Duurzaamheid zit niet in ons systeem. Dat stelde prof.dr.ir. Saul Lemkowitz bij de opening van het duurzaamheidssymposium ‘Sustainable Solutions, Focus on Africa’. Een duurzame vorm van kapitalisme zal afgedwongen moeten worden.
Lemkowitz is hoogleraar duurzaamheid en risicobeheersing aan de afdeling chemische technologie van de faculteit Technische Natuurkunde (TNW).De huidige duurzaamheidsdiscussie doet hem denken aan de eisen voor betere risicobeheersing in de chemische industrie, twintig jaar geleden. De ontsnapte gifwolk in Bhopal (India, 1984) die duizenden mensen het leven kostte, had zo veel publieke verontwaardiging opgeroepen dat men maatregelen eiste. Bedrijven schreeuwden moord en brand en vreesden dat hun producten door de veiligheidsmaatregelen te duur zouden worden. Dit bleek uiteindelijk mee te vallen en de industrie is door nieuwe wetgeving en verplichte veiligheidseisen een stuk veiliger geworden. Probleem opgelost.
De huidige uitdaging van duurzaamheid is een stuk complexer, want duurzaamheid gaat in tegen ons economische systeem, zegt Lemkowitz. “Een cultuur die is gebaseerd op wetenschap, technologie en kapitalisme moet altijd blijven groeien. Zonder groei ontstaat instabiliteit. De enorme economische groei in China wordt ondanks de milieubezwaren toegejuicht, omdat hij stabiliteit brengt. Maar een oneindige groei op een eindige planeet kan niet duurzaam zijn. Onze paradox is dat we onze eigen kapitalistische cultuur zo moeten hervormen dat de marktwerking duurzame technologie bevoordeelt.”
Ontkenning
Technologie is geen wondermiddel. De impact (I) van de mensheid op de omgeving is volgens het zogenaamde IPAT-model een combinatie van de grootte van de bevolking (Population), het welvaartspeil (Affluence) en de technologie (T). Men zegt vaak dat betere technologie de milieuschade beperkt, maar volgens Lemkowitz is dat maar in beperkte mate het geval. Zo is in de afgelopen tweehonderd jaar de wereldbevolking zes maal groter geworden en de welvaart is met een factor zestien gestegen. Het gecombineerde effect is een honderd maal zwaardere belasting voor de omgeving. Het energiegebruik is in dezelfde periode een factor zes efficiënter geworden. Dat is een hele prestatie, maar desondanks is de CO2-uitstoot met een factor zestien gegroeid. Tegen zoveel groei is geen technologie opgewassen. Tot voor kort werden de milieuproblemen ‘afgewenteld’ op ontwikkelingslanden die zelf nauwelijks broeikasgassen produceerden. Maar met China en India in opkomst is ontkenning van de duurzaamheidcrisis niet langer mogelijk: het broeikaseffect manifesteert zich, plant- en diersoorten sterven massaal uit en grondstoffen raken uitgeput.
Technologie mag dan geen wondermiddel zijn, we kunnen niet meer zonder. “Technologie is onmisbaar. Zonder technologie zouden duizenden mensen in ziekenhuizen overlijden en miljoenen anderen zouden enkele dagen later verhongeren,” betoogt Lemkowitz. Wat duurzaamheid zo ingewikkeld maakt, is dat technologie maar een deel van de puzzel is, en vaak het eenvoudigste deel. Technologie functioneert altijd in een context van een natuurlijke en culturele omgeving. Denk bij natuurlijke omgeving aan het klimaatprobleem, milieuvervuiling en grondstoffen en bij culturele omgeving aan wetgeving en economie. Beleid stuurt zowel de natuurlijke als de culturele omgeving en de technologie en is daardoor het aangewezen middel om niet-duurzaamheid aan te pakken. Bijvoorbeeld door de verborgen kosten door te berekenen. Lemkowitz stelt dat als alle externe kosten van benzine doorberekend worden (van verkeersdoden, via klimaatverandering tot kosten van de oorlogvoering in Irak), de benzineprijs in de VS met 260 procent zou stijgen. Dan zouden zuiniger auto’s opeens wel interessant worden, net als biologische brandstoffen en zelfs alternatieve vervoersmiddelen.
In Afrika spelen op het gebied van duurzaamheid nog extra problemen, zoals de aids-epidemie, malaria, burgeroorlogen, handelsbarrières en corrupte overheden. Als de natuurlijke en culturele omgeving dermate ontwricht is, kan duurzame technologie weinig uitrichten, stelt Lemkowitz.
Het doorberekenen van milieueffecten (internalisering van externe kosten, zoals dat in de economie heet) is volgens Lemkowitz een eerste voorwaarde om met niet-duurzame technologieën af te rekenen. Maar uiteindelijk is een diepere, culturele omslag onontbeerlijk voor duurzaamheid. Niet alleen voor corrupte regimes in Afrika, maar net zo goed voor diegegenen die het dogma van de eeuwige groei aanhangen.
