Onderwijs

De wind is niet stuurbaar, wel voorspelbaar

Windenergie heeft een storm van kritiek over zich gekregen, de subsidies vallen tegen en de staf moet krimpen. Prof.dr.ir Gijs van Kuik (52), baas van Windenergie, weert tot nu toe handig iedere aanval op zijn windwinkel af.

U moet verhuizen naar Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek en raakt twee stafleden kwijt. Hoe hebt u deze inkrimping ervaren?

“We hebben de schade gelukkig weten te beperken tot twee stafleden. In totaal breiden we juist uit, doordat we er nog promovendi bij krijgen voor het B-sikprogramma ‘We@Sea’, voor het onderzoek naar hoe we offshore windparken gaan bouwen.

Vanaf het begin hebben we bedongen dat we de link met Civiele Techniek willen openhouden, omdat daar alle offshorekennis zit die belangrijk is voor de windmolenparken op zee. Bij Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek krijgen we een eigen master windenergie om nieuwe ingenieurs op te leiden, want daar is nu een schreeuwend tekort aan.”

Afgelopen week kwamen leden van de European Academy of Wind Energy in Delft bijeen voor hun eerste technische conferentie. Wat doet u met die Academy, behalve lezingen en conferenties geven?

“We willen met instituten uit de vier deelnemende landen, Nederland, Duitsland, Denemarken en Griekenland, de lat op het gebied van onderzoek hoger leggen en promovendi uitwisselen.”

Kunt u dankzij de Academy ook grotere onderzoeken lanceren op het gebied van windenergie?

“We hebben afgelopen november ons eerste grote voorstel ingediend bij het Marie Curie-programma in Brussel. Daarvan is Delft penvoerder. Het gaat om vijftig promovendi, waarbij we mikken op vijf promovendi per deelnemende universiteit of deelnemend instituut.”

Hoe liggen de kansen dat u Brussel overtuigt?

“Ik heb net na de conferentie te horen gekregen dat we door de eerste ronde zijn. Deze week hopen we uit Brussel de uitnodiging te ontvangen voor de tweede ronde. Inhoudelijk zijn wij heel goed beoordeeld. Maar men vindt het voorstel zwak, omdat er weinig input uit Zuid-Europese landen en de nieuwe toetredende landen van de EU bij zit. Het politiek correcte Europese denken, zeg maar.”

Kunt u dan niet handig het spelletje meespelen, door een onderzoeker uit bijvoorbeeld Litouwen symbolisch mee te laten figureren op de voorpagina? Dat gebeurt wel vaker.

“Daar hebben we wel over nagedacht. Maar Marie Curie-onderzoek gebeurt op het hoogste niveau en daar kunnen we geen gelegenheidsonderzoekers bij gebruiken uit landen die nauwelijks expertise hebben. Het moet maar blijken of dat ook werkt, ik durf er niks van te zeggen.”

Wat doet Delft in het Curie-programma?

“Er zit een stukje offshore windenergie in, en studie naar hoe je windenergie in het elektriciteitsnet krijgt. En we willen toe naar intelligente windmolens. Wij willen wieken met sensoren ontwikkelen die hun positie ten opzichte van de invalshoek van de wind aanpassen, om zo onder iedere hoek op elk moment maximaal van de beschikbare wind te profiteren. Alle toepassingen zijn gericht op offshore, er mogen dus niet teveel fancy dingen in zitten die gigaveel onderhoud vragen. Dat is te duur en daar moet je niet aan beginnen.”

Hebben we op land dan onze beste tijd gehad met windenergie?

“Nee, offshore-onderzoek is technisch uitdagender. En alles wat op zee werkt doet het op land ook. En ik denk dat wij de eerste universiteit zijn die met windenergie op zee is begonnen. Dat is niet voor niks. Hier bij Civiele Techniek heb je veel experts in bouwen op zee. Die voortrekkersrol willen we niet kwijt. En de Nederlandse toekomst in windenergie ligt op zee, ons land is te dicht bevolkt voor veel onshore.”

Bij Horns Rev, het eerste windpark in de Noordzee, moeten steeds onderhoudsschepen en helikopters de turbines repareren. Zo vaak, dat de beheerder van het park terughoudend is met het verstrekken van cijfers. De technische duurzaamheid is toch een zwak punt?

