Vanachter haar bureau op de negende verdieping van Bouwkunde heeft drs. Fransje Hooimeijer een wijds uitzicht over haar studieobject, de Hollandse poldersteden.
De van oorsprong kunst- en cultuurwetenschapper wil voor de Nieuwe Hollandse Waterstad gebruik maken van de rijke Hollandse poldertradities.
Wat houdt uw promotieonderzoek precies in?
“Ik onderzoek de relatie tussen waterbouw en stedenbouw in de Hollandse poldersteden. De waterhuishouding heeft sinds de zeventiende eeuw een centrale rol gespeeld in de stedenbouw. De stadsplattegrond werd van oudsher bepaald door de civieltechnische constructies die de voeten droog hielden en het water, dat zeer veel functies had. Een militaire functie, bijvoorbeeld, een transportfunctie, een functie voor de drinkwatervoorziening, de waterberging, de ontwatering en een representatieve functie voor het woonmilieu van de rijken. Ik leg de lijn van de techniek naast die van de stedelijke ontwikkeling en bestudeer de invloed die ze op elkaar hebben gehad. Welke beslissingen in de stedenbouw zijn beïnvloed door waterhuishoudkundige voorwaarden? Ik probeer te achterhalen of we nog wat kunnen leren van onze lange traditie met waterbouw in de stad. Ik bestudeer verschillende casestudies en kijk of daar elementen of technieken zijn toegepast die we nu en in de toekomst opnieuw zouden kunnen gebruiken. Ik wil daarmee scenario’s ontwikkelen die aansluiten bij de huidige waterproblematiek in poldersteden, zoals bodemdaling in combinatie met de toenemende hevigheid van regenbuien en grotere pieken en dalen in de rivierafvoeren.”
Wat verstaat u onder poldersteden?
“Poldersteden zijn uitbreidingen van steden op hoger gelegen gronden en de jongere steden van Nederland. Ik beschouw al het stedelijk gebied dat gebouwd is op natte grond als polderstad, dus met name uitbreidingen van steden op veengronden, steden in droogmakerijen en bedijkingen. Het grootste deel van Rotterdam is bijvoorbeeld een veenpolderstad, Hoofddorp in de Haarlemmermeer is een voorbeeld van een droogmakerijstad en Almere is een stad binnen een bedijking.
In veenpoldersteden zie je nog steeds het ritme van een polderlandschap, met veel ontwateringsloten en smalle kavels. Een droogmakerijstad heeft al een veel grootschaliger stramien. En de bedijkte steden hebben juist heel vrije vormen, omdat die onafhankelijk van het landschap zijn ontworpen.”
In mei verschijnt uw boek ‘Een atlas van Hollandse Watersteden’, dat u met een aantal coauteurs schreef. Wat moet ik me daarbij voorstellen?
“In de atlas worden de historische, actuele en toekomstige ontwikkelingen van Hollandse Watersteden aan de kust, rivier en in de polder beschreven. Ik breng de relatie tussen stedenbouw en waterbouw in de polder in kaart aan de hand van voorbeeldprojecten in Amsterdam en Rotterdam, Hoofddorp en Almere, waarbij de infrastructuur van het waterbeheer is geïntegreerd in de stedenbouwkundige ontwerpen. Hierbij kijk ik vanuit het stedenbouwkundige perspectief, Frans van de Ven vanuit het civieltechnische en Saskia de Wit vanuit het landschappelijke perspectief.”
Kunt u een paar voorbeelden geven?
“Ik begin bij de uitvinding van de windmolen in de zeventiende eeuw, want hierdoor ontstonden de eerste poldersteden. Dit beschrijf ik aan de hand van de Amsterdamse grachtengordel.
