Hoe moet een stad ingericht worden zodat de inwoners zo lang mogelijk gezond kunnen blijven? TU-docent bij bouwkunde dr. Cor Wagenaar, tevens bijzonder hoogleraar ruimte en gezondheid in Groningen, schetst zijn ideaalbeeld.
Niemand zal eraan twijfelen dat mens en dier ziek of gezond kunnen zijn – maar hoe zit het met de stad? Kan een stad gezond zijn? Te oordelen naar de razendsnelle opkomst van het ‘healthy cities’-concept zou men verwachten dat dit kennelijk inderdaad het geval is – maar wat wordt daar dan mee bedoeld?
Al sinds mensenheugenis is het gebruikelijk de stad als een organisme op te vatten: om te overleven moet die zich voeden en zorgen dat er iets te drinken is. Vuil en fecaliën dienen te worden afgevoerd. Het brein wil zich laven aan kennis en intellectueel genot. Verstopte aderen leveren problemen op, de doorbloeding moet in orde zijn. ’s Ochtends in de vroegte voeren vrachtwagens, treinen en vliegtuigen levensmiddelen naar de groothandel, waar de detailhandel ze op komt halen: vis, vlees, vruchten, groenten en fruit. Het waterleidingbedrijf voert gezuiverd drinkwater aan. Vuil wordt door een gemeentelijke dienst opgehaald, en die maakt op gezette tijden ook de stegen, straten en pleinen schoon. Vloeibaar vuil verdwijnt via het riool. Bibliotheken, theaters, concertgebouwen, scholen en universiteiten zorgen ervoor dat de stad geestelijk niet afstompt. Het netwerk van verkeerswegen draagt bij aan goede verbindingen, want als de stad een organisme is, ontleent elk orgaan zijn betekenis aan het grotere geheel.
Gaat er toch iets mis en wordt de stad ziek, dan staan ziekenhuizen en psychiatrische inrichtingen klaar om het leed te verzachten. In de metafoor van het organisme kan een stad ziek of gezond zijn – maar de stad is geen metafoor. De stad is voor het overgrote deel van de aardbewoners de omgeving waar ze hun dagelijks leven slijten. En die alledaagse stad van grond, asfalt, glas steen en groen mag gezond heten als zij de gezondheid van haar inwoners bevordert. Doet zij dat niet, dan is zij ongezond.
Binnenklimaat
Maar wat verstaan we onder gezond? De eenvoudigste definitie is: iemand is gezond als geen enkele fysieke of mentale belemmering zijn doen en laten in de weg staat. Deze omschrijving vermijdt elke verwijzing naar het medische. In medische zin komen gezonde mensen hoogst waarschijnlijk niet voor.
De gezonde stad is zodanig ingericht dat fysieke en mentale aandoeningen zoveel mogelijk worden voorkomen. Hoe ziet die stad eruit? Ze biedt haar bewoners op twee niveaus een omgeving aan die vrij is van alles dat ziekte in de hand werkt, en daarnaast probeert bij te dragen aan verbeteren van de volksgezondheid – een statistisch onderbouwd waardenstelsel dat de levensverwachting en kwaliteit van leven uitdrukt.
Het eerste niveau is dat van de fysieke kwaliteit van lucht, grond en water. Die beïnvloeden de hygiënische omstandigheden van de woon- en werkomgeving, die met voeding en afval, en dus direct met het menselijk organisme te maken hebben. Waterleiding, riolering en volkshuisvesting hebben volgens verschillende deskundigen een groter effect op de volksgezondheid gehad dan de medische wetenschap en techniek – een bewijs voor de grote betekenis van de inrichting van de stad. Mensen brengen zo’n 90 procent van hun tijd binnenshuis door, en daar blijken alle goedbedoelde maatregelen om energieverspilling tegen te gaan en alles grondig te isoleren maar al te vaak te resulteren in een binnenklimaat met negatieve effecten op de gezondheid. En dan zijn er nog de sluipende, indirecte effecten van bijvoorbeeld fijnstof. De enige effectieve remedie tegen fijnstof bestaat uit het ermee ophouden het te produceren – is het er eenmaal, dan staan architectuur en stedenbouw machteloos.
Een grotere uitdaging voor architecten en vooral stedenbouwkundigen ligt op het tweede niveau: dat van het accommoderen van gezonde levensstijlen, een streven dat steevast uitgaat van kritiek op de bestaande stad. In de jaren vijftig, bijvoorbeeld, werd op het ene na het andere medische congres bewezen dat de opzet van de nieuwe woonwijken tot stress leidde. Dat werd aan verschillende oorzaken toegewezen: veel bewoners kwamen van het platteland en waren niet gewend aan de collectieve woonvormen, die geluidsoverlast en burengerucht met zich meebrachten. De ongekend ruime opzet met een overdaad aan groen, waarin de inderdaad meestal collectieve woongebouwen losjes waren uitgestrooid, kon deze gebreken niet goedmaken. Bovendien wierpen deze wijken de bewoners terug op zichzelf; ze misten wat in de toenmalige architectenretoriek werd aangeduid als de heelheid van het leven, een gevolg van de radicale scheiding van functies. Het waren bouwstenen van suburbia, slaapsteden, die ‘s ochtends rond een uur of negen door de kostverdieners werden verlaten. Terwijl Amerikaanse commentatoren de buitenwijken soms aanprezen als de geboortegrond van een nieuwe levensstijl, waarin rock & roll samenging met de seksuele revolutie, overheerste in Europa kritiek. Het antwoord was de bloemkoolwijk met zoveel mogelijk functiemenging, meer laagbouw, de inrichting van het openbare domein als speeltuin voor de ‘homo ludens’, dat alles in gecompliceerde wegenpatronen met op woonerven doodlopende straten.