“Ik vind het een flauwe opmerking als criticasters naar aanleiding daarvan zeggen: ‘Zie je wel, dat wordt niks met die offshore’. Prototypes zijn nooit vrij van problemen. Het gaat hier om het eerste grote park in de Noordzee. De vraag is of je ervan kunt leren of dat er helemaal geen uitzicht op verbetering is, dat vind ik een veel relevantere vraag. Is er potentie dat het offshore beter gaat? Dat is een vraag die ik volmondig met ja beantwoord. In vergelijking met bijvoorbeeld kerncentrales of vliegtuigen staat het onderzoek naar betrouwbaarheid in het ontwerp bij windmolens nog aan het begin.”

Een ander punt van kritiek dat mensen als Halkema en Kreuger op windenergie hebben, is de onbetrouwbaarheid van de wind als krachtbron. Op een windstille dag heb je gewoon geen stroom en de wind varieert iedere seconde. Daar kunt u toch niks aan veranderen?

“Ik zeg in mijn colleges vaak: wind is niet stuurbaar, maar wel voorspelbaar en windturbines zijn wel bestuurbaar. Daarmee los je niet alle, maar wel sommige problemen op. Neem bijvoorbeeld Horns Rev. Dat park kan door een controlekamer bestuurd worden, zodat het vermogen dat je op het elektriciteitsnet loslaat constant op niveau blijft. Dat besturen gaat wel ten koste van de opbrengst, want je laat zo wat kilowatturen lopen. Windenergie zul je altijd samen met andere energiebronnen moeten combineren, je kunt er niet volledig van afhankelijk zijn.”

Maar wat doe je dan met tekorten en overschotten bij windstilte of harde wind?

“In Denemarken, waar 20 tot 25 procent van het landelijke elektriciteitsverbruik van wind afkomstig is, hebben ze een elegante oplossing bedacht. Ze hebben stroomkabel naar Noorwegen liggen, zodat daar bij harde wind minder waterkracht wordt geproduceerd. Ook hebben ze een handelssysteem opgezet zodat overschotten bij harde wind verkocht kunnen worden, en tekorten kunnen worden ingekocht. En ze maken gebruik van windforecasting (modellen om windsterkte te voorspellen – RZ).”

Nog een voorbeeld dat Kreuger in een kritisch boekje over windenergie aanhaalt is dat de Denen overschotten tegen dumpprijzen verkopen, of juist tegen woekerprijzen inkopen. Dat is toch geen voorbeeld van een goed handelssysteem?

“In Denemarken wordt stroom verkocht op basis van de verwachte windsterkte. Alleen de afwijking in de voorspelde hoeveelheid moet op de markt verkocht worden en daar gelden soms dump- of woekerprijzen. Dat is in Nederland ook zo. Meer of minder levering dan afgesproken met Tennet, de netbeheerder, levert je ook een boete op.”

In Noord-Duitsland lag twee jaar geleden bijna het hele net elektriciteitsnet plat toen dankzij een onverwachte storm alle turbines stilgezet moesten worden. Is windenergie niet gevaarlijk voor het elektriciteitsnet?

“Het ligt veel genuanceerder. Er zijn de afgelopen jaren verschillende blackouts geweest en bij één daarvan speelde windenergie een rol. Over dat geval in Noord-Duitsland doen allemaal verhalen de ronde. De vraag is alleen of je daar windenergie de schuld van kunt geven, want zo wordt het wel gebracht.

Toen er in Noord-Duitsland vermogen wegviel, moest er stroom uit Zuid-Europa worden bijgeschakeld. Dat ging toen maar net goed, doordat in België het transportnet net sterk genoeg was.

Je kunt je ook afvragen of het Europese transportnet in de toekomst niet meer transportcapaciteit aan moet kunnen, als er op de vrije markt meer internationaal gehandeld wordt in stroom. Windmolenfabrikanten hebben er al van geleerd: er zijn inmiddels molens die boven windkracht tien kunnen doordraaien.”