Projecten
Techniek zou dus alleen duurzaam kunnen zijn in evenwicht met de natuurlijke en culturele omgeving. Uit het aanbod van lezingen over de hoofdthema’s water, energie, voedsel & gezondheid en infrastructuur zocht de redactie naar zo concreet mogelijke projecten (zie kaders). Hoe zien die projecten eruit in het perspectief van Lemkowitz?
Volgens Yacob Mulugetta (Centre for Environmental Strategy, Universiteit van Surrey) gebruikt in Afrika de rijkste 10 procent van de bevolking 90 procent van de energie. De aangeboden energietechnologie sluit niet goed aan bij de culturele omgeving, waardoor de technologie voor de meesten onbereikbaar blijft. Qua natuurlijke omgeving is zonne-energie in Kenia natuurlijk wel op z’n plaats.
De inspanningen van Friesland Foods om een eiwitdrank met voedingssupplementen te ontwikkelen voor de armsten, zijn gericht op een goede culturele inpassing. Zowel in de plaatselijke cultuur door grondige inventarisatie van de wensen van de beoogde klanten, alsook in economische zin. “Zonder winst geen duurzame oplossingen,” betoogt ir. Geert Verhoeven. Maar een goede inpassing in de natuurlijke omgeving is minder evident. De onderneming verscheept eiwitbronnen en producten desnoods de halve wereld over. Verhoeven maakte geen melding van het gebruik van lokale eiwitten, terwijl je toch ook kunt voorstellen dat je de mensen daar een kudde geiten onder de hoede geeft.
Het fietsenproject van dr. Peter Cox uit Chester zit als een cultureel maatkostuum. Het biedt werkgelegenheid, goedkoop transport en een ontmoetingspunt. De fiets is bovendien onschadelijk voor de natuurlijke omgeving. Cox’ roep om meer onderzoek en beter toegespitste technologie lijkt dan ook gerechtvaardigd. De fiets is, waarschijnlijk vanwege zijn bescheiden imago, al te vaak een stiefkindje in de ontwikkeling.
De ‘Duurzame Dorpen’ in Afrika tot slot, volgen een behoedzame koers in dialoog met de bewoners en gebruikers. Daardoor werken ze aan een goede culturele inbedding. Door gebruik te maken voor natuurlijke hulpbronnen als UV-licht, zonnewarmte, wind en schelpdieren lijken de ingenieurs ook oog te hebben voor de inpassing in de natuurlijke omgeving. De economische levensvatbaarheid van verschillende oplossingen moet nog wel blijken.
‘Winststreven of charitas?’ was ook het dilemma dat discussieleider prof dr.ir. H. de Jonge bij het slotdebat van het symposium opwierp. De kwestie bleef onopgelost. Winst speelde in ieders opvatting wel een rol. Ir. Geert Verhoeven van Friesland Foods, die het bedrijfsleven in het panel vertegenwoordigde, noemde het “uiteindelijk” behalen van winst zelfs “belangrijk”. Hij kreeg daarvoor bijval van verschillende deelnemers uit de zaal. Zonder winst geen duurzaamheid, was hun stelling.
Maar winst voor wie? Daarover bleef veel onduidelijk. Een deelnemer bracht naar voren dat alleen partnerschap tussen buitenlandse investeerders en lokale starters tot succes zouden kunnen leiden. Voor anderen was ook dat niet voldoende. Panellid prof. dr. Wubbo Ockels. “Ik ben geen econoom. Maar wat versta je onder winst?” bracht hij in het midden. Vooruitgang voor stammen in Afrika en een duurzame ontwikkeling van de samenleving horen daar ook bij, vond hij. Dr. A.P.R. Visser, die namens het Ministerie van buitenlandse zaken in het panel optrad, waarschuwde voor het streven naar efficiency, dat kenmerkend is voor westerse ondernemingen. “Het is voor multinationals meestal niet efficiënt om in kleine sectoren te werken, terwijl we dat voor duurzame ontwikkeling in Afrika juist zo belangrijk vinden.” Ockels stelde dat beperkingen moeten worden opgelegd aan de vrije markt: “Zorg eerst dat de overheid en de overheidsinstellingen goed werken. Dan pas kun je verder werken aan duurzame ontwikkeling.”
De TU Delft laat zich intussen niet ontmoedigen en gaat door op het duurzame pad. In zijn slotspeech gaf Hans van Luijk het college van bestuur, waaruit hij begin 2008 vertrekt, een advies mee voor de komende jaren. De TU moet volgens hem doorgaan met het opnemen van Afrikaanse studenten, zoals de groep van 25 studenten die dit jaar hier te gast zijn. Ook zou de TU moeten doorgaan met het zenden van Delftse studenten naar Afrika in minimaal drie duurzaamheidsprojecten per jaar. Ten slotte stelde hij voor over twee jaar een vervolgsymposium te houden waar wordt geëvalueerd wat is bereikt, en waar nieuwe plannen worden gesmeed.
