Campus

De beladen erfenis van Aldo van Eyck

Enfant terrible Aldo van Eyck drukte zijn stempel op de twintigste eeuw met indrukwekkende gebouwen, maar ook met scheldkanonnades als docent aan de TU Delft.

In de roerige jaren zestig en zeventig was zijn invloed bijna niet te overschatten. Maar de nieuwe generatie weet weinig van de flamboyante architect. Naar aanleiding van het verschijnen van zijn invloedrijke teksten, een blik op de erfenis van Van Eyck.

Aldo van Eyck (1918-1999) moest vrijwel altijd vechten voor zijn ideeën en ontwerpen. Overal waar hij betrokken was, ontstond rumoer. Zo ook bij zijn meest opzienbarende gebouw: het Burgerweeshuis in Amsterdam. Eind jaren vijftig bedacht de architect verschillende paviljoenen, met pittoreske koepeldaken, die ingenieus aan elkaar geschakeld werden via patio’s, waar de wezen konden spelen.

Vanaf het begin had Van Eyck bonje met de opdrachtgevers. “Ik bouw voor zwijnen”, zei hij cynisch na het zoveelste akkefietje met het bestuur. “Daarvoor werd hij op het matje geroepen”, zegt Joop van Stigt, die destijds werd aangesteld als intermediair tussen Van Eyck en het bestuur. Van Stigt stichtte later zijn eigen succesvolle architectenbureau en was hoogleraar Renovatie en Onderhoudstechnieken aan de TU.“Iedereen wachtte tot het fout zou gaan. De kranten stonden vol met deze ruzies.”

Van Eyck haalde een kunststukje uit dat zijn weerga niet kende, volgens Van Stigt. “Toen het bestuur hem met zijn uitspraak confronteerde, zei Van Eyck eigenwijs: ‘Ik kan toch niet zeggen dat ik voor paradijsvogels bouw?’ Die geestige opmerking haalde alle kou uit de lucht. Dat was ongelooflijk knap. Ik ben heel wat opdrachten kwijtgeraakt, omdat ik aanvaringen had. Aldo had dat ook, maar wist door zijn gave van het woord mensen te betoveren. Zo kwam hij er toch weer mee weg, zonder een knieval te maken.” Van Eyck mocht aanblijven en bouwde het Burgerweeshuis, dat door vriend en vijand wordt gezien als een van de architectonische hoogtepunten van de vorige eeuw.

Weinig architecten zijn zo omstreden en invloedrijk als Aldo van Eyck. De architect groeide op in Engeland, waar zijn vader, de dichter P.N. van Eyck, correspondent was voor NRC. Tijdens de Tweede Wereldoorlog studeerde hij architectuur in het neutrale Zwitserland. Daar trouwde hij in 1943 met Hannie, die tot zijn dood aan zijn zijde zou strijden voor een nieuwe vorm van architectuur. Waarin niet de techniek, maar de mens centraal stond. Het Burgerweeshuis laat dat duidelijk zien. Het is een groot gebouw, dat niet groots aandoet. De paviljoenen zijn overzichtelijk en hebben menselijke maten. Het zijn geen grote kolossen waarin mensen zich verloren voelen en het overzicht verliezen.

Na de oorlog vestigde Van Eyck zich in Amsterdam. Daar ontwierp hij ruim zevenhonderd openbare speelplaatsen kriskras door de hoofdstad. Vrijwel ieder kind dat in het naoorlogse Amsterdam opgroeide, heeft in zijn klimrekken gehangen en zandbakken gespeeld. Na die proeve van bekwaamheid werd hij aangesteld om het Burgerweeshuis te bouwen en rees zijn ster.
Berucht

Dat merkten de studenten aan de TU Delft ook op. Stylos-studenten begonnen een succesvolle lobby om Van Eyck aan de faculteit Bouwkunde te binden. “Daar stond toen historiserend bouwen centraal, de zogenaamde Delftse School. En wat was overgebleven van het Moderne Bouwen was gedegenereerd tot een technische aangelegenheid. Dat leverde gebouwen op zoals in Delft-zuid: geestloze, suffe flats. Wij, de studenten, wilden ook andere architecten als leraar”, zegt ir. Vincent Ligtelijn, oud-universitair docent aan de TU en samensteller van het verzamelde werk van Van Eyck.

