Wie kennis zoekt over water en slappe prut komt vanzelf in Delft terecht. Vijf Delftse instituten op het gebied van grond-, weg- en waterbouw steken de koppen bij elkaar.
Nu nog 150 miljoen gulden.
Door: Ralph Oei
Nederland ligt laag en is modderig. Landen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren zijn vaak een stuk minder welvarend. Om deze zogenaamde deltagebieden optimaal te kunnen benutten is behalve veel geld immers ook grondige expertise nodig. In Nederland is deze know how in ruime mate voorradig, en buitenlanden met een grond-, weg- of waterbouwprobleem kloppen hier daarom geregeld aan de deur voor goede raad.
Bij het ontwerpen en de uitvoering van deze buitenlandse projecten zijn niet zelden Delftse ingenieurs betrokken. Binnen Delft zijn er naast de TU namelijk nog vier kennisinstituten die zich bezig houden met grond-, weg- en waterbouw (GWW): Grondmechanica Delft (GD), het International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering (IHE), TNO, en het Waterloopkundig Laboratorium (WL).
Voor deze instellingen breken er zonnige tijden aan. Het polderlandschap gaat de komende decennia flink op de schop. In een Missiebrief uit 1996 stelde het kabinet vast dat Nederland over twintig jaar wel eens 17 miljoen inwoners zou kunnen tellen. Aangezien de hoeveelheid Nederland gelijk blijft, zit er niets anders op dan de beschikbare ruimte beter te benutten. Met miljardenprojecten als de Betuweroute, de Weterscheldetunnel en de recente plannen voor ‘Schiphol-in-zee’ is de toon hiervoor gezet. Think big.
Verder zal in 2050 zo’n tachtig procent van de wereldbevolking in delta- en kustgebieden leven, en daarmee neemt ook de buitenlandse vraag naar GWW-kennis sterk toe. Reden genoeg voor Grondmechanica Delft, een aantal onderdelen van TNO, het Waterloopkundig Laboratorium, IHE en de TU om de krachten te bundelen. Vandaag wordt de opzet en voortgang van de samenwerking in dit virtuele instituut toegelicht voor de TU-gemeenschap.
De naam van deze love baby is voorlopig het Delfts Cluster, maar die zou in de toekomst nog wel eens kunnen veranderen. ,,We zijn daar nog niet helemaal tevreden over”, beaamt ir. G.J. Schiereck van Civiele Techniek en Geowetenschappen, die voor de TU in de projectgroep van het Delfts Cluster zit. ,,Cluster klinkt nogal intern gericht, alsof je bij elkaar op schoot kruipt. Terwijl je ook mensen van buiten Delft wilt aantrekken.”
Over de gezamenlijke ambities zijn de partijen het duidelijk wel eens. ,,Het Delfts Cluster moet hét wereldkenniscentrum worden op het gebied van duurzame inrichting van deltagebieden”, vat Schiereck samen. ,,Voor ingrepen op de schaal van Schiphol-in-zee missen we immers een stuk fundamentele kennis. In feite zeggen we tegen het kabinet: als je deze kennis op de markt wilt inkopen, dan ben je te laat. Daarom zullen we dat lange termijnonderzoek weer ter hand moeten nemen.”
Rentmeester
Ook prof.ir. H.J. Overbeek, decaan van Civiele Techniek en lid van de Delfts Cluster stuurgroep, ziet hier een lacune. Overbeek: ,,In het buitenland denken ze dat we al erg ver zijn. Maar na de Oosterscheldedam is de kennisvernieuwing eigenlijk stil blijven staan. Begin jaren tachtig was Nederland zogezegd af, en waren we slechts rentmeester van wat we hadden.”
Deze verwaarlozing van fundamenteel onderzoek denkt het Delfts Cluster voor een belangrijk deel te kunnen wegwerken. Voor de kennisontwikkeling is door de Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking (ICES) in elk geval een flinke pot geld uit de aardgasbaten beschikbaar gesteld. Vooral Economische Zaken houdt de hand op de knip, andere grote spelers zijn de ministeries van Verkeer & Waterstaat, OC&W, VROM en Landbouw.