Duurzame energie is voor de rijken
Yacob Mulugetta, vertegenwoordiger van het Centre for Environmental Strategy, windt er geen doekjes om. Betrokken overheidsorganen, bedrijven en kennisinstellingen moeten stoppen met het afschuiven van verantwoordelijkheden en zelf actie ondernemen. Alleen dan kan de toepassing van duurzame energie in Afrika van de grond komen.
Op dit moment wordt in veel Afrikaanse landen negentig procent van de energie gebruikt door de rijkste tien procent van de bevolking. De minder gefortuneerden hebben nauwelijks toegang tot moderne brandstoffen en elektriciteit. Zij zoeken noodgedwongen hun heil in vervuilende energiebronnen. Door deze grote groep duurzame energie aan te bieden, wordt hun levensstandaard verhoogd en de vervuiling beperkt.
Mulugetta gelooft in kleinschalige projecten, ontwikkeld vanuit bevolkingsperspectief. Het duurzaam winnen en toepassen van houtskool, zoals dat al gebeurt in Brazilië, zou hij graag toegepast zien in Afrika. “Houtskool is populair onder Afrikanen, omdat het weinig rookt en veel warmte ontwikkelt. Als zij gebruik maken van duurzaam gewonnen houtskool en koken op energiezuinige komfooren, kan de CO2-uitstoot sterk worden verminderd.”
Ook voor zonnecellen ziet Mulugetta goede mogelijkheden. In Kenia werden al eerder 200 duizend huishoudens met succes voorzien van zonne-energie. Wel merkt Mulugetta op dat vooral relatief rijke mensen gebruik maken van deze energiebronnen. Jammer, vindt hij, maar zeker geen reden om te stoppen met het onderzoek.
Als derde wijst Mulugetta op het gebruik van biobrandstoffen, zoals biodiesel van plantaardige olie. Toepassing hiervan op kleine schaal heeft bewezen voordelen voor de lokale bevolking. Nadelen van biobrandstoffen zijn de onbekende milieueffecten en het inzetten van kostbare landbouwgrond voor brandstoffen in plaats van voor voedsel.
Mulugetta ziet kansen voor Afrika, maar benadrukt dat succes boeken niet eenvoudig is. Alleen voldoende geld en een gezamenlijke duurzaamheidsagenda van alle partijen kunnen de duurzame toekomst van Afrika veiligstellen.
Healthdrinks voor Boppers
De welvaartsverdeling ziet eruit als een piramide: veel hebben weinig geld, en weinigen hebben veel. Tegenover de Quote 500 staan vier miljard mensen die rond moeten komen van twee dollar per dag. Mensen aan de bodem van de piramide (BoP) hebben niet veel uit te geven, maar ze zijn wel talrijk. “Wij beschouwen die mensen als belangrijke klanten,” zegt Geert Verhoeven van Friesland Foods. Zijn bedrijf is gespecialiseerd in zuivel met vertegenwoordigingen in Europa, het Midden-Oosten, West-Afrika en Zuidoost-Azië. Op het duurzaamheidssymposium vertelde hij hoe Friesland Foods heeft geprobeerd een gezondheidsdrank op de markt te zetten voor de armste doelgroep die zoiets het hardst nodig heeft.
Om te weten hoe de klant denkt, moet je hem leren kennen. Dus toog een groep onderzoekers naar sloppenwijken in Indonesië, Vietnam en Nigeria, omdat daar een derde van de stadsbevolking leeft. Ze praatten er met bewoners en bezochten scholen. ‘Deep listening’ heet deze techniek. Intensief, vond Verhoeven het veldonderzoek, maar hij had -anders dan zijn gesprekspartners- de zekerheid dat hij na enkele weken weer zou terugkeren naar de luxe aan de top van de piramide. Het onderzoek wees uit dat er behoefte is aan een smakelijke eiwithoudende drank voor schoolkinderen voor 4 eurocent per portie.
Dat bleek een zware opgave. Eiwitten uit melk en soja zijn te duur. Andere eiwitbronnen zoals rupsen, biergerst of algen leveren weliswaar goedkope grondstoffen, maar hebben een dure opwerking nodig. Om kort te gaan: het is niet gelukt om een eiwitdrankje te ontwikkelen dat kostendekkend aan de armsten verkocht kan worden. Verhoeven: “Om duurzaam te zijn, moeten je oplossingen gebaseerd zijn op gezonde economische principes.” Je moet dus winst kunnen maken. Daarvoor is het nodig om nog goedkopere eiwitbronnen te ontwikkelen. Friesland Foods heeft voor de tussentijd een vitaminedrankje ontwikkeld met een beetje eiwit. Dat wordt volgend jaar verkocht. Aan velen, voor weinig.