Vervolgens zie je in de negentiende eeuw een duidelijk verband met de uitvinding van het stoomgemaal, waardoor het mogelijk werd om een vast polderpeil te handhaven. Het stadswater werd onafhankelijk gemaakt van het polderwater, omdat de tegengestelde belangen van stad en platteland niet meer verenigbaar waren. Rotterdam wilde bijvoorbeeld het stadswater doorspoelen omdat de vervuiling veel gezondheidsproblemen gaf. In de polder wilden de boeren juist een constant peil handhaven voor het verbouwen van gewassen. In 1842 kwam de stadsarchitect Rose, die van oorsprong civiel-ingenieur was, daarom met Het Waterproject van Rotterdam. In dat plan moest een singelstructuur zorgen voor betere hygiëne, een goed woonmilieu voor de rijken en de ontwatering van het grondwater, zodat verder uitgebouwd kon worden. Het stedelijk watersysteem van de singels kon met behulp van stoomgemalen worden losgekoppeld van het poldersysteem.
En door de uitvinding van de elektromotor na de Tweede Wereldoorlog werden de technische mogelijkheden opeens oneindig groot. De steden werden toen opgebouwd volgens de verkeersstructuur, met enkele groenstroken en slierten water die werden verbonden met pijpen en duikers. De zo ontstane inflexibele watersystemen geven nu grote problemen.”
Wat is de huidige relatie tussen stedenbouw en de waterhuishouding?
“In de twintigste eeuw is veel stedelijk water gedempt vanwege stankoverlast, de vele ongelukken met drenkelingen, het verlies van de transportfunctie en nieuwe ruimteclaims door de komst van de auto. Na de Tweede Wereldoorlog is de waterhuishouding opgelost met civiele techniek en water was daardoor geen hoofduitgangspunt meer voor de stedenbouw. Door de hedendaagse problematiek van de waterberging en waterkwaliteit moet nu opnieuw rekening worden gehouden met het water bij een stedelijk ontwerp. Gedempte waterlopen worden steeds vaker weer ontgraven. Stedenbouwkundigen hebben de waarde van water in de stad herontdekt. Water blijkt namelijk een geliefd middel om openbaar terrein te scheiden van particulier eigendom. Een watergang is een heel duidelijke grens waar mensen zich veilig bij voelen.”
In uw nieuwe boek behandelt u ook de bouwplannen van de gemeente Gouda voor vierduizend nieuwe woningen in de Zuidplaspolder. Dat plan heeft de afgelopen weken voor veel ophef gezorgd. Tegenstanders vinden het onbegrijpelijk dat juist de diepste polder van Nederland (tot -6,76 meter NAP) wordt volgebouwd, terwijl Peter Timofeeff ons vertelt dat we juist meer ruimte voor water moeten vrijmaken. Wat is uw mening in deze discussie?
“In principe ben ik tegen verstedelijking van een dergelijke historische polder, maar ik begrijp wel dat het noodzakelijk is omdat het de financiën opbrengt om het waterprobleem in de hand te houden. En als je dan toch moet bouwen, moet je het wel op een goede manier doen.
Ik vind dat de ontwerpers H+N+S en Palmboom van den Bout bij de planontwikkeling in de Zuidplaspolder een goede strategie hebben ontwikkeld. Ze houden goed rekening met de fysieke omgeving van het landschap en het watersysteem. Zo was de draagkracht van de bodem een eerste uitgangspunt voor het structuurplan. In het zuiden van de polder bestaat de bodem uit veen en daar kun je niet zomaar op bouwen. Dit deel is in het ontwerp dan ook bestemd voor waterberging en natuur. Het noorden van de polder heeft een kleibodem die wel geschikt is voor bebouwing en hier zijn dan ook de meeste woningen gepland. In het overgangsgebied zijn vrijstaande landelijke huizen gepland met voldoende ruimte voor water en natuur.
Wist je trouwens dat de Zuidplaspolder ook een grote historische waarde heeft? De drooglegging van de Zuidplas in 1841 was namelijk een soort proefproject voor de Haarlemmermeer. De bestuurlijke, financiële en technische ervaring van drooglegging van de Zuidplaspolder hebben de drooglegging van de veel grotere Haarlemmermeer mogelijk gemaakt.”