De bedoeling hiervan is economische groei hand in hand te laten gaan met een beter beheer van ruimte, milieu en biodiversiteit. Dat past dus precies in het straatje van het Delfts Cluster, dat op 1 juni een aanvraag heeft ingediend voor eenfinanciële prikkel van 150 miljoen gulden over een periode van tien jaar.
Overbeek denkt dat het voorstel van het Delfts Cluster een behoorlijke kans maakt. ,,Tot nu toe zijn de signalen zeer positief, maar in totaal zijn voor de ICES-gelden zo’n twintig projectvoorstellen in de race”, relativeert hij gelijk. ,,Die worden de komende twee weken beoordeeld. Het is de bedoeling dat het kabinet hier in oktober een ei over legt.”
Mocht de ICES-financiering onverhoopt niet doorgaan, dan zetten de partners het initiatief toch voort. ,,We zijn zo dicht naar elkaar toe gegeroeid dat het zonde zou zijn geen verdere samenwerking te realiseren”, meent Overbeek. ,,Maar het gaat dan wel veel langzamer. Die gelden zijn toch een soort katalysator.”
Het is ook de bedoeling dat het Delfts Cluster de provisorische verbanden tussen de deelnemende instituten wat meer body geeft. Een formalisering van de samenwerking, aldus Ir. P.C. van Staalduinen van TNO, hoewel de instellingen wel vaker bij elkaar over de vloer komen. ,,We werken als instituten al langer op ad hoc basis samen”, vertelt hij. ,,Het cluster is echter voortgekomen uit een groeiproces dat al een tijdje loopt. En we zijn nu op het punt gekomen dat we ons helder naar de buitenwereld kunnen presenteren.”
Schopstoel
Hoewel het Delfts Cluster organisatorisch heel wat voeten in de aarde heeft, gebeurt er fysiek niet veel opmerkelijks. Het samenwerkingsverband wordt een virtuele organisatie, een kennisnetwerk dat niet aan één plaats gebakken zit. De vijf instituten blijven ieder op hun eigen expertisegebied werkzaam, en proberen de komende tijd een gezamenlijke programmering verdeeld over zes thema’s boven tafel te krijgen. Tijd voor zelfanalyse dus.
Van Staalduinen: ,,We bekijken nu welke breedte we in huis hebben, maar zullen ook onze beperkingen aangeven. TNO is tenslotte breed van opzet, de TU mogelijk nog breder. Maar het is natuurlijk zo dat maar bepaalde afdelingen bij het cluster worden betrokken. Daar moet nog meer scherpte in komen.”
De partners zullen daarom tot 1 januari werken aan de koppeling van onderzoeksprogramma’s en het vervlechten van kennis. Daarna moet de samenwerking wel snel zijn beslag krijgen, want Delft zit volgens ir. J. Luijendijk van het IHE op de schopstoel als kennisbolwerk. Gezonde paranoia, maar niet zonder reden.
,,Iedereen ziet Delft nu nog als het wereldcentrum van GWW-kennis. Dat kan echter snel veranderen als we niet op onze tellen passen”, licht hij toe. ,,We hebben een goede naam maar we zullen er hard aan moeten trekken om straks niet van de kaart te verdwijnen.”
De verandering in de manier waarop tegenwoordig met kennis wordt omgegaan is hieraan debet. Wie slim kennis inkoopt en het handig speelt kan in korte tijd een koppositie bereiken, meent Luijendijk. Kennismanagement zal daarom een cruciale rol gaan spelen in het Delfts Cluster. Het netwerk van IHE, dat wereldwijd ruim tienduizend alumni heeft, komt hier goed van pas. Luijendijk: ,,Zo houden we voeling met de kennisbehoefte. Het consolideren van kennis is tenslotte niet alleen een kwestie van hebben en houden. We krijgen er straks ook een gigantische markt bij. Langs elektronische weg kan ons kennisnetwerk miljoenen potentiële klanten bereiken. Daarvoor is kennis van elders nodig, maar we moeten die ook zelf genereren. Anders kom je niet geloofwaardig over.”
