Campus

De ‘vliegende’ volbloed

Louis Couperus had met zijn geboorteplaats Den Haag een haat-liefdeverhouding. In zijn boeken wist hij een haarfijn beeld van de stad te schetsen. Over zijn drie ‘Haagse’ romans loopt in het Louis Couperus Museum een expositie.


1 Couperus, twee jaar voordat hij zou: Zoo wil ik nooit worden.

Wie het Louis Couperus Museum betreedt en al te hard de deur achter zich dichtslaat, wacht een macabere ervaring. Het eerste wat bij binnenkomst opvalt is een levensgroot beeld naar Couperus, gezeten achter het bureau dat de schrijver kocht van de opbrengst van ‘Eline Vere’. Hij draagt een onberispelijk zwart kostuum en een vlinderdas. In zijn knoopsgat prijkt een anjer. De ogen in zijn bleke gezicht hebben een weemoedige, getormenteerde uitdrukking. De handen zijn haast vrouwelijk, met lange, gevijlde nagels. Zijn ene been heeft hij losjes over de andere geslagen. Merkwaardig genoeg wiebelt het onderbeen van het beeld zachtjes heen en weer – alsof de schrijver in diep gepeins is verzonken.

Zo gemakkelijk beweging in een doods beeld de suggestie van leven oproept, zo vaardig wist Couperus romanfiguren tot leven te wekken. Toen ‘Eline Vere’ als een feuilleton in 1888 in Het Vaderland verscheen, was zijn naam als schrijver meteen gevestigd. De ondergang van de overgevoelige Eline Vere had hij met zoveel verbeeldingskracht beschreven, dat veel lezers van het dagblad getroffen waren door haar dood in de roman. ,,Weet u het al?”, gonsde het in Den Haag, ,,Eline is dood.”


2 De jonge Couperus op een bal masqué op Batavia

Den Haag is een stad met twee gezichten. Nergens in Nederland zijn de contrasten tussen arm en rijk zo groot als hier. Zo gribusachtig de Schilderswijk, zo voornaam is het een kilometer verderop in het Voorhout. Je bent Hagenees, of u is Hagenaar. Dergelijke verschillen nopen natuurlijk tot het ophouden van de eigen stand, dat door kleding, spraak of meer subtiele uitingen voortdurend wordt tentoongespreid. Rond de eeuwwisseling nog veel meer dan nu, zoals we kunnen lezen in de ‘Haagse’ romans van Couperus, waartoe naast ‘Eline Vere’, ‘De boeken der kleine zielen’ (1901-03) en ‘Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan…’ (1906) behoren.
Amandelkoekjes


3 Het Nassaup[lein, waar Couperus woonde

Hoewel niet afkomstig uit de allerhoogste kringen, was Couperus een volbloed Hagenaar. ,,Zoo ik ièts ben, ben ik een Hagenaar…”, placht hij te zeggen. Voor deze dandy, die zo graag zijn opwachting maakte op soirees, waar hij zijn favoriete amandelkoekjes in Vermout doopte voordat hij ze oppeuzelde, was zelfs de Mauritskade in de Archipelbuurt, waar hij in 1863 als jongste van elf kinderen werd geboren, hem bijna onwaardig. Het liefst was hij in Indië gebleven, waar zijn ouders fortuin hadden gemaakt en waar hij tussen 1872 en 1878 zijn gelukkigste jaren heeft gekend.

Het Louis Couperus Museum in de Javastraat staat middenin deArchipelbuurt. Zelf heeft Couperus nooit in het huis gewoond – het behoorde toe aan een liefhebber van zijn werk, de voordrachtskunstenaar Albert Vogel die er een kunstgalerie had. Maar de straat was hem zeer vertrouwd. Toen hij na zijn verblijf in Indië met zijn ouders op het Nassauplein (voorheen Nassaukade) woonde, liep hij er dagelijks doorheen, op weg naar de hbs, die hij nooit heeft afgemaakt. Hij schreef er zijn eerste gedicht ‘Erinnering’ (1883). En in dezelfde buurt stond ook de kribbe van ‘Eline Vere’, door Couperus geschreven in een huis in de Surinamestraat.