Ga toch fietsen
De ontwikkeling van fietsen en fietsinfrastructuur is een uitstekende manier om duurzame ontwikkeling te bevorderen. Dat werkt ook in Afrika, betoogt Dr. Peter Cox van de University of Chester. Hij waarschuwt tegen het denkbeeld dat mobiliteit problematisch is zolang er een tekort aan bestaat: “Hypermobiliteit is een minstens zo groot probleem, zeker uit het oogpunt van duurzaamheid.” Hij pleit dan ook voor een inhaalslag in ontwikkelingsregio’s die de in de ontwikkelde wereld verspilde jaren van auto-overheersing mijdt. De ontwikkeling van door mensenkracht aangedreven voertuigen biedt die mogelijkheid.
Fietsen maken, verkopen en onderhouden biedt werkgelegenheid. Cox vertelt over een trainingsprogramma in Afrika waarbij aan lokale gemeenschappen twee containers ter beschikking worden gesteld: één met fietsen en één met een werkplaatsinrichting. Mensen leren er het vak van fietsenmaker mee. Maar er gebeurt meer. Een van de containers wordt vaak omgebouwd tot kantine: de fietsenwerkplaats wordt een sociaal ontmoetingspunt. Zo levert het een ontwikkelingsmodel op dat in Afrika uitstekend kan werken, meent Cox, die zich voorstelt als socioloog, fietsontwerper en activist voor ‘langzaamverkeerinfrastructuur’.
Dat de fiets duurzaam is, hoeft Cox in rijwielminnend Nederland niet uit te leggen. Maar waarom is er nergens ter wereld een technische universiteit te vinden . de TU Delft uitgezonderd . waar de ontwikkeling van de fiets tot vak is verheven? Knutselen aan fietsen is hoofdzakelijk het werk van eenlingen in hobbyschuurtjes. Daardoor zijn innovatieve fietsen als lichte bakfietsen, ligfietsen, hybride fietsen en fietstaxi’s onnodig duur. Industrieën, overheden en ontwerpers zouden de vernieuwing van het voertuig en de bijbehorende infrastructuur serieus moeten aanpakken om het als duurzaam middel van vervoer aantrekkelijk te maken, vindt Cox. “In de ontwikkeling van vliegtuig en auto is de afgelopen honderd jaar constant geherinvesteerd. Het is nu hoog tijd om daar de ontwikkeling van de fiets niet alleen aan toe te voegen, maar ervoor in de plaats te stellen.”
Water brengt mensen samen
Vindingrijkheid kan de Delftse natte ingenieurs niet ontzegd worden. Denk aan de waterpiramide die laatst langs de A-13 stond; een door windenergie aangedreven ontziltingsinstallatie; waterzuivering met schelpen in Suriname; onderzoek in Bangladesh waar Delftenaren met arsenicum vervuild water filteren, of een project dat gebruikmaakt van de bacteriedodende werking van de UV-stralen uit het zonlicht.
Maar zetten dergelijke projecten ook zoden aan de dijk? Over die vraag discussieerden tijdens het lustrumsymposium tientallen Afrikaanse onderzoekers van het pan-Afrikaanse onderzoeksnetwerk ‘Waternet’. In een videoconferentie proberen zij gezamenlijk vorm te geven aan het project ‘Duurzaam Dorp’. De geestelijke vader van dit concept, prof. dr.ir. Huub Savenije van Civiele Techniek en Geowetenschappen, wil projecten die nu verspreid over het continent plaatsvinden bundelen in een aantal dorpjes in Afrika. Tevens moet de samenwerking met de Afrikaanse collega’s versterkt worden.
Dergelijke ‘Duurzame Dorpen’ zouden een soort proeftuin kunnen worden voor Delftse ingenieurs. “Water zal wel het hoofdthema zijn”, verwacht de waterbouwkundige Prof.dr.ir. Nick van de Giesen, die het project samen met Savenije trekt. Daarnaast zullen er studenten werken aan huisvesting, energie en telecommunicatie.
“Water is voor veel zaken van belang, zoals gezondheid, landbouw en ook voor de economie van een dorp. Waterproblematiek brengt daardoor veel mensen samen.” De samenwerking met Afrikaanse collega’s en dorpelingen is volgens Van de Giesen van groot belang om missers zoveel mogelijk te voorkomen. “Je moet al in een vroeg stadium je uitvinding testen en weten hoe dorpelingen er tegenover staan. In West-Afrika vinden mensen water met een rook of kleismaakje lekker, maar in Zimbabwe willen ze juist smakeloos water.”
Over ongeveer een half jaar verwacht Van der Giesen dat het project handen en voeten krijgt. “We hebben al drie dorpen op het oog, twee in Tanzania en een in Zuid Afrika.”