Na 2 oktober zal blijken of ICES over de brug komt en Delft synoniem kan blijven met grond-, weg- en waterbouwkunde. Ook kennis over water en slappe grond heeft een stevig financieel fundament nodig.
De zes onderzoeksthema’s van het Delfts Cluster:
1) Ondergronds bouwen en constructies. Relevant voor megaprojecten als de HSL en de Betuweroute. Vooral op het gebied van diepteligging en krachtwerking op tunnelmantels is nog veel te doen.
2) Risico’s van overstromingen. Bij rivierdijkversterking, zoals het bijna voltooide Deltaplan Grote Rivieren, is bijvoorbeeld behoefte aan slimmere ontwerpen om schade aan landschap en natuur te beperken.
3) Duurzame ontwikkeling van kustgebieden. Kennis over de morfologie van kusten moet nog verder worden ontwikkeld. Naast computermodellen zijn hier ook grootschalige experimenten voor nodig.
4) Kleine stedelijke infrastructuur. Richt zich onder meer op het bedenken vannieuwe manieren om stedelijke infrastructuur aan te leggen en te onderhouden. Uiteraard met minder kosten en overlast.
5) Bodembeheer. Voornaam aandachtspunt is het op de lange termijn voorspellen van de kwaliteit van het grondwater, en de invloed die bodemverontreiniging en stortplaatsen hierop hebben. Ook de baten van sanering worden tegen het licht gehouden.
6) Integraal waterbeheer. Kan sinds de liefdesverklaring van de kroonprins niet meer stuk. Sluit nauw aan bij Bodembeheer, en moet kennis opleveren over het verbeteren van grond- en oppervlaktewatersystemen en waterbodems.
Wie kennis zoekt over water en slappe prut komt vanzelf in Delft terecht. Vijf Delftse instituten op het gebied van grond-, weg- en waterbouw steken de koppen bij elkaar. Nu nog 150 miljoen gulden.
Door: Ralph Oei
Nederland ligt laag en is modderig. Landen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren zijn vaak een stuk minder welvarend. Om deze zogenaamde deltagebieden optimaal te kunnen benutten is behalve veel geld immers ook grondige expertise nodig. In Nederland is deze know how in ruime mate voorradig, en buitenlanden met een grond-, weg- of waterbouwprobleem kloppen hier daarom geregeld aan de deur voor goede raad.
Bij het ontwerpen en de uitvoering van deze buitenlandse projecten zijn niet zelden Delftse ingenieurs betrokken. Binnen Delft zijn er naast de TU namelijk nog vier kennisinstituten die zich bezig houden met grond-, weg- en waterbouw (GWW): Grondmechanica Delft (GD), het International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering (IHE), TNO, en het Waterloopkundig Laboratorium (WL).
Voor deze instellingen breken er zonnige tijden aan. Het polderlandschap gaat de komende decennia flink op de schop. In een Missiebrief uit 1996 stelde het kabinet vast dat Nederland over twintig jaar wel eens 17 miljoen inwoners zou kunnen tellen. Aangezien de hoeveelheid Nederland gelijk blijft, zit er niets anders op dan de beschikbare ruimte beter te benutten. Met miljardenprojecten als de Betuweroute, de Weterscheldetunnel en de recente plannen voor ‘Schiphol-in-zee’ is de toon hiervoor gezet. Think big.
Verder zal in 2050 zo’n tachtig procent van de wereldbevolking in delta- en kustgebieden leven, en daarmee neemt ook de buitenlandse vraag naar GWW-kennis sterk toe. Reden genoeg voor Grondmechanica Delft, een aantal onderdelen van TNO, het Waterloopkundig Laboratorium, IHE en de TU om de krachten te bundelen. Vandaag wordt de opzet en voortgang van de samenwerking in dit virtuele instituut toegelicht voor de TU-gemeenschap.