In zijn drie ‘Haagse romans’ hebben veel personages een optrekje in deze negentiende-eeuwse stadswijk. Couperus liet Eline Vere wonen in het huis op het Nassauplein. Als Eline met haar ,,fijn-bezenuwd gestel, gelijk een edel snaarspeeltuig” ruzie krijgt met Henk en Betsy, haar al te nuchtere zus en zwager, slaat ze de deur achter haar dicht en vlucht naar het huis van haar vriendin Jeanne Ferelijn. ,,De Ferelijns bewoonden in de Hugo de Grootstraat boven een kruidenier een klein appartementje, een suite met een keuken en een kabinetje op de eerste, en twee kamers op de tweede verdieping. Zij leefde daar in een drukkende bekrompenheid, een benauwde zuinigheid.”

Hoe anders was het huis dat Eline zo juist had verlaten. Achterin het museum is haar boudoir ingericht, zoals Couperus het heeft beschreven. Het is een weelderig ingericht vrouwenvertrek met een chaise longue, een piano, een schrijftafel, barokke spiegels, pauwenveren in een vaas, voetbankjes op de vloer, een beeld van Amor en Psyche en in de hoeken exotische palmen. ,,Het was er bont en vol, terwijl een gewilde wanorde hier en daar natuurlijke stillevens vormde.”
Mondain


4 Scheveningen Lid van het Kurhaus.

En dan was er natuurlijk ook nog de mondaine badplaats Scheveningen. De elite ging er ’s zomers naar toe om te flaneren, thee te drinken in het Kurhaus en ’s avonds bezocht men een bal of een concert. Couperus zou het allemaal beschrijven in het feuilleton ‘De Scheveningers’. ,,Men bouwde het nieuwe Kurhaus op en geen enkele Haagsche familie, die zich respecteerde, was niet lid van het Kurhaus en (…) en als ‘uitgaand’ jong-mensch maakte je je visites aan de tafeltjes der verschillende Haagsche families en promeneerde je de jonge meisjes af, onvermoeid, als met een sport, heen en weêr tusschen de tafeltjes door, en om en langs de muziektent en als de muziek in de zaal was (…) flirtte je met de jonge meisjes, de mooie Haagsche jonge-meisjes.”

Een passage die in niets verraadt dat Couperus, die in 1891 was getrouwd met Elisabeth Baud, latent homoseksueel was, zoals vaak wordt beweerd. Met zijn echtgenote zou hij lange tijd naar het buitenland gaan. Hij was weg van de landen rond de Middellandse Zee, waarover hij tal van romans zou schrijven. Tussen 1900 en 1910 woonde hij in Nice. Pas in 1915 zou hij terugkeren naar Den Haag, waar hij een woning betrok op Hogewal. ‘De vliegende Hagenaar’, zoals hij zichzelf noemde, keerde er in zijn eigen woorden terug als een toerist. ,,Als een vreemdeling, die verbazend goed Hollandsch spreekt.” Toch zou hij er niet sterven – dat deed hijin 1923 in De Steeg. ,,Den Haag heeft een specialiteit van deftige oude heeren, kijk die nu eens loopen, zie je, zóó wil ik nooit worden.”

De expositie ‘Zoo ik iets ben, ben ik een Hagenaar…’ loopt tot en met 27 september in het Louis Couperus Museum, Javastraat 17, Den Haag.

,,,


1 Couperus, twee jaar voordat hij zou: Zoo wil ik nooit worden.

Wie het Louis Couperus Museum betreedt en al te hard de deur achter zich dichtslaat, wacht een macabere ervaring. Het eerste wat bij binnenkomst opvalt is een levensgroot beeld naar Couperus, gezeten achter het bureau dat de schrijver kocht van de opbrengst van ‘Eline Vere’. Hij draagt een onberispelijk zwart kostuum en een vlinderdas. In zijn knoopsgat prijkt een anjer. De ogen in zijn bleke gezicht hebben een weemoedige, getormenteerde uitdrukking. De handen zijn haast vrouwelijk, met lange, gevijlde nagels. Zijn ene been heeft hij losjes over de andere geslagen. Merkwaardig genoeg wiebelt het onderbeen van het beeld zachtjes heen en weer – alsof de schrijver in diep gepeins is verzonken.

Zo gemakkelijk beweging in een doods beeld de suggestie van leven oproept, zo vaardig wist Couperus romanfiguren tot leven te wekken. Toen ‘Eline Vere’ als een feuilleton in 1888 in Het Vaderland verscheen, was zijn naam als schrijver meteen gevestigd. De ondergang van de overgevoelige Eline Vere had hij met zoveel verbeeldingskracht beschreven, dat veel lezers van het dagblad getroffen waren door haar dood in de roman. ,,Weet u het al?”, gonsde het in Den Haag, ,,Eline is dood.”