Tekstbijdragen van Tomas van Dijk, Frans Godfroij, Arjanne van der Plas en Jos Wassink.
Lemkowitz is hoogleraar duurzaamheid en risicobeheersing aan de afdeling chemische technologie van de faculteit Technische Natuurkunde (TNW).De huidige duurzaamheidsdiscussie doet hem denken aan de eisen voor betere risicobeheersing in de chemische industrie, twintig jaar geleden. De ontsnapte gifwolk in Bhopal (India, 1984) die duizenden mensen het leven kostte, had zo veel publieke verontwaardiging opgeroepen dat men maatregelen eiste. Bedrijven schreeuwden moord en brand en vreesden dat hun producten door de veiligheidsmaatregelen te duur zouden worden. Dit bleek uiteindelijk mee te vallen en de industrie is door nieuwe wetgeving en verplichte veiligheidseisen een stuk veiliger geworden. Probleem opgelost.
De huidige uitdaging van duurzaamheid is een stuk complexer, want duurzaamheid gaat in tegen ons economische systeem, zegt Lemkowitz. “Een cultuur die is gebaseerd op wetenschap, technologie en kapitalisme moet altijd blijven groeien. Zonder groei ontstaat instabiliteit. De enorme economische groei in China wordt ondanks de milieubezwaren toegejuicht, omdat hij stabiliteit brengt. Maar een oneindige groei op een eindige planeet kan niet duurzaam zijn. Onze paradox is dat we onze eigen kapitalistische cultuur zo moeten hervormen dat de marktwerking duurzame technologie bevoordeelt.”
Ontkenning
Technologie is geen wondermiddel. De impact (I) van de mensheid op de omgeving is volgens het zogenaamde IPAT-model een combinatie van de grootte van de bevolking (Population), het welvaartspeil (Affluence) en de technologie (T). Men zegt vaak dat betere technologie de milieuschade beperkt, maar volgens Lemkowitz is dat maar in beperkte mate het geval. Zo is in de afgelopen tweehonderd jaar de wereldbevolking zes maal groter geworden en de welvaart is met een factor zestien gestegen. Het gecombineerde effect is een honderd maal zwaardere belasting voor de omgeving. Het energiegebruik is in dezelfde periode een factor zes efficiënter geworden. Dat is een hele prestatie, maar desondanks is de CO2-uitstoot met een factor zestien gegroeid. Tegen zoveel groei is geen technologie opgewassen. Tot voor kort werden de milieuproblemen ‘afgewenteld’ op ontwikkelingslanden die zelf nauwelijks broeikasgassen produceerden. Maar met China en India in opkomst is ontkenning van de duurzaamheidcrisis niet langer mogelijk: het broeikaseffect manifesteert zich, plant- en diersoorten sterven massaal uit en grondstoffen raken uitgeput.
Technologie mag dan geen wondermiddel zijn, we kunnen niet meer zonder. “Technologie is onmisbaar. Zonder technologie zouden duizenden mensen in ziekenhuizen overlijden en miljoenen anderen zouden enkele dagen later verhongeren,” betoogt Lemkowitz. Wat duurzaamheid zo ingewikkeld maakt, is dat technologie maar een deel van de puzzel is, en vaak het eenvoudigste deel. Technologie functioneert altijd in een context van een natuurlijke en culturele omgeving. Denk bij natuurlijke omgeving aan het klimaatprobleem, milieuvervuiling en grondstoffen en bij culturele omgeving aan wetgeving en economie. Beleid stuurt zowel de natuurlijke als de culturele omgeving en de technologie en is daardoor het aangewezen middel om niet-duurzaamheid aan te pakken. Bijvoorbeeld door de verborgen kosten door te berekenen. Lemkowitz stelt dat als alle externe kosten van benzine doorberekend worden (van verkeersdoden, via klimaatverandering tot kosten van de oorlogvoering in Irak), de benzineprijs in de VS met 260 procent zou stijgen. Dan zouden zuiniger auto’s opeens wel interessant worden, net als biologische brandstoffen en zelfs alternatieve vervoersmiddelen.
In Afrika spelen op het gebied van duurzaamheid nog extra problemen, zoals de aids-epidemie, malaria, burgeroorlogen, handelsbarrières en corrupte overheden. Als de natuurlijke en culturele omgeving dermate ontwricht is, kan duurzame technologie weinig uitrichten, stelt Lemkowitz.
Het doorberekenen van milieueffecten (internalisering van externe kosten, zoals dat in de economie heet) is volgens Lemkowitz een eerste voorwaarde om met niet-duurzame technologieën af te rekenen. Maar uiteindelijk is een diepere, culturele omslag onontbeerlijk voor duurzaamheid. Niet alleen voor corrupte regimes in Afrika, maar net zo goed voor diegegenen die het dogma van de eeuwige groei aanhangen.
