Opinie

De kelderwerkers (11)

Na drie lollies en een beker chocomel voelde ik me nog steeds gammel. Ik besloot de bibliotheek op te zoeken om een beetje uit te rusten.


1 Illustratie: Saskia Wigbold

De leeszaal was een kegelvormig keldergewelf. De overmaatse patatzak liep naar beneden spits toe. Overal waren tafels bezet door lezende, schrijvende, slapende mensen. Wat in de ruimte het meest opviel, was de overweldigende stilte. Het vallen van waterdruppels was hoorbaar. In de punt van de trechter stond twee meter water, op de bodem blonken geluksmunten.

Naast me ademde een man zwaar in en uit, terwijl hij de universiteitskrant las en tegelijkertijd een boterham naar binnen werkte. Zijn horloge tikte. Op de voorpagina van de krant werd geschreven over TA en TB en TU, CFO en OR. Is dat nu nieuws, dacht ik. Waar gaat het over, leven er eigenlijk mensen achter die lettercodes?

De man bladerde verder en ik pakte mijn schrift. Deze witte pagina’s hadden zich moeten vullen met scherpe observaties over misstanden. Olga zou zich generen voor me. Ik schoof mijn stoel naar achteren, legde mijn hoofd in mijn armen en sloot mijn ogen.

Uit het duister achter mijn oogleden verscheen Olga’s transparante lichaam. ,,Schrijf”, fluisterde ze, ,,schrijf alles op wat je ziet. Later zul je de verbanden ontdekken.” Ze zwaaide waarschuwend met haar wijsvinger.

,,Hoe kan ik schrijven over niets?”

,,Niets is niets.” Haar stem klonk luider. ,,Alles heeft betekenis, of je die nu doorziet of nog niet. En denk erom”, haar vinger trilde vlak voor mijn gezicht, ,,Als je niet schrijft, faal je. Dan ben je verloren. Verloren!” Haar stem deed pijn in mijn oren.

Alles heeft betekenis, hield ik mezelf voor. Met een pen als leeswijzer bestudeerde ik de krant. Misschien zou een van deze artikelen een hint bevatten over plekken die ik kon bezoeken, mensen die ik kon spreken. Ergens moesten toch problemen te vinden zijn?

Soms gebeurt het onmogelijke zo snel dat je verbazing het niet kan bijhouden. ,,Verloren!”, gilde Olga nogmaals de kegel door en de echo kwam achterstevoren terug: nerolrev!

Dit kan niet, dacht ik, nu droom ik. Maar ook in de droom deed haar stem echt pijn. ,,Schrijf!”, krijste ze. Ik pakte de pen op en schreef, al ik wist niet wat. Als een gedreven notulist beschreef ik wie er in de leeszaal waren, wat ze zeiden, deden of dachten. Ze bladerden door boeken, doorzochten cd-roms. Ze overlegden met zorgelijke gezichten. ,,Heb jij al een probleem gevonden?”, vroegen ze elkaar. ,,Nee”, antwoordden ze en haalden hun schouders op. Ze fronsten, ze krabden aan hun kruinen.

Onder in de leeszaal steeg het water. De speurders van de onderste verdieping raakten in paniek, het water stond hen aan de lippen. ,,Help ons, we hebben geen probleem!”, smeektenze.

Maar ik kon niets doen, ik kon alleen maar schrijven. Een angstwekkende helderheid overviel me. Ik schreef: die mensen, dat ben ik. Door problemen op te zoeken, laat ik ze ontstaan. Ik ben aan een onzinnige opdracht begonnen! Ik moet omhoog, de kegel uit, de kelder uit. Mijn enige redding is: bovengronds komen.

Het zoveelste blad was vol. ,,Ik heb geen papier meer”, riep ik. Olga stak me een nieuw schrift toe. Ik schreef dat ik kramp kreeg en stoppen wilde, ik schreef dat ik honger had en naar de kantine toe wilde hoewel ik ook daar niet eten kon omdat ik schrijven moest.

Ik werd wakker van de honger.

In de leeszaal was niemand meer, de meeste lichten waren uit. Alleen het druppelen van water in de punt van de kegel weerklonk. Ik probeerde me de droom te herinneren die vlak achter mijn ogen dwarrelde, maar telkens als ik een puntje te pakken had verpulverde hij tussen mijn vingers, mijn verkrampte vingers die aanvoelden alsof ze een pen hadden fijngeknepen. Ik keek neer op mijn tafel en zag de voorpagina van de krant die ik in mijn slaap had volgeschreven, dertig, veertig keer door elkaar. Tussen de krioelende letters las ik: ‘mijn enige redding is:’. Wat daarop volgde, was onleesbaar overschreven.