2 De jonge Couperus op een bal masqué op Batavia

Den Haag is een stad met twee gezichten. Nergens in Nederland zijn de contrasten tussen arm en rijk zo groot als hier. Zo gribusachtig de Schilderswijk, zo voornaam is het een kilometer verderop in het Voorhout. Je bent Hagenees, of u is Hagenaar. Dergelijke verschillen nopen natuurlijk tot het ophouden van de eigen stand, dat door kleding, spraak of meer subtiele uitingen voortdurend wordt tentoongespreid. Rond de eeuwwisseling nog veel meer dan nu, zoals we kunnen lezen in de ‘Haagse’ romans van Couperus, waartoe naast ‘Eline Vere’, ‘De boeken der kleine zielen’ (1901-03) en ‘Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan…’ (1906) behoren.
Amandelkoekjes


3 Het Nassaup[lein, waar Couperus woonde

Hoewel niet afkomstig uit de allerhoogste kringen, was Couperus een volbloed Hagenaar. ,,Zoo ik ièts ben, ben ik een Hagenaar…”, placht hij te zeggen. Voor deze dandy, die zo graag zijn opwachting maakte op soirees, waar hij zijn favoriete amandelkoekjes in Vermout doopte voordat hij ze oppeuzelde, was zelfs de Mauritskade in de Archipelbuurt, waar hij in 1863 als jongste van elf kinderen werd geboren, hem bijna onwaardig. Het liefst was hij in Indië gebleven, waar zijn ouders fortuin hadden gemaakt en waar hij tussen 1872 en 1878 zijn gelukkigste jaren heeft gekend.

Het Louis Couperus Museum in de Javastraat staat middenin deArchipelbuurt. Zelf heeft Couperus nooit in het huis gewoond – het behoorde toe aan een liefhebber van zijn werk, de voordrachtskunstenaar Albert Vogel die er een kunstgalerie had. Maar de straat was hem zeer vertrouwd. Toen hij na zijn verblijf in Indië met zijn ouders op het Nassauplein (voorheen Nassaukade) woonde, liep hij er dagelijks doorheen, op weg naar de hbs, die hij nooit heeft afgemaakt. Hij schreef er zijn eerste gedicht ‘Erinnering’ (1883). En in dezelfde buurt stond ook de kribbe van ‘Eline Vere’, door Couperus geschreven in een huis in de Surinamestraat.

In zijn drie ‘Haagse romans’ hebben veel personages een optrekje in deze negentiende-eeuwse stadswijk. Couperus liet Eline Vere wonen in het huis op het Nassauplein. Als Eline met haar ,,fijn-bezenuwd gestel, gelijk een edel snaarspeeltuig” ruzie krijgt met Henk en Betsy, haar al te nuchtere zus en zwager, slaat ze de deur achter haar dicht en vlucht naar het huis van haar vriendin Jeanne Ferelijn. ,,De Ferelijns bewoonden in de Hugo de Grootstraat boven een kruidenier een klein appartementje, een suite met een keuken en een kabinetje op de eerste, en twee kamers op de tweede verdieping. Zij leefde daar in een drukkende bekrompenheid, een benauwde zuinigheid.”

Hoe anders was het huis dat Eline zo juist had verlaten. Achterin het museum is haar boudoir ingericht, zoals Couperus het heeft beschreven. Het is een weelderig ingericht vrouwenvertrek met een chaise longue, een piano, een schrijftafel, barokke spiegels, pauwenveren in een vaas, voetbankjes op de vloer, een beeld van Amor en Psyche en in de hoeken exotische palmen. ,,Het was er bont en vol, terwijl een gewilde wanorde hier en daar natuurlijke stillevens vormde.”
Mondain


4 Scheveningen Lid van het Kurhaus.

En dan was er natuurlijk ook nog de mondaine badplaats Scheveningen. De elite ging er ’s zomers naar toe om te flaneren, thee te drinken in het Kurhaus en ’s avonds bezocht men een bal of een concert. Couperus zou het allemaal beschrijven in het feuilleton ‘De Scheveningers’. ,,Men bouwde het nieuwe Kurhaus op en geen enkele Haagsche familie, die zich respecteerde, was niet lid van het Kurhaus en (…) en als ‘uitgaand’ jong-mensch maakte je je visites aan de tafeltjes der verschillende Haagsche families en promeneerde je de jonge meisjes af, onvermoeid, als met een sport, heen en weêr tusschen de tafeltjes door, en om en langs de muziektent en als de muziek in de zaal was (…) flirtte je met de jonge meisjes, de mooie Haagsche jonge-meisjes.”