Projecten
Techniek zou dus alleen duurzaam kunnen zijn in evenwicht met de natuurlijke en culturele omgeving. Uit het aanbod van lezingen over de hoofdthema’s water, energie, voedsel & gezondheid en infrastructuur zocht de redactie naar zo concreet mogelijke projecten (zie kaders). Hoe zien die projecten eruit in het perspectief van Lemkowitz?
Volgens Yacob Mulugetta (Centre for Environmental Strategy, Universiteit van Surrey) gebruikt in Afrika de rijkste 10 procent van de bevolking 90 procent van de energie. De aangeboden energietechnologie sluit niet goed aan bij de culturele omgeving, waardoor de technologie voor de meesten onbereikbaar blijft. Qua natuurlijke omgeving is zonne-energie in Kenia natuurlijk wel op z’n plaats.
De inspanningen van Friesland Foods om een eiwitdrank met voedingssupplementen te ontwikkelen voor de armsten, zijn gericht op een goede culturele inpassing. Zowel in de plaatselijke cultuur door grondige inventarisatie van de wensen van de beoogde klanten, alsook in economische zin. “Zonder winst geen duurzame oplossingen,” betoogt ir. Geert Verhoeven. Maar een goede inpassing in de natuurlijke omgeving is minder evident. De onderneming verscheept eiwitbronnen en producten desnoods de halve wereld over. Verhoeven maakte geen melding van het gebruik van lokale eiwitten, terwijl je toch ook kunt voorstellen dat je de mensen daar een kudde geiten onder de hoede geeft.
Het fietsenproject van dr. Peter Cox uit Chester zit als een cultureel maatkostuum. Het biedt werkgelegenheid, goedkoop transport en een ontmoetingspunt. De fiets is bovendien onschadelijk voor de natuurlijke omgeving. Cox’ roep om meer onderzoek en beter toegespitste technologie lijkt dan ook gerechtvaardigd. De fiets is, waarschijnlijk vanwege zijn bescheiden imago, al te vaak een stiefkindje in de ontwikkeling.
De ‘Duurzame Dorpen’ in Afrika tot slot, volgen een behoedzame koers in dialoog met de bewoners en gebruikers. Daardoor werken ze aan een goede culturele inbedding. Door gebruik te maken voor natuurlijke hulpbronnen als UV-licht, zonnewarmte, wind en schelpdieren lijken de ingenieurs ook oog te hebben voor de inpassing in de natuurlijke omgeving. De economische levensvatbaarheid van verschillende oplossingen moet nog wel blijken.
‘Winststreven of charitas?’ was ook het dilemma dat discussieleider prof dr.ir. H. de Jonge bij het slotdebat van het symposium opwierp. De kwestie bleef onopgelost. Winst speelde in ieders opvatting wel een rol. Ir. Geert Verhoeven van Friesland Foods, die het bedrijfsleven in het panel vertegenwoordigde, noemde het “uiteindelijk” behalen van winst zelfs “belangrijk”. Hij kreeg daarvoor bijval van verschillende deelnemers uit de zaal. Zonder winst geen duurzaamheid, was hun stelling.
Maar winst voor wie? Daarover bleef veel onduidelijk. Een deelnemer bracht naar voren dat alleen partnerschap tussen buitenlandse investeerders en lokale starters tot succes zouden kunnen leiden. Voor anderen was ook dat niet voldoende. Panellid prof. dr. Wubbo Ockels. “Ik ben geen econoom. Maar wat versta je onder winst?” bracht hij in het midden. Vooruitgang voor stammen in Afrika en een duurzame ontwikkeling van de samenleving horen daar ook bij, vond hij. Dr. A.P.R. Visser, die namens het Ministerie van buitenlandse zaken in het panel optrad, waarschuwde voor het streven naar efficiency, dat kenmerkend is voor westerse ondernemingen. “Het is voor multinationals meestal niet efficiënt om in kleine sectoren te werken, terwijl we dat voor duurzame ontwikkeling in Afrika juist zo belangrijk vinden.” Ockels stelde dat beperkingen moeten worden opgelegd aan de vrije markt: “Zorg eerst dat de overheid en de overheidsinstellingen goed werken. Dan pas kun je verder werken aan duurzame ontwikkeling.”
De TU Delft laat zich intussen niet ontmoedigen en gaat door op het duurzame pad. In zijn slotspeech gaf Hans van Luijk het college van bestuur, waaruit hij begin 2008 vertrekt, een advies mee voor de komende jaren. De TU moet volgens hem doorgaan met het opnemen van Afrikaanse studenten, zoals de groep van 25 studenten die dit jaar hier te gast zijn. Ook zou de TU moeten doorgaan met het zenden van Delftse studenten naar Afrika in minimaal drie duurzaamheidsprojecten per jaar. Ten slotte stelde hij voor over twee jaar een vervolgsymposium te houden waar wordt geëvalueerd wat is bereikt, en waar nieuwe plannen worden gesmeed.