Heeft u al conclusies voor de toekomstscenario’s van de waterstedenbouw?
“Ik heb een voorlopige conclusie, dat de meest innovatieve projecten in het verleden civiele techniek en stedenbouw integraal opvatten. Doordat we sinds de Tweede Wereldoorlog alle waterproblemen hebben opgelost met techniek, zijn we niet meer ingesteld op het leven met water. We hebben een cultuuromslag nodig. Het is tijd dat de civiel-ingenieurs en stedenbouwkundigen weer gaan samenwerken en ruimtelijke oplossingen meer gaan promoten. Ik heb dan ook naast mijn promotor van Bouwkunde een copromotor van Civiele Techniek.”
‘Atlas Dutch Water Cities’, F. Hooimeijer, H. Meyer en A. Nienhuis (Uitgeverij SUN). ISBN 90-5875-174-0.
www.biennalerotterdam.nl
WIE IS FRANSJE HOOIMEIJER?
Bouwkundepromovendus drs. Fransje Hooimeijer onderzoekt de relatie tussen stedenbouwkundige ontwerpen en de waterhuishouding in poldersteden. Na de kunstacademie studeerde ze kunst- en cultuurwetenschappen aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, waar ze zich specialiseerde in de geschiedenis en theorie van de twintigste-eeuwse architectuur en stedenbouw. Ze heeft zeven jaar als zelfstandig onderzoeker gewerkt voordat ze twee jaar geleden aan haar promotieonderzoek op de TU begon.
Hooimeijer heeft diverse boeken en artikelen geschreven over waterstructuren in stedelijk gebied. Het volgende boek, ‘Atlas – Dutch Water Cities’, dat ze in samenwerking met Han Meyer en Arjan Nienhuis maakt, verschijnt in mei bij de tentoonstelling ‘De Hollandse Waterstad’, die wordt gehouden in het Rotterdamse tentoonstellingsgebouw Las Palmas als onderdeel van de Internationale Architectuurbiënnale Rotterdam.
(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)
Wat houdt uw promotieonderzoek precies in?
“Ik onderzoek de relatie tussen waterbouw en stedenbouw in de Hollandse poldersteden. De waterhuishouding heeft sinds de zeventiende eeuw een centrale rol gespeeld in de stedenbouw. De stadsplattegrond werd van oudsher bepaald door de civieltechnische constructies die de voeten droog hielden en het water, dat zeer veel functies had. Een militaire functie, bijvoorbeeld, een transportfunctie, een functie voor de drinkwatervoorziening, de waterberging, de ontwatering en een representatieve functie voor het woonmilieu van de rijken. Ik leg de lijn van de techniek naast die van de stedelijke ontwikkeling en bestudeer de invloed die ze op elkaar hebben gehad. Welke beslissingen in de stedenbouw zijn beïnvloed door waterhuishoudkundige voorwaarden? Ik probeer te achterhalen of we nog wat kunnen leren van onze lange traditie met waterbouw in de stad. Ik bestudeer verschillende casestudies en kijk of daar elementen of technieken zijn toegepast die we nu en in de toekomst opnieuw zouden kunnen gebruiken. Ik wil daarmee scenario’s ontwikkelen die aansluiten bij de huidige waterproblematiek in poldersteden, zoals bodemdaling in combinatie met de toenemende hevigheid van regenbuien en grotere pieken en dalen in de rivierafvoeren.”
Wat verstaat u onder poldersteden?
“Poldersteden zijn uitbreidingen van steden op hoger gelegen gronden en de jongere steden van Nederland. Ik beschouw al het stedelijk gebied dat gebouwd is op natte grond als polderstad, dus met name uitbreidingen van steden op veengronden, steden in droogmakerijen en bedijkingen. Het grootste deel van Rotterdam is bijvoorbeeld een veenpolderstad, Hoofddorp in de Haarlemmermeer is een voorbeeld van een droogmakerijstad en Almere is een stad binnen een bedijking.