Wat de goodwill voor windenergie betreft: qua ministers had u het in de tijd van Jorritsma beter dan met Brinkhorst. Hij heeft zich in het magazine van Natuur en Milieu onlangs nog negatief uitgelaten over windenergie. Voelt u zich benadeeld?

“De titel was negatiever dan het stuk. Daarin zegt hij dat biomassa in de toekomst belangrijker kan zijn dan wind omdat dit zo’n variabele bron is. Brinkhorst is naar buiten toe op het gebied van windenergie wel een stuk minder ambitieus en enthousiast dan Jorritsma. Maar hij organiseert dit najaar namens Nederland ook een Europese beleidsstudie over offshore-windenergie en dat doe je niet als er geen commitment achter zit.”

Toch hebt u van Economische Zaken veel minder geld gekregen voor We@sea, en u heeft daar beroep tegen aangetekend. Hebben de Kreugers en Halkema’s Brinkhorst en de commissie van wijzen beïnvloed?

“Die beïnvloeden wel de publieke opinie. Maar of de commissie van wijzen, die ons voorstel beoordeelde, zich door hen heeft laten beïnvloeden kan ik niet zeggen. Wat ik wel kan zeggen is dat ik de argumentatie voor de afwijzing van subsidie erg zwak vond. Ze vonden dat er eerst meer marktstudies gedaan moesten worden terwijl de kasten van Economische Zaken al uitpuilen met haalbaarheidsstudies. Dat hebben ze bij Economische Zaken zelf toegegeven.”
WIE IS GIJS VAN KUIK?

Het gehele leven van Gijs van Kuik (52) staat in het teken van wind en turbines. In 1977 studeerde hij af in Delft bij Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek in de theoretische aërodynamica. Daarna was hij één van de eerste Delftse windenergieonderzoekers die uiteindelijk in Eindhoven promoveerden. Vanaf 1988 werkte hij voor Stork aan de ontwikkeling van windturbines voor de industrie.

In 1998 maakte Van Kuik zijn comeback aan de TU, deze keer als prof van de sectie windenergie. Sinds 2000 werkt Van Kuik als wetenschappelijk directeur van Duwind, de samenwerking tussen vier Delftse faculteiten op het gebied van windenergie. Deze groep maakt ook deel uit van het B-sikprogramma We@sea, waarvan Van Kuik voorzitter is. Van Kuik is getrouwd en heeft twee kinderen.

U moet verhuizen naar Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek en raakt twee stafleden kwijt. Hoe hebt u deze inkrimping ervaren?

“We hebben de schade gelukkig weten te beperken tot twee stafleden. In totaal breiden we juist uit, doordat we er nog promovendi bij krijgen voor het B-sikprogramma ‘We@Sea’, voor het onderzoek naar hoe we offshore windparken gaan bouwen.

Vanaf het begin hebben we bedongen dat we de link met Civiele Techniek willen openhouden, omdat daar alle offshorekennis zit die belangrijk is voor de windmolenparken op zee. Bij Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek krijgen we een eigen master windenergie om nieuwe ingenieurs op te leiden, want daar is nu een schreeuwend tekort aan.”

Afgelopen week kwamen leden van de European Academy of Wind Energy in Delft bijeen voor hun eerste technische conferentie. Wat doet u met die Academy, behalve lezingen en conferenties geven?

“We willen met instituten uit de vier deelnemende landen, Nederland, Duitsland, Denemarken en Griekenland, de lat op het gebied van onderzoek hoger leggen en promovendi uitwisselen.”

Kunt u dankzij de Academy ook grotere onderzoeken lanceren op het gebied van windenergie?

“We hebben afgelopen november ons eerste grote voorstel ingediend bij het Marie Curie-programma in Brussel. Daarvan is Delft penvoerder. Het gaat om vijftig promovendi, waarbij we mikken op vijf promovendi per deelnemende universiteit of deelnemend instituut.”

Hoe liggen de kansen dat u Brussel overtuigt?

“Ik heb net na de conferentie te horen gekregen dat we door de eerste ronde zijn. Deze week hopen we uit Brussel de uitnodiging te ontvangen voor de tweede ronde. Inhoudelijk zijn wij heel goed beoordeeld. Maar men vindt het voorstel zwak, omdat er weinig input uit Zuid-Europese landen en de nieuwe toetredende landen van de EU bij zit. Het politiek correcte Europese denken, zeg maar.”