De naam van deze love baby is voorlopig het Delfts Cluster, maar die zou in de toekomst nog wel eens kunnen veranderen. ,,We zijn daar nog niet helemaal tevreden over”, beaamt ir. G.J. Schiereck van Civiele Techniek en Geowetenschappen, die voor de TU in de projectgroep van het Delfts Cluster zit. ,,Cluster klinkt nogal intern gericht, alsof je bij elkaar op schoot kruipt. Terwijl je ook mensen van buiten Delft wilt aantrekken.”
Over de gezamenlijke ambities zijn de partijen het duidelijk wel eens. ,,Het Delfts Cluster moet hét wereldkenniscentrum worden op het gebied van duurzame inrichting van deltagebieden”, vat Schiereck samen. ,,Voor ingrepen op de schaal van Schiphol-in-zee missen we immers een stuk fundamentele kennis. In feite zeggen we tegen het kabinet: als je deze kennis op de markt wilt inkopen, dan ben je te laat. Daarom zullen we dat lange termijnonderzoek weer ter hand moeten nemen.”
Rentmeester
Ook prof.ir. H.J. Overbeek, decaan van Civiele Techniek en lid van de Delfts Cluster stuurgroep, ziet hier een lacune. Overbeek: ,,In het buitenland denken ze dat we al erg ver zijn. Maar na de Oosterscheldedam is de kennisvernieuwing eigenlijk stil blijven staan. Begin jaren tachtig was Nederland zogezegd af, en waren we slechts rentmeester van wat we hadden.”
Deze verwaarlozing van fundamenteel onderzoek denkt het Delfts Cluster voor een belangrijk deel te kunnen wegwerken. Voor de kennisontwikkeling is door de Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking (ICES) in elk geval een flinke pot geld uit de aardgasbaten beschikbaar gesteld. Vooral Economische Zaken houdt de hand op de knip, andere grote spelers zijn de ministeries van Verkeer & Waterstaat, OC&W, VROM en Landbouw.
De bedoeling hiervan is economische groei hand in hand te laten gaan met een beter beheer van ruimte, milieu en biodiversiteit. Dat past dus precies in het straatje van het Delfts Cluster, dat op 1 juni een aanvraag heeft ingediend voor eenfinanciële prikkel van 150 miljoen gulden over een periode van tien jaar.
Overbeek denkt dat het voorstel van het Delfts Cluster een behoorlijke kans maakt. ,,Tot nu toe zijn de signalen zeer positief, maar in totaal zijn voor de ICES-gelden zo’n twintig projectvoorstellen in de race”, relativeert hij gelijk. ,,Die worden de komende twee weken beoordeeld. Het is de bedoeling dat het kabinet hier in oktober een ei over legt.”
Mocht de ICES-financiering onverhoopt niet doorgaan, dan zetten de partners het initiatief toch voort. ,,We zijn zo dicht naar elkaar toe gegeroeid dat het zonde zou zijn geen verdere samenwerking te realiseren”, meent Overbeek. ,,Maar het gaat dan wel veel langzamer. Die gelden zijn toch een soort katalysator.”
Het is ook de bedoeling dat het Delfts Cluster de provisorische verbanden tussen de deelnemende instituten wat meer body geeft. Een formalisering van de samenwerking, aldus Ir. P.C. van Staalduinen van TNO, hoewel de instellingen wel vaker bij elkaar over de vloer komen. ,,We werken als instituten al langer op ad hoc basis samen”, vertelt hij. ,,Het cluster is echter voortgekomen uit een groeiproces dat al een tijdje loopt. En we zijn nu op het punt gekomen dat we ons helder naar de buitenwereld kunnen presenteren.”