In veenpoldersteden zie je nog steeds het ritme van een polderlandschap, met veel ontwateringsloten en smalle kavels. Een droogmakerijstad heeft al een veel grootschaliger stramien. En de bedijkte steden hebben juist heel vrije vormen, omdat die onafhankelijk van het landschap zijn ontworpen.”
In mei verschijnt uw boek ‘Een atlas van Hollandse Watersteden’, dat u met een aantal coauteurs schreef. Wat moet ik me daarbij voorstellen?
“In de atlas worden de historische, actuele en toekomstige ontwikkelingen van Hollandse Watersteden aan de kust, rivier en in de polder beschreven. Ik breng de relatie tussen stedenbouw en waterbouw in de polder in kaart aan de hand van voorbeeldprojecten in Amsterdam en Rotterdam, Hoofddorp en Almere, waarbij de infrastructuur van het waterbeheer is geïntegreerd in de stedenbouwkundige ontwerpen. Hierbij kijk ik vanuit het stedenbouwkundige perspectief, Frans van de Ven vanuit het civieltechnische en Saskia de Wit vanuit het landschappelijke perspectief.”
Kunt u een paar voorbeelden geven?
“Ik begin bij de uitvinding van de windmolen in de zeventiende eeuw, want hierdoor ontstonden de eerste poldersteden. Dit beschrijf ik aan de hand van de Amsterdamse grachtengordel.
Vervolgens zie je in de negentiende eeuw een duidelijk verband met de uitvinding van het stoomgemaal, waardoor het mogelijk werd om een vast polderpeil te handhaven. Het stadswater werd onafhankelijk gemaakt van het polderwater, omdat de tegengestelde belangen van stad en platteland niet meer verenigbaar waren. Rotterdam wilde bijvoorbeeld het stadswater doorspoelen omdat de vervuiling veel gezondheidsproblemen gaf. In de polder wilden de boeren juist een constant peil handhaven voor het verbouwen van gewassen. In 1842 kwam de stadsarchitect Rose, die van oorsprong civiel-ingenieur was, daarom met Het Waterproject van Rotterdam. In dat plan moest een singelstructuur zorgen voor betere hygiëne, een goed woonmilieu voor de rijken en de ontwatering van het grondwater, zodat verder uitgebouwd kon worden. Het stedelijk watersysteem van de singels kon met behulp van stoomgemalen worden losgekoppeld van het poldersysteem.
En door de uitvinding van de elektromotor na de Tweede Wereldoorlog werden de technische mogelijkheden opeens oneindig groot. De steden werden toen opgebouwd volgens de verkeersstructuur, met enkele groenstroken en slierten water die werden verbonden met pijpen en duikers. De zo ontstane inflexibele watersystemen geven nu grote problemen.”
Wat is de huidige relatie tussen stedenbouw en de waterhuishouding?
“In de twintigste eeuw is veel stedelijk water gedempt vanwege stankoverlast, de vele ongelukken met drenkelingen, het verlies van de transportfunctie en nieuwe ruimteclaims door de komst van de auto. Na de Tweede Wereldoorlog is de waterhuishouding opgelost met civiele techniek en water was daardoor geen hoofduitgangspunt meer voor de stedenbouw. Door de hedendaagse problematiek van de waterberging en waterkwaliteit moet nu opnieuw rekening worden gehouden met het water bij een stedelijk ontwerp. Gedempte waterlopen worden steeds vaker weer ontgraven. Stedenbouwkundigen hebben de waarde van water in de stad herontdekt. Water blijkt namelijk een geliefd middel om openbaar terrein te scheiden van particulier eigendom. Een watergang is een heel duidelijke grens waar mensen zich veilig bij voelen.”