Kunt u dan niet handig het spelletje meespelen, door een onderzoeker uit bijvoorbeeld Litouwen symbolisch mee te laten figureren op de voorpagina? Dat gebeurt wel vaker.

“Daar hebben we wel over nagedacht. Maar Marie Curie-onderzoek gebeurt op het hoogste niveau en daar kunnen we geen gelegenheidsonderzoekers bij gebruiken uit landen die nauwelijks expertise hebben. Het moet maar blijken of dat ook werkt, ik durf er niks van te zeggen.”

Wat doet Delft in het Curie-programma?

“Er zit een stukje offshore windenergie in, en studie naar hoe je windenergie in het elektriciteitsnet krijgt. En we willen toe naar intelligente windmolens. Wij willen wieken met sensoren ontwikkelen die hun positie ten opzichte van de invalshoek van de wind aanpassen, om zo onder iedere hoek op elk moment maximaal van de beschikbare wind te profiteren. Alle toepassingen zijn gericht op offshore, er mogen dus niet teveel fancy dingen in zitten die gigaveel onderhoud vragen. Dat is te duur en daar moet je niet aan beginnen.”

Hebben we op land dan onze beste tijd gehad met windenergie?

“Nee, offshore-onderzoek is technisch uitdagender. En alles wat op zee werkt doet het op land ook. En ik denk dat wij de eerste universiteit zijn die met windenergie op zee is begonnen. Dat is niet voor niks. Hier bij Civiele Techniek heb je veel experts in bouwen op zee. Die voortrekkersrol willen we niet kwijt. En de Nederlandse toekomst in windenergie ligt op zee, ons land is te dicht bevolkt voor veel onshore.”

Bij Horns Rev, het eerste windpark in de Noordzee, moeten steeds onderhoudsschepen en helikopters de turbines repareren. Zo vaak, dat de beheerder van het park terughoudend is met het verstrekken van cijfers. De technische duurzaamheid is toch een zwak punt?

“Ik vind het een flauwe opmerking als criticasters naar aanleiding daarvan zeggen: ‘Zie je wel, dat wordt niks met die offshore’. Prototypes zijn nooit vrij van problemen. Het gaat hier om het eerste grote park in de Noordzee. De vraag is of je ervan kunt leren of dat er helemaal geen uitzicht op verbetering is, dat vind ik een veel relevantere vraag. Is er potentie dat het offshore beter gaat? Dat is een vraag die ik volmondig met ja beantwoord. In vergelijking met bijvoorbeeld kerncentrales of vliegtuigen staat het onderzoek naar betrouwbaarheid in het ontwerp bij windmolens nog aan het begin.”

Een ander punt van kritiek dat mensen als Halkema en Kreuger op windenergie hebben, is de onbetrouwbaarheid van de wind als krachtbron. Op een windstille dag heb je gewoon geen stroom en de wind varieert iedere seconde. Daar kunt u toch niks aan veranderen?

“Ik zeg in mijn colleges vaak: wind is niet stuurbaar, maar wel voorspelbaar en windturbines zijn wel bestuurbaar. Daarmee los je niet alle, maar wel sommige problemen op. Neem bijvoorbeeld Horns Rev. Dat park kan door een controlekamer bestuurd worden, zodat het vermogen dat je op het elektriciteitsnet loslaat constant op niveau blijft. Dat besturen gaat wel ten koste van de opbrengst, want je laat zo wat kilowatturen lopen. Windenergie zul je altijd samen met andere energiebronnen moeten combineren, je kunt er niet volledig van afhankelijk zijn.”

Maar wat doe je dan met tekorten en overschotten bij windstilte of harde wind?

“In Denemarken, waar 20 tot 25 procent van het landelijke elektriciteitsverbruik van wind afkomstig is, hebben ze een elegante oplossing bedacht. Ze hebben stroomkabel naar Noorwegen liggen, zodat daar bij harde wind minder waterkracht wordt geproduceerd. Ook hebben ze een handelssysteem opgezet zodat overschotten bij harde wind verkocht kunnen worden, en tekorten kunnen worden ingekocht. En ze maken gebruik van windforecasting (modellen om windsterkte te voorspellen – RZ).”

