In het vijftigste herdenkingsjaar van de Tweede Wereldoorlog loopt in Het Paleis te Den Haag een expositie onder de titel ‘Kunst als verzet, Duitse schilders in het interbellum’.
Te zien zijn nazaten van het expressionisme, vertegenwoordigers van de Neue Sachlichkeit en een aantal einzelgängers wiens werk sporen draagt van deze twee belangrijke Duitse kunststromingen uit het begin van de eeuw.
De laatste jaren valt veelvuldig de noodkreet te beluisteren dat kunstenaars te weinig engagement in hun werk aan de dag leggen. Onderworpen aan het adagium l’art pour l’art wordt de kunst verweten dat ze in zichzelf zit opgesloten. Niet de buitenwereld is de inspiratiebron, maar ontwikkelingen in het eigen vakgebied vormen de drijfkracht.
In een tijd waarin postmoderne vrijblijvendheid de boventoon voert, valt een dergelijke klacht licht te begrijpen. Maar het is naïef om te veronderstellen dat engagement zich vanaf de kansel laat oproepen. Betrokkenheid kun je niet van buitenaf inplanten, maar is een uitdrukking van een innerlijke overtuiging.
Figuur 1 ‘De Familie’ (ca. 1916) van George Grosz
De titel van de tentoonstelling – ‘Kunst als verzet’ – die is samengesteld uit het werk van de Amerikaanse collectie van Marvin en Janet Fishman, is enigszins misleidend. De getoonde kunstwerken dragen onmiskenbaar het stempel van engagement, maar zijn slechts in beperkte mate uitingen van ‘verzet’. Ze richten zich bijvoorbeeld niet op de verandering van de maatschappij. Veeleer tonen ze de schaduwzijde van het bestaan in de roemruchte Duitse Weimar-republiek (1918-1933).
Iemand die een sleutelrol inneemt in de verzameling is Ludwig Meidner, met werken die zich uitstrekken over de periode van 1912 tot en met 1929. Met zijn gedramatiseerde zelfportretten en zijn apocalyptische landschappen en stadsgezichten geeft hij het expressionisme al voor de Eerste Wereldoorlog een invulling die vooruitloopt op de sfeer van de jaren twintig. Tegelijkertijd slaat zijn werk een brug naar de Neue Sachlichkeit, waar zijn latere portretten stilistisch verwant aan zijn.
Toch ging hij daarin veel minder ver dan de belangrijkste representanten van deze stijlstroming: Otto Dix en George Grosz. Ook hun werk bevat expressionistische elementen zoals karikaturale vervorming, maar het is veel soberder vormgegeven. Hun werk op papier bevat bovendien een maatschappijkritiek die veel bijtender en spottender is dan die van hun tijdgenoten.
Zij richten zich zowel op de wufte kant van de Weimar-republiek, waarin op zedelijk gebied een ongekende openheid heerste, als op armoede en onderdrukking. Het eerste komt prachtig naar voren in ‘Exotischer Puff’ van Dix en ‘Orgie’ van Grosz. De sociale mistoestanden heeft Dix sprekend verbeeld in ‘Arbeiterkinder’ waarin schoffies met zweren op hoofd en armen letterlijk met de rug tegen de muur staan.
Losbandigheid
Deze kinderen waren met miljoenen anderen het slachtoffer vande gevolgen van de Eerste Wereldoorlog. Op de tentoonstelling is daaraan een apart thema gewijd. Vaak onheilspellende beelden van mensen zonder ledematen, geestelijk gestoorden en armoedzaaiers die in de jaren twintig in groten getale de Berlijnse straten bevolkten.
Aan de erotische kant van het leven wordt op de expositie ook thematisch aandacht aan besteed. In de catalogus heet het dat het hedonisme uit die tijd een vlucht was uit de dagelijkse misère en het tegendeel vormt van de psychologische verdringing ervan. Opvallend is het werk van Richard Ziegler, zoals ‘Junge Witwe’ en ‘Paar am Tisch’, die doortrokken zijn van verleiding en lust.
Gracieuzer is het werk van Jeanne Mammen die zich in ‘Er und Sie’ en ‘Langweilige Puppen’ meer richt op de ijdelheid van de elite. Iemand als Bruno Voigt ging in de jaren dertig verder in het voetspoor van Dix en Grosz. Even bijzonder zijn de tekeningen van de anoniem gebleven ‘Fuhrmann’ en de sombere, melancholische doeken van Felix Nussbaum.
De expositie geeft een goed overzicht van kunstenaars die zich niet lam lieten leggen door de morele losbandigheid en, zolang het duurde, evenmin de mond lieten snoeren door de opkomende fascisten. Paradoxaal genoeg werd aan de meesten, onder de titel Entartete Kunst, al in 1937 in München een overzichtstentoonstelling gewijd. Een zwarte bladzijde in de kunstgeschiedenis die met deze expositie niet kan worden weggescheurd, maar hopelijk wel omgeslagen.
De tentoonstelling ‘Kunst als verzet, Duitse schilders in het interbellum’ loopt t/m 1 oktober in Het Paleis, Lange Voorhout 74 te Den Haag. De catalogus kost 79 gulden.