Schopstoel
Hoewel het Delfts Cluster organisatorisch heel wat voeten in de aarde heeft, gebeurt er fysiek niet veel opmerkelijks. Het samenwerkingsverband wordt een virtuele organisatie, een kennisnetwerk dat niet aan één plaats gebakken zit. De vijf instituten blijven ieder op hun eigen expertisegebied werkzaam, en proberen de komende tijd een gezamenlijke programmering verdeeld over zes thema’s boven tafel te krijgen. Tijd voor zelfanalyse dus.
Van Staalduinen: ,,We bekijken nu welke breedte we in huis hebben, maar zullen ook onze beperkingen aangeven. TNO is tenslotte breed van opzet, de TU mogelijk nog breder. Maar het is natuurlijk zo dat maar bepaalde afdelingen bij het cluster worden betrokken. Daar moet nog meer scherpte in komen.”
De partners zullen daarom tot 1 januari werken aan de koppeling van onderzoeksprogramma’s en het vervlechten van kennis. Daarna moet de samenwerking wel snel zijn beslag krijgen, want Delft zit volgens ir. J. Luijendijk van het IHE op de schopstoel als kennisbolwerk. Gezonde paranoia, maar niet zonder reden.
,,Iedereen ziet Delft nu nog als het wereldcentrum van GWW-kennis. Dat kan echter snel veranderen als we niet op onze tellen passen”, licht hij toe. ,,We hebben een goede naam maar we zullen er hard aan moeten trekken om straks niet van de kaart te verdwijnen.”
De verandering in de manier waarop tegenwoordig met kennis wordt omgegaan is hieraan debet. Wie slim kennis inkoopt en het handig speelt kan in korte tijd een koppositie bereiken, meent Luijendijk. Kennismanagement zal daarom een cruciale rol gaan spelen in het Delfts Cluster. Het netwerk van IHE, dat wereldwijd ruim tienduizend alumni heeft, komt hier goed van pas. Luijendijk: ,,Zo houden we voeling met de kennisbehoefte. Het consolideren van kennis is tenslotte niet alleen een kwestie van hebben en houden. We krijgen er straks ook een gigantische markt bij. Langs elektronische weg kan ons kennisnetwerk miljoenen potentiële klanten bereiken. Daarvoor is kennis van elders nodig, maar we moeten die ook zelf genereren. Anders kom je niet geloofwaardig over.”
Na 2 oktober zal blijken of ICES over de brug komt en Delft synoniem kan blijven met grond-, weg- en waterbouwkunde. Ook kennis over water en slappe grond heeft een stevig financieel fundament nodig.
De zes onderzoeksthema’s van het Delfts Cluster:
1) Ondergronds bouwen en constructies. Relevant voor megaprojecten als de HSL en de Betuweroute. Vooral op het gebied van diepteligging en krachtwerking op tunnelmantels is nog veel te doen.
2) Risico’s van overstromingen. Bij rivierdijkversterking, zoals het bijna voltooide Deltaplan Grote Rivieren, is bijvoorbeeld behoefte aan slimmere ontwerpen om schade aan landschap en natuur te beperken.
3) Duurzame ontwikkeling van kustgebieden. Kennis over de morfologie van kusten moet nog verder worden ontwikkeld. Naast computermodellen zijn hier ook grootschalige experimenten voor nodig.
4) Kleine stedelijke infrastructuur. Richt zich onder meer op het bedenken vannieuwe manieren om stedelijke infrastructuur aan te leggen en te onderhouden. Uiteraard met minder kosten en overlast.
5) Bodembeheer. Voornaam aandachtspunt is het op de lange termijn voorspellen van de kwaliteit van het grondwater, en de invloed die bodemverontreiniging en stortplaatsen hierop hebben. Ook de baten van sanering worden tegen het licht gehouden.
6) Integraal waterbeheer. Kan sinds de liefdesverklaring van de kroonprins niet meer stuk. Sluit nauw aan bij Bodembeheer, en moet kennis opleveren over het verbeteren van grond- en oppervlaktewatersystemen en waterbodems.
Comments are closed.