Een passage die in niets verraadt dat Couperus, die in 1891 was getrouwd met Elisabeth Baud, latent homoseksueel was, zoals vaak wordt beweerd. Met zijn echtgenote zou hij lange tijd naar het buitenland gaan. Hij was weg van de landen rond de Middellandse Zee, waarover hij tal van romans zou schrijven. Tussen 1900 en 1910 woonde hij in Nice. Pas in 1915 zou hij terugkeren naar Den Haag, waar hij een woning betrok op Hogewal. ‘De vliegende Hagenaar’, zoals hij zichzelf noemde, keerde er in zijn eigen woorden terug als een toerist. ,,Als een vreemdeling, die verbazend goed Hollandsch spreekt.” Toch zou hij er niet sterven – dat deed hijin 1923 in De Steeg. ,,Den Haag heeft een specialiteit van deftige oude heeren, kijk die nu eens loopen, zie je, zóó wil ik nooit worden.”

De expositie ‘Zoo ik iets ben, ben ik een Hagenaar…’ loopt tot en met 27 september in het Louis Couperus Museum, Javastraat 17, Den Haag.


1 Couperus, twee jaar voordat hij zou: Zoo wil ik nooit worden.

Wie het Louis Couperus Museum betreedt en al te hard de deur achter zich dichtslaat, wacht een macabere ervaring. Het eerste wat bij binnenkomst opvalt is een levensgroot beeld naar Couperus, gezeten achter het bureau dat de schrijver kocht van de opbrengst van ‘Eline Vere’. Hij draagt een onberispelijk zwart kostuum en een vlinderdas. In zijn knoopsgat prijkt een anjer. De ogen in zijn bleke gezicht hebben een weemoedige, getormenteerde uitdrukking. De handen zijn haast vrouwelijk, met lange, gevijlde nagels. Zijn ene been heeft hij losjes over de andere geslagen. Merkwaardig genoeg wiebelt het onderbeen van het beeld zachtjes heen en weer – alsof de schrijver in diep gepeins is verzonken.

Zo gemakkelijk beweging in een doods beeld de suggestie van leven oproept, zo vaardig wist Couperus romanfiguren tot leven te wekken. Toen ‘Eline Vere’ als een feuilleton in 1888 in Het Vaderland verscheen, was zijn naam als schrijver meteen gevestigd. De ondergang van de overgevoelige Eline Vere had hij met zoveel verbeeldingskracht beschreven, dat veel lezers van het dagblad getroffen waren door haar dood in de roman. ,,Weet u het al?”, gonsde het in Den Haag, ,,Eline is dood.”


2 De jonge Couperus op een bal masqué op Batavia

Den Haag is een stad met twee gezichten. Nergens in Nederland zijn de contrasten tussen arm en rijk zo groot als hier. Zo gribusachtig de Schilderswijk, zo voornaam is het een kilometer verderop in het Voorhout. Je bent Hagenees, of u is Hagenaar. Dergelijke verschillen nopen natuurlijk tot het ophouden van de eigen stand, dat door kleding, spraak of meer subtiele uitingen voortdurend wordt tentoongespreid. Rond de eeuwwisseling nog veel meer dan nu, zoals we kunnen lezen in de ‘Haagse’ romans van Couperus, waartoe naast ‘Eline Vere’, ‘De boeken der kleine zielen’ (1901-03) en ‘Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan…’ (1906) behoren.
Amandelkoekjes


3 Het Nassaup[lein, waar Couperus woonde

Hoewel niet afkomstig uit de allerhoogste kringen, was Couperus een volbloed Hagenaar. ,,Zoo ik ièts ben, ben ik een Hagenaar…”, placht hij te zeggen. Voor deze dandy, die zo graag zijn opwachting maakte op soirees, waar hij zijn favoriete amandelkoekjes in Vermout doopte voordat hij ze oppeuzelde, was zelfs de Mauritskade in de Archipelbuurt, waar hij in 1863 als jongste van elf kinderen werd geboren, hem bijna onwaardig. Het liefst was hij in Indië gebleven, waar zijn ouders fortuin hadden gemaakt en waar hij tussen 1872 en 1878 zijn gelukkigste jaren heeft gekend.