“Tot dat moment had je als student amper inspraak”, zegt Ligtelijn. “Naast de deur van een hoogleraar hing een lampje. Was het rood, dan mocht je niet naar binnen. Sprong dat lampje op groen, dan kwam je binnenlopen en rolde je de tekening uit. ‘Dat doen we zo niet’, zei de hoogleraar vervolgens en kruiste wat dingen door op je ontwerp en dan vertrok je weer. Er was geen discussie mogelijk.”

Van Eyck mengde zich luidruchtig in de studentenprotesten die steeds luider werden aan de TU. “Hij zat bij hoogleraarvergaderingen”, zegt Ligtelijn. “Die waren besloten. Maar hij vertelde ons wie tegen onze plannen waren en waarom. Dat vonden we prachtig en leidde tot grote woede bij de hoogleraren.”

De colleges van Van Eyck waren berucht. “De collegezalen op de Oude Delft zaten altijd vol als hij sprak”, zegt Ligtelijn. “Hij was een heel levendige en vitale man. Hij probeerde anderen tijdens zijn ontwerpassistenties nooit zijn gedachtewereld op te dringen. Als je zelf een idee had, dan kroop hij in je huid en stimuleerde je gedachtegang. Dat vond ik indrukwekkend. Later vertelde hij mij dat collegegeven hem zwaar viel, omdat studenten verwachtten dat hij over zijn eigen werk zou praten. Maar daar was hij geen voorstander van. Hij preekte niet graag voor eigen parochie.” Van Stigt sluit zich daarbij aan: “Hij riep mensen op om hun creativiteit te gebruiken, niet om een maniertje toe te passen.”

De democratiseringsbeweging kreeg eind jaren zestig na een harde strijd eindelijk voet aan de grond. Naast Van Eyck steunde ook Jaap Bakema (1914-1981) de studentenopstand. Toen gebeurde iets opmerkelijks. Juist op het moment dat de democratisering was doorgevoerd, keerde een deel van de oude achterban van Van Eyck zich tegen hem. De uiterst linkse beweging Historie Nu richtte haar pijlen op de hoogleraar.

“Zij zetten zich af tegen het wereldbeeld van Aldo”, zegt Ligtelijn. “Ze noemden hem een architect-kunstenaar. In hun ogen verduisterde Aldo de invloed van het kapitalisme met zijn poëtische verhalen over architectuur. Aldo noemde de volgers van Historie Nu het Politbureau van de universiteit.” Ir. Herman Hertzberger, van 1970 tot 1999 hoogleraar aan de TU en ontwerper van onder meer het Centraal-Beheer-gebouw in Apeldoorn, streed in die tijd aan de zijde van Van Eyck. “Historie Nu zag geen continuïteit van de geschiedenis en wilde een nieuwe dynastie. Maar Van Eyck vond inspiratie in de geschiedenis. Dat heb ik mede van hem geleerd.”

Een nieuwe strijd ontpopte zich. Over en weer verschenen legendarische scheldbrieven. De colleges van Van Eyck bestonden vaak uit felle reacties op zijn tegenstanders. “Een keer kwam Van Eyck met een blauwe vuilniszak over zijn hoofd een collegezaal binnen”, herinnert Ligtelijn zich. “Onder die zak vandaan brak hij los tegen het Nieuwe Bewind. Als ‘sprekende anonimiteit’ vond hij een surrealistische vorm voor zijn woede.”
Huichelarij

Opmerkelijk genoeg zijn deze opzienbarende teksten niet opgenomen in het zojuist verschenen verzameld werk ‘Writings’ van Aldo van Eyck. “Dat hebben we besloten, omdat het een Engelstalige uitgave is”, zegt redacteur Ligtelijn. “Buitenlanders begrijpen niet alles wat er is geschreven in de brieven. Er worden teveel namen en kwesties genoemd, die ze niets zeggen.”

