Campus

‘Dat gelul altijd over evacueren’

Flierefluiters, jongens die niet helemaal in de pas liepen, dat werden vaak de helden van de watersnoodramp van 1953. Journalist Kees Slager maakte de ramp zelf ook mee en gaf er eind januari op de TU een lezing over.


Zondagmiddag 1 februari 1953. Het water heeft het hoogste punt bereikt en het gebied rond het huis van Kees Slager nabij het Zeeuwse Scherpenisse is ondergelopen. “Aan die kant stroomde het water de polder binnen”, vertelt Slager, wijzend naar ondergelopen dijken in de verte die door de kabbelende golfjes nog net zichtbaar zijn. “Dat klopt wel ja. Vlieg nu eens wat verder.”

Zestig jaar na dato kijkt Slager opnieuw naar de overstroming die hij zelf meemaakte in zijn geboorteplaats Scherpenisse. Ditmaal heeft hij een 3D-brilletje op en kijkt hij samen met TU-onderzoeker dr.ir. Olivier Hoes (CiTG), die een interactief 3D-programma heeft gemaakt waarmee je over het rampgebied heen kunt ‘vliegen’ ten tijde van de overstroming. De simulator staat sinds enkele weken opgesteld in het Science Centre Delft.

Vlak daarvoor, tijdens de presentatie van de overstromingssimulator, gaf Slager een lezing over de ramp. Slager is expert, maar niet alleen omdat hij ooggetuige is. Hij is ook auteur van het boek ‘De ramp, een reconstructie’ (1992). Hij reconstrueerde de ramp aan de hand van interviews met 225 ooggetuigen.



U vloog net over moderne huizen in Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland. De waterkeringen van na 1953 zijn verwijderd, maar daar blijft het wel zo’n beetje bij. Griezelig, nietwaar?

“Ja, de dreiging lijkt groter zo. Ik dacht dat ik in een soort tijd-

machine zou stappen, maar ik zie allemaal nieuwe wijkjes die

onder water lopen.”



Ruim achttienhonderd mensen stierven. ‘Zo’n vaart zal het nu niet meer lopen’, zei u tijdens de lezing. Hoezo?

“Sinds 1953 zijn de dijken verbeterd. En mocht het toch mis dreigen te gaan, dan worden we nu veel eerder gewaarschuwd. We weten het waarschijnlijk twee dagen van tevoren.”



Volgens waterbouwkundige prof.dr.ir. Han Vrijling (CiTG), die ook een lezing gaf, verkeren de dijken in Nederland in slechte staat.

“Vrijling liet dijken zien die niet aan de normen zouden voldoen, zoals de dijk waar ik op woon. Die dijk is drie jaar geleden helemaal vernieuwd. Alle dijken langs de Oosterschelde zijn de afgelopen jaren drastisch verbeterd. Bovendien liggen we achter de Oosterscheldekering en die kering voldoet volgens diezelfde kaart wel. Dus ja, dan is het toch heel betrekkelijk allemaal.”



Een andere spreker, Karla Peijs, commissaris van de koningin in Zeeland, zei dat een evacuatie binnen twee dagen ondoenlijk is. Dat zou blijken uit een recente simulatie.

“Dat gelul altijd over evacueren. Je moet helemaal niet evacueren. Je moet het een paar dagen uit weten te houden op de bovenste verdieping van je huis of in dat van de buren als dat hoger ligt. In 1953 zijn de meeste mensen omgekomen omdat hun huis instortte. Op de getroffen eilanden stonden heel kleine slecht gebouwde huisjes met halfsteensmuren. Die waren niet eens gemetseld met cement maar met tras. Als daar een keer een kar tegenaan stootte die door vloed werd meegenomen, dan zakte het in elkaar. Nu zijn de huizen veel beter.”



Als veertienjarige jongen maakte u de overstroming mee. Hoe kijkt u daarop terug?

“Voor mij was het spanning en sensatie. Scherpenisse ligt op een middeleeuwse terp. Dat dorp is niet ondergelopen. Mijn familie is niet omgekomen, en mijn vrienden ook niet. Het dorp stroomde vol met mensen, koeien, paarden en varkens. Ik hielp koeien uit stallen te halen. Maar als scharminkel van veertien lukte me dat nauwelijks. Ik werd achter de koeien aangetrokken. Na anderhalve dag begonnen vliegtuigen levensmiddelen, zoals brood en boter, te droppen. En weer een dag later kwamen de eerste amfibievaartuigen.”