In het vijftigste herdenkingsjaar van de Tweede Wereldoorlog loopt in Het Paleis te Den Haag een expositie onder de titel ‘Kunst als verzet, Duitse schilders in het interbellum’. Te zien zijn nazaten van het expressionisme, vertegenwoordigers van de Neue Sachlichkeit en een aantal einzelgängers wiens werk sporen draagt van deze twee belangrijke Duitse kunststromingen uit het begin van de eeuw.
De laatste jaren valt veelvuldig de noodkreet te beluisteren dat kunstenaars te weinig engagement in hun werk aan de dag leggen. Onderworpen aan het adagium l’art pour l’art wordt de kunst verweten dat ze in zichzelf zit opgesloten. Niet de buitenwereld is de inspiratiebron, maar ontwikkelingen in het eigen vakgebied vormen de drijfkracht.
In een tijd waarin postmoderne vrijblijvendheid de boventoon voert, valt een dergelijke klacht licht te begrijpen. Maar het is naïef om te veronderstellen dat engagement zich vanaf de kansel laat oproepen. Betrokkenheid kun je niet van buitenaf inplanten, maar is een uitdrukking van een innerlijke overtuiging.
Figuur 1 ‘De Familie’ (ca. 1916) van George Grosz
De titel van de tentoonstelling – ‘Kunst als verzet’ – die is samengesteld uit het werk van de Amerikaanse collectie van Marvin en Janet Fishman, is enigszins misleidend. De getoonde kunstwerken dragen onmiskenbaar het stempel van engagement, maar zijn slechts in beperkte mate uitingen van ‘verzet’. Ze richten zich bijvoorbeeld niet op de verandering van de maatschappij. Veeleer tonen ze de schaduwzijde van het bestaan in de roemruchte Duitse Weimar-republiek (1918-1933).
Iemand die een sleutelrol inneemt in de verzameling is Ludwig Meidner, met werken die zich uitstrekken over de periode van 1912 tot en met 1929. Met zijn gedramatiseerde zelfportretten en zijn apocalyptische landschappen en stadsgezichten geeft hij het expressionisme al voor de Eerste Wereldoorlog een invulling die vooruitloopt op de sfeer van de jaren twintig. Tegelijkertijd slaat zijn werk een brug naar de Neue Sachlichkeit, waar zijn latere portretten stilistisch verwant aan zijn.
Toch ging hij daarin veel minder ver dan de belangrijkste representanten van deze stijlstroming: Otto Dix en George Grosz. Ook hun werk bevat expressionistische elementen zoals karikaturale vervorming, maar het is veel soberder vormgegeven. Hun werk op papier bevat bovendien een maatschappijkritiek die veel bijtender en spottender is dan die van hun tijdgenoten.
Zij richten zich zowel op de wufte kant van de Weimar-republiek, waarin op zedelijk gebied een ongekende openheid heerste, als op armoede en onderdrukking. Het eerste komt prachtig naar voren in ‘Exotischer Puff’ van Dix en ‘Orgie’ van Grosz. De sociale mistoestanden heeft Dix sprekend verbeeld in ‘Arbeiterkinder’ waarin schoffies met zweren op hoofd en armen letterlijk met de rug tegen de muur staan.
Losbandigheid
Deze kinderen waren met miljoenen anderen het slachtoffer vande gevolgen van de Eerste Wereldoorlog. Op de tentoonstelling is daaraan een apart thema gewijd. Vaak onheilspellende beelden van mensen zonder ledematen, geestelijk gestoorden en armoedzaaiers die in de jaren twintig in groten getale de Berlijnse straten bevolkten.
Aan de erotische kant van het leven wordt op de expositie ook thematisch aandacht aan besteed. In de catalogus heet het dat het hedonisme uit die tijd een vlucht was uit de dagelijkse misère en het tegendeel vormt van de psychologische verdringing ervan. Opvallend is het werk van Richard Ziegler, zoals ‘Junge Witwe’ en ‘Paar am Tisch’, die doortrokken zijn van verleiding en lust.
Gracieuzer is het werk van Jeanne Mammen die zich in ‘Er und Sie’ en ‘Langweilige Puppen’ meer richt op de ijdelheid van de elite. Iemand als Bruno Voigt ging in de jaren dertig verder in het voetspoor van Dix en Grosz. Even bijzonder zijn de tekeningen van de anoniem gebleven ‘Fuhrmann’ en de sombere, melancholische doeken van Felix Nussbaum.
De expositie geeft een goed overzicht van kunstenaars die zich niet lam lieten leggen door de morele losbandigheid en, zolang het duurde, evenmin de mond lieten snoeren door de opkomende fascisten. Paradoxaal genoeg werd aan de meesten, onder de titel Entartete Kunst, al in 1937 in München een overzichtstentoonstelling gewijd. Een zwarte bladzijde in de kunstgeschiedenis die met deze expositie niet kan worden weggescheurd, maar hopelijk wel omgeslagen.
De tentoonstelling ‘Kunst als verzet, Duitse schilders in het interbellum’ loopt t/m 1 oktober in Het Paleis, Lange Voorhout 74 te Den Haag. De catalogus kost 79 gulden.
Comments are closed.