“Dat vind ik een naar huichelarij riekende opmerking”, zegt Hertzberger. “De TU heeft een belangrijke financiële bijdrage geleverd aan deze uitgave. Men krijgt de indruk dat dit de reden is geweest dat de minder fraaie bladzijdes verwijderd zijn uit het boek.” Onzin, volgens Ligtelijn. “De TU is niet de enige die geld heeft gestoken in dit boek. Bovendien waren wij, de redacteuren, onafhankelijk. Ik wilde de teksten ook graag in het boek hebben. Maar de uitgever en de mede-redacteur, Francis Strauven, hadden daar geen oren naar. Ik heb me daar noodgedwongen bij neergelegd.”

Hertzberger: “Ik vind het vooral jammer dat de teksten niet zijn opgenomen, omdat het hele scherpe stukken zijn. Ik ben juist zo blij dat zijn teksten uitkomen. Van Eyck kon geweldig schrijven. Hij was een architectuurfilosoof en bezit een schat aan informatie voor andere generaties. Maar het ontbreken van deze teksten vind ik wel een schaduwkant.”

Voor zijn medewerkers bezat Van Eyck ook een schaduwkant. Het was niet altijd eenvoudig om met de architect samen te werken. “Hij was een onzekere man. Hij kon goed spreken in het openbaar, maar lastig beslissingen nemen. Die taak nam ik van hem over. Hij had een stoere man naast zich nodig, die knopen door kon hakken, zodat hij zelf weg kon blijven dromen”, zegt architect Abel Blom. Hij werkt sinds 1986 voor architectenbureau Aldo van Eyck. Hij ontwierp met de Van Eycks het ESTEC-gebouw in Noordwijk. Na de dood van Van Eyck in 1999 zette hij samen met diens vrouw Hannie het bureau voort. “Om met Aldo samen te werken moest je ruzie met hem kunnen maken. Hij kon heel onredelijk uitvallen. Dan moest je gewoon terugschreeuwen alsof je het tegen een hond had. Er waren ook mensen die voor hem gingen kruipen, dat vond hij niets. Hij wilde tegengas.”

Van Stigt: “Aan de TU had hij veel hielenlikkers om zich heen die hem in alles gelijk gaven. Hij gebruikte ze als het hem handig uitkwam, maar hij waardeerde ze helemaal niet.”

Na zijn afscheid van de TU Delft in 1976, nam Van Eycks invloed niet af. Bouwkunde bleef een wespennest, waar medewerkers die sympathiseerden met Historie Nu nog altijd in gevecht zijn met volgers van Van Eyck en het functionalisme. Die scheiding werkt door tot op de dag van vandaag.

Van Eyck heeft van alle stromingen verreweg de meest invloedrijke leerlingen en medewerkers gehad. Een indrukwekkende lijst van architecten als Joop van Stigt, Jo Coenen, Herman Hertzberger, Max Risselada, Wytze Patijn, Piet Blom, Hubert-Jan Henket en Vincent Ligtelijn zijn volgens eigen zeggen sterk door hem beïnvloed.

Vanaf de jaren tachtig tot de eeuwwisseling propageerden veel van deze invloedrijke architecten het werk van Van Eyck. Maar de afgelopen jaren zijn zij vrijwel allemaal met pensioen gegaan. “Ik voel mij als een van de laatste der Mohikanen,” zegt voormalig rijksbouwmeester Jo Coenen, tegenwoordig hoogleraar MIT aan de faculteit Bouwkunde. Hij werkte korte tijd samen met Van Eyck in 1979. “Ik doe wat ik kan. In mijn colleges verwijs ik veel naar hem. Dan zijn de studenten wel geboeid. Maar de tijd is te kort om ze alles bij te brengen van het belang van Aldo. Het is een druppel op een gloeiende plaat. De TU Delft is het enige instituut waar zijn gedachten levend moeten worden gehouden. Om hem te eren en zijn invloed te behouden zouden we maquettes van zijn gebouwen bij de liften moeten neerzetten of een Aldo van Eyckprijs instellen. Ik verzin dat nu. Ik zal me daarvoor inspannen.”
Tanende invloed

Bij Hertzberger en Blom is er berusting over de tanende invloed van Van Eyck. “De invloed van grote architecten is vaak een golfbeweging”, zegt Hertzberger. “Ik heb het idee dat zijn invloed weer een beetje toeneemt. De huidige generatie is sterk beïnvloed door Koolhaas en MVRDV. Zij staan heel ver af van Van Eyck, omdat ze zich niet veel aantrekken van hoe de mensen gebouwen ervaren en gebruiken.”