In uw nieuwe boek behandelt u ook de bouwplannen van de gemeente Gouda voor vierduizend nieuwe woningen in de Zuidplaspolder. Dat plan heeft de afgelopen weken voor veel ophef gezorgd. Tegenstanders vinden het onbegrijpelijk dat juist de diepste polder van Nederland (tot -6,76 meter NAP) wordt volgebouwd, terwijl Peter Timofeeff ons vertelt dat we juist meer ruimte voor water moeten vrijmaken. Wat is uw mening in deze discussie?
“In principe ben ik tegen verstedelijking van een dergelijke historische polder, maar ik begrijp wel dat het noodzakelijk is omdat het de financiën opbrengt om het waterprobleem in de hand te houden. En als je dan toch moet bouwen, moet je het wel op een goede manier doen.
Ik vind dat de ontwerpers H+N+S en Palmboom van den Bout bij de planontwikkeling in de Zuidplaspolder een goede strategie hebben ontwikkeld. Ze houden goed rekening met de fysieke omgeving van het landschap en het watersysteem. Zo was de draagkracht van de bodem een eerste uitgangspunt voor het structuurplan. In het zuiden van de polder bestaat de bodem uit veen en daar kun je niet zomaar op bouwen. Dit deel is in het ontwerp dan ook bestemd voor waterberging en natuur. Het noorden van de polder heeft een kleibodem die wel geschikt is voor bebouwing en hier zijn dan ook de meeste woningen gepland. In het overgangsgebied zijn vrijstaande landelijke huizen gepland met voldoende ruimte voor water en natuur.
Wist je trouwens dat de Zuidplaspolder ook een grote historische waarde heeft? De drooglegging van de Zuidplas in 1841 was namelijk een soort proefproject voor de Haarlemmermeer. De bestuurlijke, financiële en technische ervaring van drooglegging van de Zuidplaspolder hebben de drooglegging van de veel grotere Haarlemmermeer mogelijk gemaakt.”
Heeft u al conclusies voor de toekomstscenario’s van de waterstedenbouw?
“Ik heb een voorlopige conclusie, dat de meest innovatieve projecten in het verleden civiele techniek en stedenbouw integraal opvatten. Doordat we sinds de Tweede Wereldoorlog alle waterproblemen hebben opgelost met techniek, zijn we niet meer ingesteld op het leven met water. We hebben een cultuuromslag nodig. Het is tijd dat de civiel-ingenieurs en stedenbouwkundigen weer gaan samenwerken en ruimtelijke oplossingen meer gaan promoten. Ik heb dan ook naast mijn promotor van Bouwkunde een copromotor van Civiele Techniek.”
‘Atlas Dutch Water Cities’, F. Hooimeijer, H. Meyer en A. Nienhuis (Uitgeverij SUN). ISBN 90-5875-174-0.
www.biennalerotterdam.nl
WIE IS FRANSJE HOOIMEIJER?
Bouwkundepromovendus drs. Fransje Hooimeijer onderzoekt de relatie tussen stedenbouwkundige ontwerpen en de waterhuishouding in poldersteden. Na de kunstacademie studeerde ze kunst- en cultuurwetenschappen aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, waar ze zich specialiseerde in de geschiedenis en theorie van de twintigste-eeuwse architectuur en stedenbouw. Ze heeft zeven jaar als zelfstandig onderzoeker gewerkt voordat ze twee jaar geleden aan haar promotieonderzoek op de TU begon.
Hooimeijer heeft diverse boeken en artikelen geschreven over waterstructuren in stedelijk gebied. Het volgende boek, ‘Atlas – Dutch Water Cities’, dat ze in samenwerking met Han Meyer en Arjan Nienhuis maakt, verschijnt in mei bij de tentoonstelling ‘De Hollandse Waterstad’, die wordt gehouden in het Rotterdamse tentoonstellingsgebouw Las Palmas als onderdeel van de Internationale Architectuurbiënnale Rotterdam.
(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)
Comments are closed.