Het Louis Couperus Museum in de Javastraat staat middenin deArchipelbuurt. Zelf heeft Couperus nooit in het huis gewoond – het behoorde toe aan een liefhebber van zijn werk, de voordrachtskunstenaar Albert Vogel die er een kunstgalerie had. Maar de straat was hem zeer vertrouwd. Toen hij na zijn verblijf in Indië met zijn ouders op het Nassauplein (voorheen Nassaukade) woonde, liep hij er dagelijks doorheen, op weg naar de hbs, die hij nooit heeft afgemaakt. Hij schreef er zijn eerste gedicht ‘Erinnering’ (1883). En in dezelfde buurt stond ook de kribbe van ‘Eline Vere’, door Couperus geschreven in een huis in de Surinamestraat.

In zijn drie ‘Haagse romans’ hebben veel personages een optrekje in deze negentiende-eeuwse stadswijk. Couperus liet Eline Vere wonen in het huis op het Nassauplein. Als Eline met haar ,,fijn-bezenuwd gestel, gelijk een edel snaarspeeltuig” ruzie krijgt met Henk en Betsy, haar al te nuchtere zus en zwager, slaat ze de deur achter haar dicht en vlucht naar het huis van haar vriendin Jeanne Ferelijn. ,,De Ferelijns bewoonden in de Hugo de Grootstraat boven een kruidenier een klein appartementje, een suite met een keuken en een kabinetje op de eerste, en twee kamers op de tweede verdieping. Zij leefde daar in een drukkende bekrompenheid, een benauwde zuinigheid.”

Hoe anders was het huis dat Eline zo juist had verlaten. Achterin het museum is haar boudoir ingericht, zoals Couperus het heeft beschreven. Het is een weelderig ingericht vrouwenvertrek met een chaise longue, een piano, een schrijftafel, barokke spiegels, pauwenveren in een vaas, voetbankjes op de vloer, een beeld van Amor en Psyche en in de hoeken exotische palmen. ,,Het was er bont en vol, terwijl een gewilde wanorde hier en daar natuurlijke stillevens vormde.”
Mondain


4 Scheveningen Lid van het Kurhaus.

En dan was er natuurlijk ook nog de mondaine badplaats Scheveningen. De elite ging er ’s zomers naar toe om te flaneren, thee te drinken in het Kurhaus en ’s avonds bezocht men een bal of een concert. Couperus zou het allemaal beschrijven in het feuilleton ‘De Scheveningers’. ,,Men bouwde het nieuwe Kurhaus op en geen enkele Haagsche familie, die zich respecteerde, was niet lid van het Kurhaus en (…) en als ‘uitgaand’ jong-mensch maakte je je visites aan de tafeltjes der verschillende Haagsche families en promeneerde je de jonge meisjes af, onvermoeid, als met een sport, heen en weêr tusschen de tafeltjes door, en om en langs de muziektent en als de muziek in de zaal was (…) flirtte je met de jonge meisjes, de mooie Haagsche jonge-meisjes.”

Een passage die in niets verraadt dat Couperus, die in 1891 was getrouwd met Elisabeth Baud, latent homoseksueel was, zoals vaak wordt beweerd. Met zijn echtgenote zou hij lange tijd naar het buitenland gaan. Hij was weg van de landen rond de Middellandse Zee, waarover hij tal van romans zou schrijven. Tussen 1900 en 1910 woonde hij in Nice. Pas in 1915 zou hij terugkeren naar Den Haag, waar hij een woning betrok op Hogewal. ‘De vliegende Hagenaar’, zoals hij zichzelf noemde, keerde er in zijn eigen woorden terug als een toerist. ,,Als een vreemdeling, die verbazend goed Hollandsch spreekt.” Toch zou hij er niet sterven – dat deed hijin 1923 in De Steeg. ,,Den Haag heeft een specialiteit van deftige oude heeren, kijk die nu eens loopen, zie je, zóó wil ik nooit worden.”

De expositie ‘Zoo ik iets ben, ben ik een Hagenaar…’ loopt tot en met 27 september in het Louis Couperus Museum, Javastraat 17, Den Haag.