De afnemende invloed van Van Eyck gaat niet zonder slag of stoot. Al jarenlang hangt als eerbetoon een portret van hem in het Bouwkundegebouw. Een paar jaar geleden stelde prof.ir. Umberto Barbieri, hoogleraar Architectonische Compositie, voor om die foto te verwijderen. Het kwam hem op een storm van protest te staan. Nog altijd is het een heet hangijzer. “Het verbaast me niets dat Barbieri dat wilde doen”, zegt Van Stigt. “Aldo was erop tegen dat hij zou afstuderen.”

Volgens Barbieri lag het genuanceerder. “Ik studeerde af op een document in plaats van een ontwerp. Daar was destijds discussie over. Aldo vond dat je een ontwerp moest maken om te laten zien wat je had geleerd. Dat was een klein relletje. Mijn leermeesters Jaap Bakema en Carel Weeber stonden tegenover Van Eyck. Ik wilde het portret van Van Eyck verwijderen, omdat ik het helemaal gehad heb met persoonsverering. Wij zijn een bouwkunde-, geen psychologiefaculteit. Hang afbeeldingen van mooie gebouwen op.”

Dit akkefietje laat zien hoe actueel de richtingenstrijd bij Bouwkunde nog altijd is. Maar het is toch vooral een discussie tussen mensen van de oude generatie. Carel Weeber bijvoorbeeld, de leermeester van Barbieri, staat voor rationeel en technisch bouwen. Hij zette in tegenstelling tot Van Eyck gigantische gebouwen neer, zoals de Zwarte Madonna in Den Haag. “Weeber stond recht tegenover Van Eyck en Hertzberger”, zegt Barbieri. “Ze vertegenwoordigen de twee zielen van Bouwkunde. Ik vind het niet jammer dat Van Eyck veel invloed heeft gehad, het maakte de faculteit heel levendig. Dat is nu minder, de discussie is verstomd. In die zin mis ik Van Eyck wel.”

Ook het eens zo fameuze architectenbureau Aldo van Eyck timmert niet meer zo hard aan de weg. Na de dood van Van Eyck renoveerde het bureau het ESTEC-gebouw in Noordwijk en het Burgerweeshuis. Eind jaren negentig ontwierpen Hannie van Eyck en Blom nog het Hunebedcentrum in Borger. Maar de opdrachten namen al snel af. “Het heeft nu een sluimerend bestaan”, zegt Blom. “Ik ben er per januari uitgestapt. Hannie kan emotioneel geen afstand nemen van het bureau en dat moet ze ook niet doen. Maar Aldo was het bureau. Zonder hem is er eigenlijk geen architectenbureau Aldo van Eyck.”

In de gebouwen van de leerlingen en sympathisanten van Van Eyck, is zijn invloed zichtbaar. “Zoals bij het ontwerp van Teylers Museum in Haarlem van Hubert-Jan Henket”, zegt Van Stigt. “Henket ontwierp glazen overkappingen en koppelde gebouwen daardoor aan elkaar. Zo zou Aldo het nooit gedaan hebben, maar het gaat uit van hetzelfde idee. Al is het heel lastig dat te benoemen.”

Hoe groot de invloed van de reus Van Eyck is, toont Van Stigt. De emeritus hoogleraar aan de TU heeft vele belangrijke gebouwen gerenoveerd, waaronder het Groot Handelsgebouw en het Olympisch Stadion. Hij wijst trots als een kleine jongen op een tekst van Van Eyck. Daarin bedankt Van Eyck hem voor zijn bemiddeling bij het Burgerweeshuis. Dat is de magische uitwerking die Van Eyck blijkbaar nog altijd heeft, zelfs op gerenommeerde architecten. Van Stigt: “Hij was de beste architect van de twintigste eeuw.”

Vincent Ligtelijn en Francis Strauven (red.), Aldo van Eyck ‘Writings’, Uitgeverij SUN, 2 delen met DVD, 743p. en 236p., 99,95 euro.

(Foto: Leonard Freed)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.