1 Illustratie: Saskia Wigbold

De leeszaal was een kegelvormig keldergewelf. De overmaatse patatzak liep naar beneden spits toe. Overal waren tafels bezet door lezende, schrijvende, slapende mensen. Wat in de ruimte het meest opviel, was de overweldigende stilte. Het vallen van waterdruppels was hoorbaar. In de punt van de trechter stond twee meter water, op de bodem blonken geluksmunten.

Naast me ademde een man zwaar in en uit, terwijl hij de universiteitskrant las en tegelijkertijd een boterham naar binnen werkte. Zijn horloge tikte. Op de voorpagina van de krant werd geschreven over TA en TB en TU, CFO en OR. Is dat nu nieuws, dacht ik. Waar gaat het over, leven er eigenlijk mensen achter die lettercodes?

De man bladerde verder en ik pakte mijn schrift. Deze witte pagina’s hadden zich moeten vullen met scherpe observaties over misstanden. Olga zou zich generen voor me. Ik schoof mijn stoel naar achteren, legde mijn hoofd in mijn armen en sloot mijn ogen.

Uit het duister achter mijn oogleden verscheen Olga’s transparante lichaam. ,,Schrijf”, fluisterde ze, ,,schrijf alles op wat je ziet. Later zul je de verbanden ontdekken.” Ze zwaaide waarschuwend met haar wijsvinger.

,,Hoe kan ik schrijven over niets?”

,,Niets is niets.” Haar stem klonk luider. ,,Alles heeft betekenis, of je die nu doorziet of nog niet. En denk erom”, haar vinger trilde vlak voor mijn gezicht, ,,Als je niet schrijft, faal je. Dan ben je verloren. Verloren!” Haar stem deed pijn in mijn oren.

Alles heeft betekenis, hield ik mezelf voor. Met een pen als leeswijzer bestudeerde ik de krant. Misschien zou een van deze artikelen een hint bevatten over plekken die ik kon bezoeken, mensen die ik kon spreken. Ergens moesten toch problemen te vinden zijn?

Soms gebeurt het onmogelijke zo snel dat je verbazing het niet kan bijhouden. ,,Verloren!”, gilde Olga nogmaals de kegel door en de echo kwam achterstevoren terug: nerolrev!

Dit kan niet, dacht ik, nu droom ik. Maar ook in de droom deed haar stem echt pijn. ,,Schrijf!”, krijste ze. Ik pakte de pen op en schreef, al ik wist niet wat. Als een gedreven notulist beschreef ik wie er in de leeszaal waren, wat ze zeiden, deden of dachten. Ze bladerden door boeken, doorzochten cd-roms. Ze overlegden met zorgelijke gezichten. ,,Heb jij al een probleem gevonden?”, vroegen ze elkaar. ,,Nee”, antwoordden ze en haalden hun schouders op. Ze fronsten, ze krabden aan hun kruinen.

Onder in de leeszaal steeg het water. De speurders van de onderste verdieping raakten in paniek, het water stond hen aan de lippen. ,,Help ons, we hebben geen probleem!”, smeektenze.

Maar ik kon niets doen, ik kon alleen maar schrijven. Een angstwekkende helderheid overviel me. Ik schreef: die mensen, dat ben ik. Door problemen op te zoeken, laat ik ze ontstaan. Ik ben aan een onzinnige opdracht begonnen! Ik moet omhoog, de kegel uit, de kelder uit. Mijn enige redding is: bovengronds komen.

Het zoveelste blad was vol. ,,Ik heb geen papier meer”, riep ik. Olga stak me een nieuw schrift toe. Ik schreef dat ik kramp kreeg en stoppen wilde, ik schreef dat ik honger had en naar de kantine toe wilde hoewel ik ook daar niet eten kon omdat ik schrijven moest.

Ik werd wakker van de honger.

In de leeszaal was niemand meer, de meeste lichten waren uit. Alleen het druppelen van water in de punt van de kegel weerklonk. Ik probeerde me de droom te herinneren die vlak achter mijn ogen dwarrelde, maar telkens als ik een puntje te pakken had verpulverde hij tussen mijn vingers, mijn verkrampte vingers die aanvoelden alsof ze een pen hadden fijngeknepen. Ik keek neer op mijn tafel en zag de voorpagina van de krant die ik in mijn slaap had volgeschreven, dertig, veertig keer door elkaar. Tussen de krioelende letters las ik: ‘mijn enige redding is:’. Wat daarop volgde, was onleesbaar overschreven.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.