Duurzame energie is voor de rijken
Yacob Mulugetta, vertegenwoordiger van het Centre for Environmental Strategy, windt er geen doekjes om. Betrokken overheidsorganen, bedrijven en kennisinstellingen moeten stoppen met het afschuiven van verantwoordelijkheden en zelf actie ondernemen. Alleen dan kan de toepassing van duurzame energie in Afrika van de grond komen.
Op dit moment wordt in veel Afrikaanse landen negentig procent van de energie gebruikt door de rijkste tien procent van de bevolking. De minder gefortuneerden hebben nauwelijks toegang tot moderne brandstoffen en elektriciteit. Zij zoeken noodgedwongen hun heil in vervuilende energiebronnen. Door deze grote groep duurzame energie aan te bieden, wordt hun levensstandaard verhoogd en de vervuiling beperkt.
Mulugetta gelooft in kleinschalige projecten, ontwikkeld vanuit bevolkingsperspectief. Het duurzaam winnen en toepassen van houtskool, zoals dat al gebeurt in Brazilië, zou hij graag toegepast zien in Afrika. “Houtskool is populair onder Afrikanen, omdat het weinig rookt en veel warmte ontwikkelt. Als zij gebruik maken van duurzaam gewonnen houtskool en koken op energiezuinige komfooren, kan de CO2-uitstoot sterk worden verminderd.”
Ook voor zonnecellen ziet Mulugetta goede mogelijkheden. In Kenia werden al eerder 200 duizend huishoudens met succes voorzien van zonne-energie. Wel merkt Mulugetta op dat vooral relatief rijke mensen gebruik maken van deze energiebronnen. Jammer, vindt hij, maar zeker geen reden om te stoppen met het onderzoek.
Als derde wijst Mulugetta op het gebruik van biobrandstoffen, zoals biodiesel van plantaardige olie. Toepassing hiervan op kleine schaal heeft bewezen voordelen voor de lokale bevolking. Nadelen van biobrandstoffen zijn de onbekende milieueffecten en het inzetten van kostbare landbouwgrond voor brandstoffen in plaats van voor voedsel.
Mulugetta ziet kansen voor Afrika, maar benadrukt dat succes boeken niet eenvoudig is. Alleen voldoende geld en een gezamenlijke duurzaamheidsagenda van alle partijen kunnen de duurzame toekomst van Afrika veiligstellen.
Healthdrinks voor Boppers
De welvaartsverdeling ziet eruit als een piramide: veel hebben weinig geld, en weinigen hebben veel. Tegenover de Quote 500 staan vier miljard mensen die rond moeten komen van twee dollar per dag. Mensen aan de bodem van de piramide (BoP) hebben niet veel uit te geven, maar ze zijn wel talrijk. “Wij beschouwen die mensen als belangrijke klanten,” zegt Geert Verhoeven van Friesland Foods. Zijn bedrijf is gespecialiseerd in zuivel met vertegenwoordigingen in Europa, het Midden-Oosten, West-Afrika en Zuidoost-Azië. Op het duurzaamheidssymposium vertelde hij hoe Friesland Foods heeft geprobeerd een gezondheidsdrank op de markt te zetten voor de armste doelgroep die zoiets het hardst nodig heeft.
Om te weten hoe de klant denkt, moet je hem leren kennen. Dus toog een groep onderzoekers naar sloppenwijken in Indonesië, Vietnam en Nigeria, omdat daar een derde van de stadsbevolking leeft. Ze praatten er met bewoners en bezochten scholen. ‘Deep listening’ heet deze techniek. Intensief, vond Verhoeven het veldonderzoek, maar hij had -anders dan zijn gesprekspartners- de zekerheid dat hij na enkele weken weer zou terugkeren naar de luxe aan de top van de piramide. Het onderzoek wees uit dat er behoefte is aan een smakelijke eiwithoudende drank voor schoolkinderen voor 4 eurocent per portie.
Dat bleek een zware opgave. Eiwitten uit melk en soja zijn te duur. Andere eiwitbronnen zoals rupsen, biergerst of algen leveren weliswaar goedkope grondstoffen, maar hebben een dure opwerking nodig. Om kort te gaan: het is niet gelukt om een eiwitdrankje te ontwikkelen dat kostendekkend aan de armsten verkocht kan worden. Verhoeven: “Om duurzaam te zijn, moeten je oplossingen gebaseerd zijn op gezonde economische principes.” Je moet dus winst kunnen maken. Daarvoor is het nodig om nog goedkopere eiwitbronnen te ontwikkelen. Friesland Foods heeft voor de tussentijd een vitaminedrankje ontwikkeld met een beetje eiwit. Dat wordt volgend jaar verkocht. Aan velen, voor weinig.