Nog een voorbeeld dat Kreuger in een kritisch boekje over windenergie aanhaalt is dat de Denen overschotten tegen dumpprijzen verkopen, of juist tegen woekerprijzen inkopen. Dat is toch geen voorbeeld van een goed handelssysteem?

“In Denemarken wordt stroom verkocht op basis van de verwachte windsterkte. Alleen de afwijking in de voorspelde hoeveelheid moet op de markt verkocht worden en daar gelden soms dump- of woekerprijzen. Dat is in Nederland ook zo. Meer of minder levering dan afgesproken met Tennet, de netbeheerder, levert je ook een boete op.”

In Noord-Duitsland lag twee jaar geleden bijna het hele net elektriciteitsnet plat toen dankzij een onverwachte storm alle turbines stilgezet moesten worden. Is windenergie niet gevaarlijk voor het elektriciteitsnet?

“Het ligt veel genuanceerder. Er zijn de afgelopen jaren verschillende blackouts geweest en bij één daarvan speelde windenergie een rol. Over dat geval in Noord-Duitsland doen allemaal verhalen de ronde. De vraag is alleen of je daar windenergie de schuld van kunt geven, want zo wordt het wel gebracht.

Toen er in Noord-Duitsland vermogen wegviel, moest er stroom uit Zuid-Europa worden bijgeschakeld. Dat ging toen maar net goed, doordat in België het transportnet net sterk genoeg was.

Je kunt je ook afvragen of het Europese transportnet in de toekomst niet meer transportcapaciteit aan moet kunnen, als er op de vrije markt meer internationaal gehandeld wordt in stroom. Windmolenfabrikanten hebben er al van geleerd: er zijn inmiddels molens die boven windkracht tien kunnen doordraaien.”

Wat de goodwill voor windenergie betreft: qua ministers had u het in de tijd van Jorritsma beter dan met Brinkhorst. Hij heeft zich in het magazine van Natuur en Milieu onlangs nog negatief uitgelaten over windenergie. Voelt u zich benadeeld?

“De titel was negatiever dan het stuk. Daarin zegt hij dat biomassa in de toekomst belangrijker kan zijn dan wind omdat dit zo’n variabele bron is. Brinkhorst is naar buiten toe op het gebied van windenergie wel een stuk minder ambitieus en enthousiast dan Jorritsma. Maar hij organiseert dit najaar namens Nederland ook een Europese beleidsstudie over offshore-windenergie en dat doe je niet als er geen commitment achter zit.”

Toch hebt u van Economische Zaken veel minder geld gekregen voor We@sea, en u heeft daar beroep tegen aangetekend. Hebben de Kreugers en Halkema’s Brinkhorst en de commissie van wijzen beïnvloed?

“Die beïnvloeden wel de publieke opinie. Maar of de commissie van wijzen, die ons voorstel beoordeelde, zich door hen heeft laten beïnvloeden kan ik niet zeggen. Wat ik wel kan zeggen is dat ik de argumentatie voor de afwijzing van subsidie erg zwak vond. Ze vonden dat er eerst meer marktstudies gedaan moesten worden terwijl de kasten van Economische Zaken al uitpuilen met haalbaarheidsstudies. Dat hebben ze bij Economische Zaken zelf toegegeven.”
WIE IS GIJS VAN KUIK?

Het gehele leven van Gijs van Kuik (52) staat in het teken van wind en turbines. In 1977 studeerde hij af in Delft bij Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek in de theoretische aërodynamica. Daarna was hij één van de eerste Delftse windenergieonderzoekers die uiteindelijk in Eindhoven promoveerden. Vanaf 1988 werkte hij voor Stork aan de ontwikkeling van windturbines voor de industrie.

In 1998 maakte Van Kuik zijn comeback aan de TU, deze keer als prof van de sectie windenergie. Sinds 2000 werkt Van Kuik als wetenschappelijk directeur van Duwind, de samenwerking tussen vier Delftse faculteiten op het gebied van windenergie. Deze groep maakt ook deel uit van het B-sikprogramma We@sea, waarvan Van Kuik voorzitter is. Van Kuik is getrouwd en heeft twee kinderen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.