Die amfibievaartuigen kwamen erg laat?

“Naar onze huidige maatstaven kwam de hulp laat op gang. Maar het was acht jaar na de oorlog. Om een idee te geven; er was toen één helikopter in heel Nederland, en het was zelfs toeval dat we die nog hadden.”



Toch meent ook Slager dat een groot deel van het drama te wijten is aan menselijk falen. Tijdens zijn lezing heeft hij het over burgemeesters van de getroffen eilanden die in de nacht van zaterdag op zondag hun bed niet uit wilden omdat ze dachten dat het allemaal wel zou meevallen; over de ‘Officier Belast met Hulp bij Watersnood’ (een functie bij de marine speciaal voor ‘onmiddellijke hulpverlening bij watersnood’) die niet van de stormvloed op de hoogte was omdat hij geen abonnement had op het telegram van de stormvloedwaarschuwingsdienst van het KNMI; over het kabinet dat pas vierentwintig uur na de ramp voor het eerst in crisisberaad kwam en pas dagen later helikopterhulp bij de geallieerde bezettingstroepen in West-Duitsland aanvroeg.



Veel autoriteiten hebben gefaald, maar de mensen uit de omgeving zelf moeten toch ook hebben aangevoeld dat er iets stond te gebeuren? Maar in plaats van weg te vluchten bleven veel mensen gefascineerd naar het natuurgeweld kijken.

“Ja, zoals de soldaat die ik beschrijf, die met zijn verloofde op de dijk bij Stavenisse naar die enorme watermassa staat te kijken die hij op zich af ziet komen. Geweldig vond hij het. ‘Prachtig die natuur’, zei hij. En zo stond iedereen overal te kijken.”



De afgelopen duizend jaar is het gebied tientallen keren overstroomd. Hoe is het mogelijk dat de mensen zo naïef waren?

“Het is ongelofelijk inderdaad. Het zijn mensen van het water.”



Heeft het geloof ermee te maken?

“Ik woon zelf op de bible belt op Tholen. De helft van mijn familie komt uit die hoek en die had zeker het gevoel dat God ons gestraft had voor onze zonden. In Stavenisse zei een dominee maanden na de ramp dat als God rechtvaardig was geweest, er dan in Stavenisse geen 153 mensen waren omgekomen, maar dat er 153 in leven waren gebleven. Zo hard. Die man heette ook Slager, helaas.”



Zijn de mensen volgens u nog steeds zo naïef?

“Na twee generaties zakt een ramp weg uit het collectieve geheugen. Zo was dat vroeger. Nu staat overstromingsgevaar hoog op de agenda. Daarom denk ik ook dat we iets geleerd hebben van de ramp. Maar je moet ook bedenken dat de eilanden die het hardst getroffen zijn – Goeree-Overflakkee, Schouwen-Duiveland en Tholen – tijdens de oorlog door de Duitsers onder water zijn gezet omdat ze bang waren dat geallieerden daar zouden landen. De mensen waren in de jaren daarna vooral bezig hun zilte land weer een beetje vruchtbaar te maken. De dijken komen later wel, dacht men. Intussen schroefde de overheid het budget voor defensie alsmaar verder op vanwege de angst voor de Russen en werd het budget voor waterkering verkleind.”



U hebt dit boek geschreven omdat u iets wilde rechtzetten. Vond u dat er een te romantisch beeld van de ramp bestond?

“Ja, er was een beeld van helden en slachtoffers ontstaan. Als journalist ben ik in de jaren zeventig teruggegaan naar Zeeland toen actiegroepen daar probeerden te voorkomen dat de Oosterschelde potdicht afgesloten zou worden van zee. Ik hoorde toen van actievoerende vissers in Yerseke dat dijkgraven begin jaren vijftig hadden liggen slapen. Ze wezen plekken aan en zeiden ‘als wij met onze visserskotter tegen die dijk waren gevaren, dan zouden we er dwars doorheen zijn gegaan’. Dat soort verhalen had ik nooit eerder gehoord of gelezen. Ik had wel allerlei gedenkboeken gelezen – ieder dorp heeft een gedenkboek – maar al die boeken zijn geschreven vanuit het autoriteitsperspectief en niet vanuit het perspectief van al die mensen die hun ogen open hadden gehouden, maar niet gehoord werden in de jaren vijftig.”