Ga toch fietsen
De ontwikkeling van fietsen en fietsinfrastructuur is een uitstekende manier om duurzame ontwikkeling te bevorderen. Dat werkt ook in Afrika, betoogt Dr. Peter Cox van de University of Chester. Hij waarschuwt tegen het denkbeeld dat mobiliteit problematisch is zolang er een tekort aan bestaat: “Hypermobiliteit is een minstens zo groot probleem, zeker uit het oogpunt van duurzaamheid.” Hij pleit dan ook voor een inhaalslag in ontwikkelingsregio’s die de in de ontwikkelde wereld verspilde jaren van auto-overheersing mijdt. De ontwikkeling van door mensenkracht aangedreven voertuigen biedt die mogelijkheid.
Fietsen maken, verkopen en onderhouden biedt werkgelegenheid. Cox vertelt over een trainingsprogramma in Afrika waarbij aan lokale gemeenschappen twee containers ter beschikking worden gesteld: één met fietsen en één met een werkplaatsinrichting. Mensen leren er het vak van fietsenmaker mee. Maar er gebeurt meer. Een van de containers wordt vaak omgebouwd tot kantine: de fietsenwerkplaats wordt een sociaal ontmoetingspunt. Zo levert het een ontwikkelingsmodel op dat in Afrika uitstekend kan werken, meent Cox, die zich voorstelt als socioloog, fietsontwerper en activist voor ‘langzaamverkeerinfrastructuur’.
Dat de fiets duurzaam is, hoeft Cox in rijwielminnend Nederland niet uit te leggen. Maar waarom is er nergens ter wereld een technische universiteit te vinden . de TU Delft uitgezonderd . waar de ontwikkeling van de fiets tot vak is verheven? Knutselen aan fietsen is hoofdzakelijk het werk van eenlingen in hobbyschuurtjes. Daardoor zijn innovatieve fietsen als lichte bakfietsen, ligfietsen, hybride fietsen en fietstaxi’s onnodig duur. Industrieën, overheden en ontwerpers zouden de vernieuwing van het voertuig en de bijbehorende infrastructuur serieus moeten aanpakken om het als duurzaam middel van vervoer aantrekkelijk te maken, vindt Cox. “In de ontwikkeling van vliegtuig en auto is de afgelopen honderd jaar constant geherinvesteerd. Het is nu hoog tijd om daar de ontwikkeling van de fiets niet alleen aan toe te voegen, maar ervoor in de plaats te stellen.”
Water brengt mensen samen
Vindingrijkheid kan de Delftse natte ingenieurs niet ontzegd worden. Denk aan de waterpiramide die laatst langs de A-13 stond; een door windenergie aangedreven ontziltingsinstallatie; waterzuivering met schelpen in Suriname; onderzoek in Bangladesh waar Delftenaren met arsenicum vervuild water filteren, of een project dat gebruikmaakt van de bacteriedodende werking van de UV-stralen uit het zonlicht.
Maar zetten dergelijke projecten ook zoden aan de dijk? Over die vraag discussieerden tijdens het lustrumsymposium tientallen Afrikaanse onderzoekers van het pan-Afrikaanse onderzoeksnetwerk ‘Waternet’. In een videoconferentie proberen zij gezamenlijk vorm te geven aan het project ‘Duurzaam Dorp’. De geestelijke vader van dit concept, prof. dr.ir. Huub Savenije van Civiele Techniek en Geowetenschappen, wil projecten die nu verspreid over het continent plaatsvinden bundelen in een aantal dorpjes in Afrika. Tevens moet de samenwerking met de Afrikaanse collega’s versterkt worden.
Dergelijke ‘Duurzame Dorpen’ zouden een soort proeftuin kunnen worden voor Delftse ingenieurs. “Water zal wel het hoofdthema zijn”, verwacht de waterbouwkundige Prof.dr.ir. Nick van de Giesen, die het project samen met Savenije trekt. Daarnaast zullen er studenten werken aan huisvesting, energie en telecommunicatie.
“Water is voor veel zaken van belang, zoals gezondheid, landbouw en ook voor de economie van een dorp. Waterproblematiek brengt daardoor veel mensen samen.” De samenwerking met Afrikaanse collega’s en dorpelingen is volgens Van de Giesen van groot belang om missers zoveel mogelijk te voorkomen. “Je moet al in een vroeg stadium je uitvinding testen en weten hoe dorpelingen er tegenover staan. In West-Afrika vinden mensen water met een rook of kleismaakje lekker, maar in Zimbabwe willen ze juist smakeloos water.”
Over ongeveer een half jaar verwacht Van der Giesen dat het project handen en voeten krijgt. “We hebben al drie dorpen op het oog, twee in Tanzania en een in Zuid Afrika.”
Tekstbijdragen van Tomas van Dijk, Frans Godfroij, Arjanne van der Plas en Jos Wassink.
Comments are closed.