Compacte stad
Ondertussen is het mogelijk uit de lawine aan ‘healthy cities’ literatuur een receptenboek samen te stellen, maar wellicht loont het beter daaruit een deels persoonlijk getinte keuze te maken. Een gezonde stad moet compact zijn. Dat levert kleine afstanden op die uitnodigen zich te voet of per fiets te verplaatsen, en de auto thuis te laten. Die werkt een zittende leefstijl in de hand, met het gebruik van fastfood de belangrijkste oorzaak van obesitas. Suburbia maakt openbaar vervoer onevenredig duur; in compacte steden is een hoogfrequent systeem mogelijk dat het ideale complement vormt van beweging op spierkracht. In plaats van de auto uit te bannen ontstaan nieuwe mobiliteitsconcepten met allerlei vormen van gedeeld autogebruik. Zo bevordert de gezonde stad de noodzakelijke lichaamsbeweging van haar inwoners. Toch beschikt de gezonde stad uiteraard over een breed aanbod aan sport- en spelvoorzieningen, die voor een deel zijn opgenomen in de openbare ruimte. Die wordt weer verblijfs- en recreatieruimte – veel meer dus dan een rond het verkeer gevormde restruimte. Straat en plein promoveren tot een belangrijke ontwerpopgave, en dat geldt ook voor de groene wiggen die een netwerk van groene verbindingen van verschillende schaal vormen. Hierin zijn behalve de voorzieningen voor openluchtrecreatie en -sport ook gemeenschappelijke tuinen opgenomen, die in het ideale geval een rol kunnen spelen bij de lokale voedselvoorziening. Stadsboerderijen en boerenmarkten vullen het aanbod aan. Hoewel al te hoge verwachtingen van weinig realiteitszin getuigen, draagt dit bij aan het verkleinen van de zogenaamde footprint.
Gevangenisstraf
Lang niet alle voedsel, water en energie zullen dichtbij huis te produceren zijn, maar als de gemiddelde afstand die etenswaren afleggen voor ze in de schappen van een Engelse supermarkt belanden meer dan 1500 kilometer bedraagt, dan moet er ruimte voor verbetering zijn. Die is er ook bij het streven naar duurzaamheid. De gezonde stad zou energieneutraal moeten zijn, maar – hier volgt een persoonlijke noot – voor zonnepanelen is alleen plaats als die architectonisch aangenaam toe te passen zijn, en wie metselwerk achter tien centimeter buitenisolatie wil verstoppen kan gevangenisstraf tegemoet zien (uiteraard van het humane en gezonde soort). Windmolens zijn verboden. Alleen als de hoeveelheid energie die nodig is om ze te produceren, te transporteren, in elkaar te zetten en na verloop van tijd weer af te voeren buiten beschouwing wordt gelaten zou het rendement aanvaardbaar kunnen zijn, en dan nog alleen als het ooit mogelijk wordt tijdelijk teveel opgewekte stroom op te slaan voor later gebruik. Wat nooit aanvaardbaar zal worden is dat ze sociaal-economische achterstand stigmatiseren: ze worden, zoals Duits onderzoek onlangs weer bevestigde, nooit gebouwd in de tuinen van villawijken. In de gezonde stad is geen plaats voor het ritualiseren van sociale tegenstellingen – niet voor niets kent de Wereldgezondheidsorganisatie in de definitie van gezondheid een grote plaats toe aan de sociale dimensie. Segregatie leidt tot sociaal isolement, en dat is een recept voor ziekte. De gezonde stad is, samengevat, geconcentreerd, in elk opzicht gemengd, voorzien van een multifunctionele buitenruimte, gericht op een minimale footprint en maximale duurzaamheid, en sociaal coherent.
Dr. Cor Wagenaar is universitair hoofddocent bij de leerstoel architectuur en stedenbouwgeschiedenis bij de faculteit Bouwkunde. Sinds 1 januari 2014 is hij tevens bijzonder hoogleraar ruimte en gezondheid aan de faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). De bijzondere leerstoel is ingesteld door de Stichting Thomassen à Thuessink en is mede mogelijk gemaakt door de TU Delft. De leeropdracht omvat zowel een studie naar de gebouwde omgeving als naar architectonische en stedenbouwkundige plannen die bijdragen aan het verbeteren van de gezondheid van de stedelijke bevolking. Daarmee verbindt het de geschiedenis van architectuur en stedenbouw met actuele sociaal-maatschappelijke, beleidsmatige en ruimtelijke ontwikkelingen in de gezondheidszorg.
Comments are closed.