En dan komt u met een waanzinnig verhaal.

“Een soort parlementaire enquête die eigenlijk in 1953 had moeten plaatsvinden”, lacht Slager. “Ik heb bijna veertig jaar later nog wat verhalen naar boven weten te halen, maar een groot deel van de verantwoordelijken was natuurlijk dood of dementerend.”



Wie zijn de helden in uw boek?

“Er waren nogal wat mensen die met een scheef oog door de burgerij werden aangekeken; jongens van de rafelrand van de samenleving die net niet helemaal in de pas liepen. Die flierefluiters werden vaak de grote helden, want die waren stressbestendig. Zo was er een schippersknecht uit Oude Tonge die 47 mensen gered heeft die op daken zaten van een rijtje huizen dat op instorten stond. Hij heeft een touw om zijn middel gebonden en is door het koude water naar die huizen gezwommen. Daar dreef een vloer voorbij en die heeft hij als een soort pont gebruikt om de mensen naar de kant te brengen.

De burgemeesters van Ooltgensplaat op het eiland Goeree-Overflakkee en van Willemstad in Noord-Brabant waren ook wel grote helden. Zij waren allebei lid van een knokploeg tijdens de oorlog. Ook zij waren stressbestendig. Ze hebben iedereen uit de polder geordonneerd om naar het dorp te komen. Ze waren er dus wel, figuren die adequaat gehandeld hebben. Voor mij was dit aanleiding om een soort vergelijkend warenonderzoek te doen. Wat de consumentenbond met waspoeder doet, heb ik geprobeerd met burgemeesters en dijkmeesters te doen.”



Iets heel anders. U verzet zich hevig tegen het onder water zetten van de Hedwigepolder. Waarom?

“De Zeeuwse milieubeweging heeft een deal gesloten: in ruil voor het onder water zetten van de Hedwigepolder, een polder met puike grond, zou ze niet procederen tegen de derde uitdieping van de Westerschelde. Maar men zou helemaal niet met die enorme schepen over de Westerschelde moeten manoeuvreren. Zeebrugge heeft toch ook een containerterminal? Je moet met je handen van die Westerschelde afblijven.

Ik ben een groot voorstander van buitendijkse natuur; voor een dynamisch landschap in de Delta. Van mij mogen dan ook onmiddellijk die dammen bij de Grevelingen en het Hollands Diep weg. Hop, de dijken verhogen en laat het maar gebeuren. Maar binnendijks ben ik voor behoud van het cultuurlandschap. Ik woon vlakbij een stuk nieuwe natuur. Ik ben er niet kapot van. Aan de andere kant heb ik cultuurlandschap. De boer heeft daar wintertarwe gezaaid en dat zie ik nu heel pril opkomen. Ik weet nu al dat ik van de zomer uitkijk op een prachtig geel tarweveld. Het jaar daarop komen er misschien aardappelen of bieten of vlas. Elk jaar en elk seizoen zijn weer anders. Het natuurgebied daarentegen ziet er altijd hetzelfde uit. Als er een boom opkomt, wordt hij omgehakt want het moet een zoutmoeras blijven. De natuur mag ook in een natuurgebied zijn gang niet gaan. Pas op hè.”

CV
CV

CV


Cornelis (Kees) Slager (1938) is journalist, schrijver en politicus. Als veertienjarige jongen maakte hij de watersnoodramp van 1953 mee in Scherpenisse. In 1956 vertrok hij naar Amsterdam om als journalist te gaan werken bij de krant Het Vrije Volk. In de jaren daarna werkte hij onder meer ook voor de Vara en de VPRO. Hij is oprichter en redacteur van het VPRO-radioprogramma OVT. In de jaren zeventig keerde

Slager terug naar Zeeland en in 1992 schreef hij het veelgeprezen boek ‘De Ramp, een reconstructie’. Van 2007 tot 2011 was Slager Eerste-Kamerlid voor de SP.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.