’s duurder wordt en het tempo omhoog gaat, krijgen zij het moeilijk. Een deeltijdstudie kan uitkomst bieden.
Jongeren zullen heus wel gaan studeren, ook als het kabinet zijn zin krijgt en de basisbeurs wordt afgeschaft. Daar maakt Sander van den Eijnden zich weinig zorgen om. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs komt niet in het eerste studiejaar in gevaar, maar juist in de jaren daarna, als studenten tegenslag te verwerken krijgen en in paniek raken van hun studieschuld die steeds hoger wordt. “Dan zullen ze eerder dan nu hun verlies nemen en stoppen met studeren.”
Van den Eijnden weet waarover hij praat. Lang voor hij collegevoorzitter werd van de universiteit voor afstandsonderwijs, was hij directeur studiefinanciering bij het ministerie van OCW. Daar stond hij aan de wieg van het huidige stelsel.
Volgens hem valt het nu nog niet zo op dat niet alle studenten even goed gedijen in het voltijdonderwijs. De reden is simpel: “Veel van de huidige voltijdstudies zijn in feite deeltijdstudies. Studenten besteden vaak maar een uur of twintig, vijfentwintig in de week aan hun opleiding.”
Maar dat gaat veranderen als straks de basisbeurs verdwijnt en onderwijsinstellingen bovendien hun rendementsafspraken met het ministerie moeten zien na te komen. “Dan gaat het studietempo omhoog en worden al die opleidingen echt voltijds.”
“Sommige studenten zijn niet zo geschikt voor onderwijs in grote groepen, of ze hebben een eigen bedrijfje waar ze niet mee willen stoppen”, zegt Van den Eijnden. “Weer anderen zijn laatbloeiers die pas ontdekken dat studeren leuk is als het geld op is en ze moeten stoppen met hun studie.”
Voor studenten die halverwege dreigen af te haken, moeten universiteiten en hogescholen een ‘tweede leerweg’ aanbieden, meent hij. Dan kunnen studenten ernaast werken en hun schuld binnen de perken houden. “Ik vind ‘tweede leerweg’ een betere term dan deeltijdonderwijs, want het gaat eigenlijk niet om een afgeleide van het voltijdonderwijs. Waar het om draait is dat universiteiten en hogescholen maatwerk gaan bieden voor wie anders wil studeren dan in voltijd.”
De voortekenen zijn niet gunstig. Het Nederlandse deeltijdonderwijs staat er bedroevend slecht voor. In het bekostigde hbo is de instroom de afgelopen jaren bijna gehalveerd en bij de reguliere universiteiten is de deeltijd zelfs op sterven na dood. Van den Eijnden meent – net als zijn collega’s van de andere universiteiten – dat instellingen meer vrijheid zouden moeten krijgen om hun studies naar eigen goeddunken in te richten en aan te bieden. Het ministerie zou inschrijven per cursus mogelijk moeten maken, net als bij de Open Universiteit gebeurt.
Voor concurrentie is hij niet bang. “Integendeel. Je kunt beter heel goed zijn in iets wat ook anderen graag willen aanbieden dan dat je als roepende in de woestijn als enige het deeltijdonderwijs propageert. Als OU hebben we het voordeel dat we al jaren gespecialiseerd zijn in onderwijs op maat.”
Sterker nog, de Open Universiteit heeft ook nadrukkelijk de doelstelling om ook andere universiteiten en hogescholen te helpen met het verbeteren van hun onderwijsaanbod. “Daarin ligt een belangrijk deel van ons maatschappelijke bestaansrecht. Voor de hbo-juristen verzorgen we minoren en premasterprogramma’s van een half jaar die precies aansluiten op de wensen van de universiteiten.”
Maar ideaal is het deeltijdonderwijs nog niet, ook niet aan de Open Universiteit – toch de zelfverklaarde specialist. Wat de reguliere universiteiten en hogescholen aan vrijheid ontberen, heeft de Open Universiteit misschien wel te veel. Met als gevolg dat veel studenten afhaken zonder een diploma te behalen.
Bij de oprichting in 1984 werd bepaald dat iedereen zich bij de OU kan inschrijven, ongeacht vooropleiding. Niet voor een complete studie, maar voor een cursus. “Onze studenten mogen zelf kiezen hoeveel cursussen ze volgen en in welke volgorde. De optelsom van certificaten leidt tot een bachelor- of masterdiploma.”
Die maximale vrijheid leidt ertoe dat een complete studie aan de OU wel erg veel zelfdiscipline vergt. “Uit onderzoek blijkt dat onze studenten heel tevreden zijn over het onderwijs en de begeleiding die docenten hun online en in onze zestien studiecentra bieden. Maar er staan ook veel afhakers tegenover.”
Het aantal studenten dat naast zijn baan en gezinsleven een bachelor- of masterdiploma behaalt – gemiddeld zeshonderd per jaar – is nu te klein, vindt Van den Eijnden. “Maar we gaan er iets aan doen. Studenten die een complete opleiding willen volgen, bieden we voortaan meer structuur. Mogelijk zetten we ze in een virtueel klasje. Bij bachelorstudenten streven we naar veertig procent geslaagden en in de masterfase naar tachtig procent.”
Maar ideaal of niet, het gaat erom dat de universiteiten en hogescholen een ander type onderwijs moeten aanbieden aan studenten die niet in het gewone systeem passen, benadrukt Van den Eijnden. Zeker als zij straks veel meer voor hun studie gaan betalen.
Comments are closed.